De Nederlandse auteur en journalist Herman Vuijsje is mij bekend als de socioloog die, hoewel atheïst zijnde, gefascineerd is door het fenomeen ‘religie’. ‘Iedere godsdienstige begeestering is mij vreemd, ik ontbeer simpelweg een antenne voor het bovennatuurlijke’, schrijft hij in een boek over Suriname, maar toch is hij als socioloog geboeid door godsdiensten, maar dan op zijn eigenzinnige manier. Godsbeelden, geweten, moraal en daaraan gekoppeld goed gedrag zijn wel vaker zijn onderzoeksterrein. Zo beschreef hij in ‘Pelgrim zonder God’, voor het eerst verschenen in 1990 en vaak herdrukt, zijn omgekeerde pelgrimsvoettocht van Santiago de Compostela naar de ‘goddeloze’ stad Amsterdam. In 2007 verscheen dan ‘Tot hier heeft de Heer ons geholpen’ waarin hij de afnemende godsdienstigheid in West-Europa, met accent op Nederland, onderzoekt en zeer recent ondernam hij een multireligieuze ontdekkingsreis naar Suriname met als titel ‘God zij met ons Suriname’ (2019). In de berg boeken die de 75-jarige auteur intussen geschreven heeft, is hij meestal heel karig met de eigen aanwezigheid in het verhaal, maar met ‘Señor Bijzondere Kentekenen’ is dat anders: daarin geeft hij zichzelf als persoon helemaal bloot en dan komt er wat kijken.
Een leven en een tijd
En om dat te kunnen doen is Herman Vuijsje heel diep in zijn persoonlijke geschiedenis gedoken en daarvoor heeft hij oude dagboeken en zwartwit foto’s met een wit gekarteld randje van heel lang geleden bovengehaald. Neem nu alleen maar die cover waarop een jonge rugzaktoerist in beeld komt en kijk dan nadien even naar de pasfoto op de rugzijde waarop diezelfde man staat afgebeeld maar dan ongeveer vijftig jaar later. Daartussen ligt een leven van reizen en schrijven – of omgekeerd – want die twee activiteiten zijn alvast voor iemand als Vuijsje complementair. Dat laat deze uitnodigende en ook gulle inkijk in zijn leven alvast zien.
De teneur van het boek blijkt al uit de titel: Vuijsje wordt in 1970 op een rekening van een hotelletje in het Noord-Argentijnse Catamarca per (taalkundige) vergissing ‘Señor Bijzondere Kentekenen’ genoemd. Zo staat het zwart op wit en… Vuijsje heeft het allemaal bijgehouden. Als sappige anekdote, als souvenir, als knullig wapenfeit? Wie zal het zeggen. Uit zijn privé archief duikt hij ook een visitekaartje in sierlijke letters op met de ronkende boodschap ‘Herman Vuijsje & Bert van Hoogenhuijze, sociólogos en viaje de estudio. Jawel. Zo maak je Latijns-Amerikaanse deuren open, dachten de twee rugzakkende sociologen in spe die eind 1969 aan hun Grand Tour door Zuid-Amerika begonnen. Het werd voor Herman Vuijsje het begin van een alsnog never ending story die hem in Suriname – heel vaak ! -, Frans Guyana, Brazilië, Bolivia, Uruguay, Argentinië, Paraguay, Chili, maar ook Cuba en Nicaragua bracht, en daarover gaan dan ook de verhalen – waarvan enkele op latere leeftijd en samen met zijn ook al schrijvende dochter – die hij bij elkaar gesprokkeld heeft voor deze ongewone bundel met ‘bijzondere kentekenen’. Het boek is dus een ongegeneerd autobiografisch document, maar dat betekent niet dat Herman Vuijsje de brede maatschappelijke context buiten beeld houdt. Een evoluerend leven en dito tijd lopen in die verhalen vrolijk door elkaar.
Que la tortilla se vuelva
De soixantehuitard avant la lettre die Herman Vuijsje is, begint nog in de opstandige jaren zestig van vorige eeuw richting Zuid-Amerika te reizen. Het avontuur dat hij in zijn jongensdromen in de boeken van Annie M.G. Schmidt en in de wereldreis van Bulletje en Boonestaak aantreft, trekt hem in die richting. De baardige backpacker met het nodige lef ervaart echter al snel dat een kennismaking met dat subcontinent tevens een kennismaking is met militaire dictaturen. Zo belandt hij via het Boliviaanse Oruro in een gevangenis in La Paz en in 1973 is hij in Santiago de Chile, samen met fotograaf Koen Wessing, getuige van de staatsgreep van Augusto Pinochet. De pagina waarin hij een indringende beschrijving geeft van de sinistere, maar tegelijk heroïsche sfeer rond de begrafenis van de linkse dichter (Pablo Neruda Caramada Pablo Neruda…presente! Ahora y siempre! Allende, Allende, el pueblo te defiende!) kerven diep in de ziel. Niet alleen van de lezer, maar ook van Herman Vuijsje blijkbaar die zich bij terugkomst in Nederland dadelijk engageert voor het Chili Komitee. Bonestaak werd ook een actievoerder. Que la tortilla se vuelva (dat de kansen keren) een uitspraak die dateert uit de Spaanse Burgeroorlog en die door Victor Jara, de tijdens de eerste dagen van de dictatuur vermoorde zanger, werd gechiliniseerd, schrijft hij zorgvuldig op in een van zijn dagboeken. Het is zeker ook niet toevallig dat hij op verschillende plaatsen verwijst naar de Nederlandse reiziger/schrijver August Willemsen – onder meer naar diens prachtige ‘Braziliaanse brieven’ – waaruit een grote betrokkenheid met de gewone mensen blijkt.
Kleine en grote geschiedenis
In deze bundel is zowel la petite histoire, dat wat tot het terrein van de zeer persoonlijke ervaringen behoort, als de grotere geschiedenis aanwezig waar hij soms – en dan eerder toevallig – bij betrokken wordt. In het zeer mooie verhaal ‘De reddende hand van Ana Maria Pereira dos Santos’ blikt de oudere man wat melancholisch terug op een kortstondige liefdesaffaire. ‘Wat er die nacht allemaal wel en niet gebeurd is, geen idee. Ik weet alleen dat ik geen woord Portugees meer verstond. Was ook niet nodig… Terug in Nederland schreef ik brieven, stuurde foto’s. Nooit schreef ze een woord terug. Ana Maria Pereira dos Santos.’ (p. 120) Kleine zinnetjes om een stapel spleen te minimaliseren of eerder te vergroten?
En natuurlijk gaat het boek ook over het ‘avontuurlijk reizen’ zelf en al de ongemakken die dat met zich meebrengt. Hoe brengt een lange Nederlander bijvoorbeeld op een slow boat in Brazilië de nacht door in een hangmat? De prangende vraag wordt dan in zo’n omstandigheden: hoe dat luchtbed te bestijgen? ‘Het hangt als een iele schil tussen de andere in: er lijkt daar nauwelijks plaats voor een kwart van mij. Eerst klimmen, niet minder eenvoudig dan het bestijgen van een ongezadeld paard, dan zitten, dan languit liggen en daarna nog in je slaapzak zien te komen.’ (p. 180)
En dan is er natuurlijk ook het ongemak om tijdens een busrit ergens midden in de nacht te moeten gaan plassen. Hij stapt verkeerd uit de bus en voelt een stekende pijn in zijn linkerscheen. ‘Intussen is mijn broek, waarvan ik tijdens het slapen de bovenste knoopjes heb losgemaakt, op mijn enkels gezakt, waardoor ik nog raardere bewegingen moet maken om me staande te houden. Terwijl ik daar een vervaarlijke aanblik bied, word ik onbarmhartig met zaklantaarns beschenen. ‘Vamos’ roepen de boys van de bus. Maar ik kán niet opschieten, door de pijn, de schrik, mijn broek en die lantaarnflitsen.’ (p. 183)
Maar naast zijn verslag van dagdagelijkse problemen en menselijke ongemakken, loopt hij bij momenten ook rakelings langs de ‘grote geschiedenis’ zoals met zijn aanwezigheid bij de Chileense militaire coup. Hij had voordien al Orlando Letelier, de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken van Allende leren kennen, achteraf vermoord door een zekere Michael Townley die handelde in opdracht van de DINA, de Chileense geheime dienst. In het verhaal ‘Met de FBI naar Washington’ vertelt hij hoe hij als getuige werd opgeroepen in de rechtszaak over de moord op Letelier.
Suriname of all places
Dat Nederlandstalig land aan de Wilde Kust van Zuid-Amerika is een van Vuijsjes meest bezochte bestemmingen. Het blijkt op verschillende plaatsen in dit boek dat de auteur nauwe banden heeft met Suriname. Hij spreekt zelfs van een ‘liefdesgeschiedenis’ die al in 1969 begon toen hij daar als sociologiestudent stage liep. Tussen het jonge gezin waar hij toen werd ondergebracht groeide een blijvende vriendschap. Ook bij de volgende bezoeken logeerde hij in of nabij het klassieke houten huis van zijn hospita, die hij ‘Ma’ ging noemen. In 2020 stond hij daar weer voor de deur omdat hij zijn nieuw boek ‘God zij met ons Suriname’ kwam voorstellen. Dat gebeurde echter in ongunstige omstandigheden vertelt hij in het hilarische verhaal ‘Tandeloos in Paramaribo’. Hij verloor bij aankomst twee voortanden, maar in plaats van te zitten treuren speelde hij die handicap uit om er een hilarische (schrijf)wending aan te geven volgens de filosofische regel van voetballer Johan Cruijf ‘Elk nadeel heb se voordeel’. Hij kijkt wat rond aan de Waterkant en vindt er soelaas voor de ravage in zijn mond. ‘Ik ben opeens een soort buitenlid geworden van het legioen van tandeloze straatverkopers, bedelaars en muurhangende wakaman die de straten bevolkt. Zou dat het zijn? Dat iedereen daar zo aan gewend is dat het simpelweg onopgemerkt blijft.’ (p. 186)
‘Niets doen’ en ‘wachten’
Het voordeel van die twee verloren tanden is dat Vuijsje uitgedaagd wordt om aan een proeve van literaire zelfspot te beginnen en dat doet hij met heel veel binnenpretjes. Het zijn bladzijden geworden waar het plezier van het schrijven afspat. Je moet van goeden huize zijn om dat te kunnen.
Dat moet je ook zijn om pagina’s lang over schijnbaar ‘niets’ te kunnen schrijven. In ‘Oponthoud in Santa Rosa’ bewijst hij met verve dat er ook een vrolijke cursiefjesschrijver in hem schuilt. Zo schrijft hij een zoetzure eloge aan ‘het wachten’ en dat – alweer – aan de Paramaribose waterkant. ‘Alles hangt. De mannen hangen, de wakers bij de regeringsgebouwen, de bankjeszitters en de buienwolk boven de traag stromende rivier. Alles hangt, op muurtjes, tegen hekken, in de busjes die aan de Heiligenweg klaarstaan om te vertrekken. Als ze vol zijn! De hoofden achter de raampjes doen niks, verraden, niks, ze lijken zich in de wachtstand te hebben geschakeld. Iets anders doen intussen, al was het maar om de tijd te doden? Hoeft niet, wachten is hier niet het verkeren in afwachting, de negatie van activiteit. Wat wij voor wachten aanzien, is een activiteit op zich. (p. 176)
En wat ziet hij zoal op de oever tijdens een dagenlange boottocht in Brazilië? ‘Boertjes die daar hun bedoeninkjes hebben, een vervallen wc-hokje erachter en vaak een schotelantenne ernaast. Zo zitten ze te zitten of liggen ze te liggen, wachten tot de tijd overgaat. En wij, we varen erlangs en kijken ernaar, met grote niet-begrijpende ogen.’ (p. 178)
Kritisch links
Vuijsje situeert zich in zijn positionering duidelijk ergens ter linkerzijde van het politieke spectrum, maar, zo schrijft hij uitdrukkelijk, hij is zich door al zijn reizen almaar meer gaan distantiëren van de naïeve fellow traveller en van de ‘linksige’ intellectuelen die August Willemsen esquerda festiva, ‘feestelijk links’ noemde. Hij schuwde niet om in zijn reportages over het sandinistisch Nicaragua van de jaren tachtig ook de schaduwzijde ervan te tonen. Ook van Cuba en dat leverde hem in solidariteits-Nederland geen applaus op. Integendeel, zelfs Jan Pronk vond het nodig om hem daarvoor met de vinger te wijzen. Veel meer dan uit ‘het marxistisch kanarieboekje’ heeft Vuijsje geleerd van Nederlandse religieuzen. In het verhaal ‘Goede werken’ verwijst hij onder meer naar de fraters van Tilburg, zusters van Oudenbosch en de Paters van het Heilig Hart. Hij heeft het dan niet over barmhartigheid die van boven naar beneden gaat, maar over naastenliefde die wederzijds en horizontaal is. Ik ben net de biografie van ‘boslandpater Toon’, een 78-jarige oblaat die al 50 jaar in het Surinaamse binnenland werkt, aan het lezen. Hij durft het aan om de misdadige praktijken van machtshebbers als Desi Bouterse openbaar te maken. Dat is moedig. Il faut le faire. Dat zijn ook de mensen die ik voorstel in mijn boek ‘Engagement met of zonder God, een atheïst onder missionarissen’ dat handelt over vertegenwoordigers van de bevrijdingstheologie. Recensent en auteur van dit boek groeien naar elkaar toe, maar dat intussen al wel duidelijk zijn.
Bijzondere kentekenen
Heeft Herman Vuijsje dan’ bijzondere kentekenen’? Ik denk het wel. In die zin heeft die Latino uit 1969 hem toevallig goed getypeerd. ‘Señor Bijzondere Kentekenen’ is een boeiend boek dat veel meer is geworden dan een toevallig samenraapsel van oude dagboeken en foto’s van traag reizen met veel wachten, dagboeken vol schrijven, wachten op bussen, slapen in hangmatten, traveller cheques en contacten met het thuisfront via postes restantes en ambassades. Het boek geeft een goede schets van een coming of age van een sociólogo en viaje de estudio die uitgroeit tot een geëngageerde journalist met een zeer goede pen. Je kunt als je de chronologie van het boek volgt zeer goed de verandering en vooral verfijning van de stijl merken. Je ontdekt al lezende én de geboorte van een levenslang engagement én de geboorte van een schrijver, want alleen zo iemand kan zoals in ‘Suriname, een geurverslag’ zinnen schrijven als: ‘Het delicate bouquet waarvan de avondlucht in Matta is verzadigd, laat zich beschrijven als een grand cru op een wijnkaart. Een robuuste body van vers gekapt hakhout en een kruidige neus van plasticaroma’s en smeulend vuilnis. Een licht vermoeden van dooie hond en om het af te maken een vleugje poeplucht dat komt aangedreven over de velden.’ (p. 68)
Heel bijzonder toch?