Het is bijna twintig jaar geleden dat Jan Van Der Putten een vrij pessimistisch artikel schreef over Latijns Amerika in De Nieuwe Maand, met de titel: ‘Alles geprobeerd, niets gelukt’. Daarin stelde hij vast dat de meeste militaire dictaturen aan het verdwijnen waren, dat er weliswaar een sociale tijdbom onder het continent bleef liggen, maar dat er ook meer conservatisme dan revolutionaire ingesteldheid viel te bespeuren.
Twintig jaar later ziet het continent er nochtans helemaal anders uit, met linkse of sociaal-democratische regimes in de meeste landen. Had Van Der Putten het dan verkeerd voor? Of zullen we over enkele jaren opnieuw moeten vaststellen dat geen enkel progressief experiment duurzaam is gebleken?
Een antwoord op deze vragen zou een heldere blik in de toekomst vereisen, en dat is uiteraard wat moeilijk. De gebruikelijke kristallen bol helpt evenmin. Wat we wel weten is dat elke politiek en sociaal experiment in grote mate afhangt van twee factoren: de actieve steun en medewerking die het krijgt van de bevolking, en de goed- of afkeuring die het krijgt van wie het op deze aardbol echt voor het zeggen heeft. In Latijns Amerika is dat duidelijk Washington. Hoe het zit met de populariteit van de linkse leiders kunnen we afleiden uit de verkiezingen, hoe het zit met Washington kunnen we zien in Honduras waar dan toch maar weer een staatsgreep is gebeurd. En we zien het in de militaire aanwezigheid van de VS die zeker niet afneemt in het continent.
De Cubaanse revolutie is vijftig jaar oud, Chávez werd tien jaar geleden voor het eerst verkozen in Venezuela. In 2009 en 2010 zijn er verkiezingen in Chili, Bolivië, Brazilië en Uruguay. Hoe links is Latijns Amerika en hoe groot is de kans dat er eindelijk iets blijvends verandert voor de verarmde bevolking?
Een tragisch continent
President Chávez van Venezuela kon geen beter cadeau bedenken voor zijn Noord-Amerikaanse ambtsgenoot Barack Obama dan het boek van Eduardo Galeano dat hij hem overhandigde op de laatste top in Trinidad. Nergens anders wordt zo pakkend, correct en poëtisch de tragische geschieden van Latijns Amerika geschetst als in ‘De open aderen van een continent’. De roofzuchtige en moorddadige ‘conquista’ door de Spanjaarden, de inheemse holocaust die daarop volgde, de eeuwenlage uitbuiting, de neergeslagen rebellies, de oorlogen om grondstoffen…
Latijns Amerika is altijd de speelbal geweest van de grootmachten, eerst van Spanje en Portugal, daarna van het Verenigd Koninkrijk en nu van de Verenigde Staten. De Monroe-docrine kwam er omdat Washington geen inmenging van Europa meer wilde en als tegenprestatie het oude continent de vrije hand gaf in Afrika.
De Verlichtingsidealen van de Franse Revolutie vielen aan de andere kant van de Oceaan in zeer vruchtbare bodem. Het eerste resultaat was onafhankelijkheid, het tweede resultaat een blijvend geloof in en hoop op een rechtvaardiger wereld. Vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid zijn tot vandaag de basiswaarden van alle opstanden en van alle linkse regimes gebleven. Of we nu denken aan de Mexicaanse revolutie begin van de 20ste eeuw, aan de strijd van Sandino in Nicaragua en van Farabundo Martí in El Salvador in de jaren ’30, aan de opstanden in Brazilië met Luis Prestes, aan de eerste ‘nationale’ revolutie in Bolivië in de jaren 50, aan de pogingen tot landhervorming van Jacobo Arbenz in Guatemala, aan de verkiezingsoverwinning van Allende, telkens opnieuw was het een strijd waarin soevereiniteit en sociale rechtvaardigheid de belangrijkste eisen waren. En telkens opnieuw moest er in het zand gebeten worden.
Na het succes van de Cubaanse revolutie in 1959 ontstonden zowat overal ‘focos’, revolutionaire ‘haarden’ die de grote verandering zouden teweeg brengen. Maar het heeft geleid tot de roemloze dood van vele honderden jonge mannen en vrouwen. In de jaren ’70 herneemt het revolutionaire geweld, met burgeroorlogen in Midden-Amerika en militaire dictaturen elders tot gevolg. In Brazilië kwamen de militairen al in 1964 aan de macht, in Chili, Argentinië, Bolivië, Uruguay, Peru en Ecuador slaagden de dictaturen erin elke progressieve tegenmacht te onderdrukken of te laten verdwijnen. De wreedheden zijn nauwelijks te beschrijven, de schuldigen blijven tot vandaag ongestraft.
De militairen lieten een economische puinhoop achter met torenhoge schulden, maar ze hadden hun landen voorbereid op een neoliberale ommeslag die er samen met de democratisering werd ingevoerd. In de jaren ’80, na het militaire geweld, sloeg het economisch en sociaal geweld toe. De werkloosheid en de armoede stegen, scholen en gezondheidscentra gingen dicht, bedrijven werden geprivatiseerd en gingen failliet, ambtenaren werden ontslagen. Dit sociale bloedbad werd pijnlijk goed beschreven door Unicef, het kinderfonds van de Verenigde Naties. Tot vandaag is de achteruitgang van de jaren ’80 – het verloren decennium voor ontwikkeling – niet volledig goed gemaakt.
In de jaren ’90 zag het er naar uit dat men met een nieuwe lei kon beginnen. De spanningen van de Koude Oorlog waren weg, men wist wat voor ravages de ‘Consensus van Washington’ had aangericht, de Wereldbank pakte uit met een programma voor ‘armoedebestrijding’. Toch bleef de situatie zeer slecht. De democratische regeringen hadden nauwelijks geld voor sociale uitgaven, de schuldenlast bleef enorme bedragen opslokken, de mondialisering verplichtte de landen een hopeloze concurrentiestrijd aan te gaan, de prijs van de grondstoffen bleef laag.
Toen de UNDP in 2004 een grootschalig onderzoek verrichte naar de democratie, bleek daaruit dat zowat de helft van de bevolking de voorkeur gaf aan sociaal-economische rechten, en daarvoor rustig op democratische waarden wou inboeten. Voor de machthebbers en de internationale instellingen was het even schrikken, en het kan niemand verbazen dat de roep naar sociale en economische hervormingen even hard bleef doorklinken.
Sociale wantoestanden
In 2007 was nog steeds 34,1 % van de bevolking van Latijns Amerika arm; 12,6 % is extreem arm. Sinds 2003 is de armoede weliswaar lichtjes aan het dalen, maar met de voedselcrisis, gevolgd door de economische crisis, verwacht men dat de armoede opnieuw zal toenemen. Die gemiddelde cijfers verbergen de hoge armoedepieken in sommige landen: 68,9 % in Honduras, 61,9 % in Nicaragua, 60,5 % in Paraguay, 54,8 % in Guatemala, 54 % in Bolivia. Ook Latijns Amerika heeft veel ondervoede kinderen. Mexico, een land dat lid is van de OESO, had in 2006 nog 31,7 % armen.
Latijns Amerika is het meest ongelijke continent ter wereld. De rijkste 10 % verdient er 17 keer meer dan de armste 40 %, in Colombia zelfs tot 25 keer meer. De rijkste 20 % verdient twintig keer zoveel als de armste 20 %, maar in een land als Honduras loopt dat op tot 33 keer. De ongelijkheid begint weliswaar lichtjes af te nemen in Brazilië, Bolivië, Venezuela en Nicaragua, maar in de andere landen blijft ze gelijk of neemt ze nog toe.
Tot vandaag is de werkloosheid nog altijd hoger dan in 1990, en de arbeid is er allesbehalve ‘decent’. 50,7 % van de vrouwen en 40,5 % van de mannen werkt er in sectoren van ‘lage productiviteit’, in hoofdzaak de informele sector. In de steden is een kleine helft van de banen informeel, wat betekent dat er geen fiscale druk is, maar evenmin sociale rechten. Vakbondswerk is heel moeilijk, syndicalisten worden getreiterd, achtervolgd of gedood. Colombia is de trieste recordhouder van moorden op vakbondsmensen, in 2008 niet minder dan 49.
De vrijhandelsakkoorden die Mexico en Midden-Amerika hebben afgesloten met de VS hebben wel gezorgd voor meer groei, maar niet voor meer sociale rechtvaardigheid. Mexicaanse boeren blijven migreren naar het Noorden, maar kunnen met de crisis minder geld terug naar huis sturen. Veel maquila-bedrijven in het Noorden, tegen de VS-grens aan, hebben de deuren moeten sluiten door de harde concurrentie uit China. Hetzelfde geldt voor de ‘vrije zones’ in de Caraïben en Midden-Amerika. In de Dominikaanse Republiek is de kledingexport met meer dan de helft terug gelopen en zijn 73.000 banen verdwenen. In Costa Rica en Guatemala ging de export met respectievelijk 37 en 23 % achteruit. Het enige land wat het relatief ‘goed’ doet is Nicaragua, omdat de lonen er zo laag liggen.
Door de gevolgen van de crisis verwacht CEPAL (Economische Commissie van Latijns-Amerika en de Caraïben van de Verenigde Naties) dat het regionale bruto binnenlands product in 2009 met 1,9 % zal dalen, met uitschieters als Mexico met – 7 % en Brazilië met -0,8 %. De export van de regio zal in 2009 met meer dan 10 % achteruit gaan, de import met bijna 15 %.
Verandering door verkiezingen?
Dat is de achtergrond waartegen men moet kijken naar de ‘verlinksing’ van het continent. In Venezuela (Chavez), Bolivia (Evo Morales) en Ecuador (Rafael Correa) zijn linkse presidenten aan de macht gekomen. Zij voeren een beleid dat hun landen naar een ‘socialisme van de 21ste eeuw’ moet brengen. In Chili, Uruguay, Paraguay, Brazilië, Nicaragua, Guatemala en El Salvador zijn centrum-linkse regimes aan de macht. Mexico en Colombia zijn de twee landen met een uitgesproken rechts regime dat zich ook vierkant achter de VS schaart. In Peru (Alan Garcia) en Costa Rica (Oscar Arias) zijn officieel sociaal-democraten aan de macht, die echter alles behalve een progressief beleid voeren en eveneens bondgenoten van de Verenigde Staten zijn. Argentinië wordt geregeerd door progressieve peronisten, een aparte groep die zeker een redelijk progressief beleid nastreeft, maar niet meteen sociaal-democratisch kan genoemd worden. In Panama werd onlangs opnieuw een rechts president verkozen. In Honduras werd een progressief president door een staatsgreep afgezet. Cuba tenslotte is het enige land dat erin geslaagd is een revolutie tot een goed einde te brengen en zijn socialistisch regime ook te handhaven.
Het meest opmerkelijke feit aan deze vernieuwingen in Latijns Amerika is dat ze via democratische verkiezingen zijn tot stand gekomen. In Venezuela, Bolivië en Ecuador hebben de verkozen presidenten wel meteen een grondwetgevende vergadering bijeen geroepen en een nieuwe grondwet uitgevaardigd die de nieuwe koers ook constitutioneel vastlegt.
Een tweede opmerkelijke feit is dat deze linkse regimes goede bondgenoten zijn van Cuba en er actief mee samenwerken, maar dat ze geenszins proberen het Cubaanse model te kopiëren. De linkerzijde heeft zich weten te versterken, zonder zich door Cuba te laten inspireren. Fidel Castro en zijn regime zijn nog steeds bijzonder populair in de regio, maar het land wordt niet langer als ‘model’ gezien. Het socialisme van de 21ste eeuw zal er zeker anders uitzien dan in Cuba.
Ten derde is het inderdaad opmerkelijk hoe pragmatisch de linkse presidenten te werk gaan. Alternatieven, zo weet men, ontstaan in de praktijk. Het heeft geen zin hervormingen door te voeren die niet gedragen worden door de bevolking of die meteen op zware tegenkanting zullen rekenen van de oligarchie of van de VS. Er wordt geleidelijk gewerkt aan de invoering van sociale bescherming, beter onderwijs en gezondheidszorg, controle over de natuurlijke rijkdommen, het organiseren en ‘empoweren’ van de bevolking met participatieve methodes.
Een vierde kenmerk, dat niet enkel voor deze linkse regimes geldt maar ook voor andere landen, is de enorme dynamiek van de sociale bewegingen. Het ontstaan van de Braziliaanse PT (Partio dos Trabalhadores – Arbeiderspartij) en de organisatie van de Wereld Sociale Fora in Porto Alegre zijn hier niet vreemd aan. Ook de neo-zapatisten van ‘subcomandante’ Marcos hebben de sociale bewegingen nieuwe hoop en een nieuwe methodologie aangeleerd. De beweging van de MST (Movimento dos Trabalhadores Rurais Sem Terra, de landloze boeren in Brazilië), blijft erg inspirerend voor vele andere boerenbewegingen elders in de wereld. Eensgezindheid is er bij de bewegingen zeker niet, maar ze zijn wel in staat te mobiliseren en druk uit te oefenen.
Een vijfde feit waarop moet gewezen worden is de ‘renaissance’ van de inheemse bewegingen. Hiervan ligt de oorzaak iets verder weg, in 1992 en de ‘herdenking’ van 500 jaar kolonisatie. Evo Morales van Bolivië is de eerste verkozen president van inheemse origine. Peru, Ecuador en Guatemala hebben een belangrijke inheemse bevolking. De Amazone-indianen zijn vrij goed georganiseerd en zijn bijzonder mondig om te protesteren tegen de mijnbouw en de olieontginning in hun gebieden. Maar zoals in andere bevolkingsgroepen is de politieke verdeeldheid ook hier vrij groot, gaande van extreem links tot extreem rechts.
Ten zesde en tenslotte is er de trieste vaststelling dat elk progressief beleid nog steeds op een muur van onbegrip stuit in de VS. De jongste staatsgreep in Honduras is er het beste bewijs van. In 2002 waren de VS al betrokken bij de staatsgreep tegen Chávez in Venezuela. Velen dachten dat dit tijdperk voor goed was afgesloten, zeker met het aan de macht komen van Barack Obama. De feiten bewijzen het tegendeel en tonen een zeer verontrustend fenomeen. Alles wijst er namelijk op dat ‘Washington’ wel degelijk tegen de staatsgreep tegen Zelaya was, maar dat de coup-plegers wel voldoende steun hadden van de VS-ambassadeur in hun land, van het Pentagon en van enkele oude haviken. Als dit inderdaad klopt, dan betekent het dat Obama slechts weinig macht heeft.
Een geheel nieuw gegeven
Deze nieuwe context op zich is bijzonder vernieuwend. Ook al waren de revolutionaire plannen van het verleden zelden of nooit gericht op het invoeren van socialisme, altijd was er wel de gecombineerde vraag naar soevereiniteit en naar sociale verbetering. Wellicht is dat ook een element om te verklaren waarom Cuba vandaag niet langer model staat.
In Venezuela en in Bolivië is de situatie vandaag erg gepolariseerd en worden de presidenten gedwongen om maatregelen te nemen om hun hervormingen te beschermen. Op die manier stellen ze zich echter ook bloot aan telkens nieuwe verwijten als zouden ze de democratie of het recht op vrije meningsuiting beknotten. Beide landen hebben dan ook een sterke rechterzijde met zeer behoudsgezinde oligarchen. In Ecuador is de situatie nog rustiger, maar ook daar moet de president zich permanent verdedigen, zowel tegen aanvallen van de rechterzijde die over sterke media beschikken, als tegenover die van buurland Colombia dat hem aan de FARC wil verbinden.
De drie linkse regimes hebben het grote voordeel dat ze over belangrijke grondstoffen beschikken, olie en gas. Ze zijn er in geslaagd de inkomsten uit die ontginning voor een groter deel naar zich toe te trekken. Er zijn overheidsbedrijven die een meerderheid van de ontginningsbedrijven in handen hebben. De buitenlandse oliemaatschappijen kunnen niet anders dan toegeven, ze hebben geen alternatief. Voor de Verenigde Staten die een groot deel van zijn olie uit Venezuela betrekt zou het trouwens een duur en moeizaam proces worden om die leveranties te vervangen door andere.
Door de hogere inkomsten konden meteen sociale maatregelen worden genomen. Venezuela heeft groots opgezette‘misiones’ voor onderwijs en gezondheidszorg, met steun uit Cuba. Ecuador heeft eveneens een systeem van uitkeringen en is bezig met de modernisering van zijn onderwijssysteem en van de gezondheidszorg. Morales heeft een basispensioen ingevoerd . Echte sociale hervormingen kunnen echter slechts bestendigd worden als ook de economie aantrekt en voldoende werk creëert voor de bevolking. Het omschakelen en diversifiëren van de economie naar de ontwikkeling van een interne markt is dan ook de grootste en moeilijkste uitdaging. Zo iets duurt ook lang en kan niet tijdens één presidentsmandaat gerealiseerd worden. Er zijn echter al goede stappen gezet en ze hebben ook meteen resultaat, door vermindering van de armoede en in sommige gevallen ook van de ongelijkheid, zoals in Venezuela.
Andere belangrijke veranderingen vergen eveneens tijd, maar zijn fundamenteel voor een zelfstandige toekomst. De soevereiniteit van de landen kan worden versterkt door instellingen en samenwerkingsverbanden uit te werken met en onder elkaar, zonder de VS. Voor het eerst kwam in december 2008 in Bahía, Brazilië een Latijns-Amerikaanse top bijeen, zonder de VS. De Zuid-Amerikaanse naties richtten UNASUR (Unie van Zuid-Amerikaanse Naties) op, een politiek en economisch samenwerkingsakkoord waarmee tot nog toe eensgezind kon worden opgetreden, b.v. om de staatsgreep in Honduras te veroordelen, maar ook om in maart 2008 de interventie van Colombia in Ecuador te veroordelen.
Venezuela, Brazilië en Ecuador namen het initiatief voor de oprichting van een ‘Banco del Sur’, Bolivië, Paraguay en Uruguay sloten zich aan bij het initiatief. Het is een bescheiden begin met nauwelijks 7 miljard dollar, maar het is een prachtige samenwerking die de afhankelijkheid van de internationale financiële instellingen kan verminderen.
Venezuela richtte ook Petrosur op, en kan daardoor goedkope olie leveren aan landen die deel uitmaken van het bondgenootschap. Er is ook Telesur dat een tegenwicht zou moeten bieden voor de alles overheersende CNN.
Tenslotte is er de ALBA, het Bolivariaanse alternatief voor de vrijhandelsovereenkomsten die de VS en de EU willen opleggen. Erg veel vertegenwoordigt ALBA nog niet, maar het is een goed begin om te tonen dat ook op basis van solidariteit handel kan gedreven worden.
Al deze initiatieven staan nog in hun kinderschoenen en zullen hun duurzaamheid nog moeten bewijzen. Maar er is alvast een begin mee gemaakt, met voor het eerste in de geschiedenis van Latijns Amerika echt uitzicht op collectieve soevereiniteit.
Twee vragen
Twee vragen moeten nog beantwoord worden. De eerste is in hoeverre vooral de linkse regimes van Venezuela, Bolivië en Ecuador erin slagen vorm te geven aan een nieuw socialisme. De tweede vraag is hoe duurzaam deze en andere centrum-linkse regimes in Latijns Amerika zijn. Een definitief antwoord op deze twee vragen is in eerste instantie onmogelijk. Ik wil wel proberen een paar elementen van antwoord te geven.
Wat een socialisme van de 21ste eeuw precies inhoudt is moeilijk te zeggen. Dat het verschilt van dat van de 19de eeuw is duidelijk, in eerste instantie doordat het is gebaseerd op verkiezingen en geleidelijke hervormingen en niet langer op een revolutie. Ook de rol van de staat en de partij zijn verschillend. Geen voorhoedepartijen meer en geen centrale allesbeslissende rol voor de staat. Maar wat dan wel? Guy Bajoit, voormalig hoogleraar in Louvain-la-Neuve, stelde 7 criteria op om de regimes te beoordelen. Ze hebben te maken met anti-imperialisme, antikapitalisme, antineoliberalisme, duurzame ontwikkeling, democratie, sociale ontwikkeling en culturele diversiteit. Ik kan in dit bestek niet in detail ingaan op al deze punten, maar het lijkt me duidelijk dat de drie linkse regimes wel degelijk stappen hebben gezet om te ontsnappen aan de invloed van de VS en om het neoliberale juk af te werpen. Het antikapitalisme, met een verandering van de productiewijze ligt wellicht het moeilijkst en tot nog toe is geen enkel land er in geslaagd veel te bereiken op dit vlak. De vraag is trouwens in hoeverre ze dat willen en/of kunnen. Zowel Bolivië als Ecuador hebben een nieuw ontwikkelingsparadigma in hun grondwet ingeschreven, gebaseerd op het inheemse begrip van ‘buen vivir’. Dit zou kunnen leiden tot duurzame ontwikkeling, waarvoor al concrete stappen zijn gezet, b.v. het niet-ontginnen van olievelden in Ecuador, maar ook dit blijft een heikele klus wegens de behoefte aan deviezen. De politieke democratie is redelijk vooruit gegaan, met tal van referenda en verkiezingen. Sociale ontwikkeling staat in Bolivië en Ecuador eveneens in de kinderschoenen. Met culturele diversiteit werd een goed begin gemaakt door het inschrijven van de plurinationaliteit in de grondwet en het erkennen van de rechten van inheemsen. Maar ook dit ligt niet altijd voor de hand, ook al omdat binnen de inheemse bewegingen de verschillen vrij groot zijn.
Kortom, ja, er werden concrete stappen gezet op weg naar een nieuw soort socialisme, dat niet langer gebaseerd is op een staatseconomie en een eenpartijstelsel. Maar de weg is nog lang en elk land zal in functie van de mogelijkheden en de steun van de bevolking een eigen pad moeten zoeken.
Dit hangt dan meteen samen met de duurzaamheid. In 2009 en 2010 zijn er verkiezingen in een aantal belangrijke landen. Evo Morales wordt naar alle waarschijnlijkheid herverkozen, Correa werd zopas herbevestigd, en Chavez kan door tot eind 2012. Het staat echter zo goed als vast dat er in Chili een rechts president aan de macht zal komen in 2010. Brazilië, continentale grootmacht, lijkt eveneens af te stevenen op een machtswissel, wat een invloed kan hebben op het evenwicht in het continent. In Uruguay zou een links kandidaat de verkiezingen kunnen winnen. In Argentinië is de president haar parlementaire meerderheid nu al verloren. Een groter aantal rechtse regimes kan de eensgezindheid in het continent zwaar verstoren en het de linkse regimes erg moeilijk maken.
Daarnaast is er het probleem van de VS. De staatsgreep in Honduras, een klein land zonder groot belang, laat wel zien dat het perspectief van de staatsgreep niet kan uitgesloten worden. In Colombia zullen de VS bovendien zeven militaire bases gaan bemannen, van waaruit ze controle kunnen hebben op de omringende landen (Ecuador en Venezuela) en op het Amazonegebied. Mochten de processen op weg naar het socialisme een in hun ogen verkeerde kant op gaan, dan kan niets garanderen dat ze niet zullen ingrijpen, rechtstreeks of onrechtstreeks.
Het is duidelijk dat Latijns Amerika vandaag op een kruispunt staat. Alles is aanwezig om de socialistische processen verder te verdiepen en te verbeteren. In de andere landen kan meer gedaan worden voor sociale hervormingen en samen kan worden gewerkt aan een versterking van de soevereiniteit en een grote onafhankelijkheid t.a.v. zowel de VS als de internationale instellingen. Vandaag is Latijns Amerika duidelijk de zwakste schakel in het nog steeds heersende neoliberalisme.
Het zou echter ook een andere kant kunnen opgaan. Met het verdwijnen van een paar centrum-linkse regimes in Latijns Amerika en de behoefte van de haviken in Noord-Amerika om hun machtsposities te handhaven en te versterken, is het niet uitgesloten dat nieuwe aanvallen op democratische regimes worden gepleegd. Met geld kan veel worden bereikt, van het voeden van separatistische bewegingen in Bolivia tot het vermenigvuldigen van ‘volksopstanden’ in Venezuela of het beschuldigen van ‘terrorisme’ wegens zogenaamde steun aan de FARC (Revolutionaire Strijdkrachten van Colombia) in Colombia. Niets kan worden uitgesloten. De mislukking van de UNASUR vergadering in september, waar gewerkt werd aan ‘vertrouwenwekkende maatregelen’ is gebotst op de onwil en het onvermogen van Colombia om details over zijn militair akkoord met de VS bekend te maken. En terwijl Colombia zich in hoog tempo bewapent, klaagt VS-minister van Buitenlandse Zaken Hilary Clinton aan dat Venezuela wat wapens koopt in Rusland. Echter, de grootste dreiging komt misschien niet van een rechtstreekse VS-interventie, noch van de bewapeningswedloop, maar van de niet-staatsactoren, en met name de paramilitairen, die vrij makkelijk een conflict kunnen uitlokken.
Kijken in de toekomst is niet mogelijk. Het belangrijkste waarop de linkse presidenten kunnen rekenen is hun olie-inkomsten en steun van de bevolking en sociale bewegingen. Tot nu toe zijn ze van beide verzekerd. Dat is een zeer belangrijke ruggensteun. Afwachten of het ook zo blijft en of de steun sterk genoeg zal zijn om aanvallen af te weren, niet enkel om het socialisme te verdedigen, maar ook om de nationale onafhankelijkheid te redden. De rechtse media schuwen de leugens niet en voor linkse sociale bewegingen gaan de veranderingen nooit ver genoeg.
Alles geprobeerd, niets gelukt? Vandaag kunnen we zeggen dat er al wel iets is gelukt. Er is een duidelijke democratische verschuiving naar de linkerzijde gekomen. Of ze duurzaam is moet nog worden afgewacht. Maar de kans bestaat dat dit wel degelijk zo is, en dan zou, na meer dan vijfhonderd jaar, een echt nieuwe historische periode in Latijns Amerika kunnen beginnen.
Volgende maand wil ik gaan kijken hoe de situatie in Ecuador precies is en hoe er aan een ‘socialisme van de 21ste eeuw’ concreet vorm gegeven wordt. Het wordt een boeiend verhaal, met een geheel nieuwe aanpak die ook voor Europa zeer inspirerend kan zijn.
(Uitpers, nr. 113, 11de jg., oktober 2009)