Paul Van Nevel. Dertig jaar verslaafd aan Lissabon. EPO, Berchem, 2006. 263 blz. 22,5
In oktober 1973 arriveerde ik voor het eerst in Lissabon, als eerste etappe op een rondreis met als eindpunt Madrid. De maand en het jaar zal ik nooit vergeten omdat het Midden-Oosten één van mijn grote interessegebieden was en is en dat op 6 oktober 1973 de Oktober- of Yom Kippoer-oorlog uitbrak. Een deel van mijn tijd in Lissabon bracht ik dan ook door op de terrasjes op de vele pleinen van Lissabon met het ontcijferen van het nieuws in de Portugese kranten. In de nadagen van de dictatuur van Marcelo Caetano kwamen buitenlandse kranten immers met dagen vertraging in de Portugese hoofdstad aan.
Wat ik toen niet wist was dat een paar maanden eerder Paul Van Nevel, specialist van de polyfonie en leider van het Huelgas Ensemble, in de stad was beland. Ik zou hem pas later leren kennen. In mijn voetsporen en die van Paul Van Nevel zou nadien ook Dirk Lambrechts treden. Dirk en ik hadden samen in Leuven de fado leren kennen van één van de vele Portugese dienstweigeraars, die niet in de Afrikaanse koloniale oorlogen (Guinea-Bissau, Angola en Mozambique) van Portugal wensten gaan vechten.
Voor Dirk Lambrechts werd de levende fado van Lissabon een ontdekking, die hem de rug deed keren naar de elitaire, strenge en sterk macho-geïnspireerde flamenco. Hoewel hij zelf een meer dan behoorlijk flamenco-gitarist was, liet hij zijn gitaar voor wat ze was en begon de voorkeur te geven aan de meer menselijk warme en zachte fado. Zonder daarom de flamenco te verloochenen, integendeel. De nieuwe liefde resulteerde in een boek “Fado. De tranen van de Taag” (Uitgeverij EPO, Berchem, 2000), dat nog steeds te krijgen is. Paul Van Nevel verwijst expliciet naar dit boek van zijn vriend. “Ik ga hier om twee redenen niet uitvoerig en gedetailleerd in op het fenomeen fado in Lissabon. De eerste reden is dat hierover al genoeg werken bestaan” (blz. 184), waarbij dat van Dirk Lambrechts op de eerste plaats staat. Dat Paul Van Nevel niet uitvoerig op de fado zou ingaan, is met een grove korrel zout te nemen. De fado komt wel vrij uitvoerig aan bod in zijn boek. Hoe kan het anders? Lissabon ademt de fado en de daarin vertolkte saudade uit.
Drie jaar later publiceerde Dirk Lambrechts een tweede boek over zijn andere grote passie: de Europese volkskeuken (De smaak van heimwee. Herinneringen aan de Europese volkskeuken. Uitgeverij Bas Lubberhuizen, Amsterdam, 2003), waarin uiteraard een hoofdstuk over de Portugese keuken niet ontbreekt. Deze culinaire passie en de daarbij horende dranken werden hem fataal. Dirk Lambrechts overleed op 17 oktober 2006 voortijdig, op de leeftijd van 62 jaar, in Amsterdam, de stad aan de grachten waar hij een toevlucht had gevonden na het faillissement van zijn restaurant, “De Spaanse Brabander” in Leuven, tien jaar eerder.
Voor Paul Van Nevel werd Lissabon een ware passie. Uiteindelijk bereikte zijn aantal bezoeken aan de Portugese hoofdstad de frequentie van één per maand. Zelf was ik veel vlugger terug in Lissabon dan gedacht. Op 25 april 1974 immers pleegden jonge officieren – sedertdien allemaal uit het leger gezet, monddood gemaakt en zelfs in de gevangenis gestopt omdat ze bedenkingen hadden bij de enorme steun die de NAVO haar fascistische lidstaat Portugal steeds had gegeven – een staatsgreep. Aangezien ik mij toen als nog jonge journalist ook met de Portugese koloniale oorlogen onledig hield en geschreven had, dat er ten gevolge van die slecht verlopende oorlogen heel wat onvrede bij de militairen was en een militaire coup niet uit te sluiten was, kon ik onmiddellijk naar Lissabon vertrekken. En daar de onvergetelijke 1-meimanifestatie van de Anjerrevolutie bijwonen. In totaal verbleef ik acht keren in Lissabon. Vijfmaal professioneel en drie keer als “toerist”, waaronder in 1994 om de overweldigend prachtige tentoonstelling “Fado. Stemmen en Schaduwen” te bezoeken.
Zonder de Anjerrevolutie had mijn belangstelling voor Lissabon wellicht eenmalig geweest. Lissabon heeft inderdaad heel wat te bieden. Niet alleen aan de obligaat te bezoeken monumenten. Maar ook, zo schrijft Paul Van Nevel (blz. 37): “Lissabon drijft op tranen, op saudade, op weemoed en op weerloze gevoelens waarvan fadista’s de ambassadeurs zijn en waarvan schrijvers en dichters de existentiële problematiek proberen te vatten”. Er zijn verder de vele pleinen en pleintjes, parken, steegjes, steil oplopende straatjes, om nog niet de ontelbare restaurants, pastelerias, café enz. te vergeten.
Maar, zo schrijft Paul Van Nevel, en dit was mij ook al in 1973 niet ontgaan: “Ik heb er mij dikwijls op betrapt dat ik in een tijdspanne van één straatlengte Lissabon zowel een prachtige, schilderachtige en intrigerende als een donkere, verloederde en aan zichzelf overgelaten stad vond. Want hoewel mijn mantel der liefde zo groot is als Lissabon, kon ik in de loop der jaren de ogen niet blijven sluiten voor de talloze verminkingen die in sommige wijken en soms op de onverwachtste plaatsen, hebben toegeslagen. Het haast onverteerbare koloniale verleden kon ik aflezen van verloederde getto’s waar de bewoners op niets wachten. (…) Nieuwe buitenwijken worden snel troosteloze buurten” (blz. 45). Zelden in mijn leven heb ik zelf zo’n troosteloos en, bij nacht, luguber plein gezien als het Largo Martin Moniz, waarvoor jaren geleden een deel van de volkswijk Mouraria werd afgebroken.
Ik was zeker niet op slag verliefd op Lissabon. Maar hoe meer ik er kwam, hoe meer ik de stad begon te appreciëren. Hoe meer ik er nieuwe hoeken en kanten van ontdekte. Veel van wat Paul Van Nevel heeft geschreven ken ik, maar heel wat niet. En nu ik zijn boek gelezen heb, bekruipt mij de lust opnieuw naar Lissabon te vertrekken. Om op een aantal mij bekende en onbekende kerkhoven een groet te gaan brengen aan de grote Portugese literatoren, fadista’s, revolutionairen, aan de kinderen wier speelgoed nog op en rond hun graven ligt en waarmee ze “vannacht met vakantie op hun graf onbekommerd met hun aardse souvenirs zullen spelen, ver van het verdriet van hun ouders” (blz. 120). Om de mij, op het grote aquaduct na, onbekende waterwerken, met ondergrondse reservoirs, waar in sommige nu het water in wijn is veranderd, te gaan exploreren. Of om gewoon kennis te gaan maken met de eethuizen, waarvan Van Nevels beschrijving doet watertanden, en tussendoor al wandelend de teksten op gedenkstenen, borst- en standbeelden van onder meer literaire monumenten als de romanschrijver Eça de Queiroz (1845-1900) en de dichter Fernando Pessoa (1888-1935) te gaan ontcijferen.
(Uitpers, nr. 80, 8ste jg., november 2006)
U kunt dit boek via de link hieronder rechtstreeks bestellen bij:
en wie via Uitpers bestelt, helpt Uitpers!
De link:
http://www.groenewaterman.be/anne/index.dll?webpage=index.htm&inpartcode=473220&refsource=uitp