De pensioenhervorming staat al lang op de politieke agenda. Maar zoals het de voorbije decennia met alle hervormingen op sociaal vlak gaat, komt ook de zogenaamde pensioenhervorming neer op een sociale achteruitgang. Kort samengevat: we zullen langer moeten werken voor een lager pensioen. Want, zo luidt het refreintje van werkgevers en rechtse politieke partijen: we leven steeds langer en de pensioenen worden onbetaalbaar. Kim De Witte doorprikt in zijn boek ‘De grote pensioenroof’ die rechtse dogma’s en ontwikkelt een plan om menswaardige pensioenen wel betaalbaar te houden.
Kim De Witte studeerde rechten en economie. Hij werkte als onderzoeker aan het Instituut voor Sociaal Recht en als advocaat gespecialiseerd in arbeidsrecht en pensioenen. Hij doceert pensioenrecht aan de KU Leuven en werkt ook voor de PVDA-studiedienst. In het eerste deel van zijn boek weerlegt hij de leugens die over het pensioenstelsel worden verspreid. Allereerst klaagt hij het bedrog van de rechtse politieke partijen aan. Alle partijen van de huidige federale regering (N-VA, CD&V, Open Vld en MR) verklaarden voor de verkiezingen van 2014 plechtig dat de wettelijke pensioenleeftijd op 65 jaar gehandhaafd zou blijven. Maar nog tijdens de regeringsvorming bleek plots dat we in de toekomst tot 67 jaar zullen moeten werken. Het belangrijkste argument om die wettelijke pensioenleeftijd te verhogen was en is dat we ‘allemaal ouder worden’, wat de pensioenen onbetaalbaar zou maken.
De regeringspartijen doen alsof we allemaal honderd worden. Bovendien, in welke omstandigheden worden we ouder? Brachten onze politici al eens een bezoekje aan een bejaardenhome? Kim De Witte wijst er op dat 65 jaar geen toevallig gekozen leeftijd is. 65 jaar komt overeen met de leeftijd waarop de meeste mensen niet meer kunnen functioneren zoals de jongeren. Volgens universitair onderzoek ligt de gezonde levensverwachting op 65 jaar. Veertig procent van de 65-jarigen heeft gezondheidsproblemen en tien procent haalt de leeftijd van 65 niet. De chronische ziektes nemen toe; 28.000 Belgen kampen met een ‘burn-out’ en het aantal ziektedagen blijft stijgen.
Om de mensen zoet te houden wordt het fabeltje over ‘werkbaar werk’ verspreid. In de praktijk komt daar zo goed als niets van in huis, want werkbaar werk staat haaks op de logica van de voortdurende verhoging van de productiviteit. Door de toenemende flexibiliteit op de arbeidsmarkt (weekendarbeid, nachtarbeid, interimarbeid enz.) komt er onder druk van de werkgevers wel steeds meer ‘wendbaar werk’. De regering Michel volgt eveneens de werkgeversagenda waar die het einde van het brugpensioen wil. Brugpensioen zal vanaf 2019 nog maar vanaf 62 jaar mogelijk worden en vanaf 60 jaar voor lange loopbanen en zware beroepen na een loopbaan van minstens veertig gewerkte jaren. Welke beroepen als zwaar erkend worden, moet nog worden beslist. Brugpensioen (dat men tot Stelsel van Werkloosheid met Bedrijfstoeslag of SWT herdoopte) zal bovendien niet langer als ‘gelijkgestelde periode’ worden beschouwd voor de berekening van het pensioen.
Een ander pseudo-argument om het pensioenstelsel af te breken luidt dat er steeds minder actieven per gepensioneerde zijn. Daarbij verliest men uit het oog dat niet het aantal actieven van het grootste belang is, maar wel hoeveel er wordt geproduceerd. Vandaag zijn er 1,3 niet-actieven (kinderen, werklozen, zieken, arbeidsongeschikten, gepensioneerden) per actieve in de Europese Unie. In 2060 zal dat 1,4 niet-actieven per actieve zijn. Die achteruitgang van minder dan tien procent staat tegenover een verwachte economische groei over diezelfde periode van meer dan honderd procent, ook in België. Er wordt immers steeds meer geproduceerd met minder mensen. Het komt erop aan ervoor te zorgen dat die stijging van de productiviteit niet alleen de aandeelhouders ten goede komt.
Onbetaalbaar?
De pensioenen zouden moeten worden hervormd (verlaagd) omdat ze te veel kosten. Volgens minister van Pensioenen Daniel Bacquelaine overschrijden de pensioenuitgaven thans de kaap van 40 miljard euro, tegen 25 miljard tien jaar geleden. Bijna een verdubbeling op tien jaar tijd! Die voorstelling van zaken is volksverlakkerij. Want volgens de Studiecommissie voor de Vergrijzing beliep de pensioenkost in 2003 9,2 procent van het bruto binnenlands product (bbp) en in 2016 10,5 procent. Op 13 jaar tijd is dat een stijging met 1,3 procentpunt of 0,1 procentpunt per jaar, helemaal iets anders dan een verdubbeling. In 2060 zal 12,5 procent van het bbp naar pensioenen gaan, maar dat is nog altijd minder of evenveel als wat andere Europese landen vandaag al betalen voor op de koop toe hogere pensioenen dan de Belgische.
Terwijl zowat alle internationale instanties op de stijgende uitgaven voor de pensioenen en voor de sociale zekerheid in het algemeen wijzen, merkt Kim De Witte terecht op dat ze in alle talen over de dalende inkomsten voor de sociale zekerheid zwijgen. De werkgeversbijdragen smelten als sneeuw voor de zon. De jongste jaren worden geen sociale bijdragen meer betaald op allerlei extralegale voordelen (bedrijfswagens, aanvullende pensioenen, gsm’s, laptops, maaltijdscheques enz.) terwijl de taksshift de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid rechtstreeks met bijna 4 miljard euro per jaar verlaagt.Volgens het Belgische Planbureau lopen de loonsubsidies en de vrijstellingen van werkgeversbijdragen op tot 16 miljard euro per jaar. Dat is vier procent van het bbp, precies wat we nodig hebben om de pensioenen betaalbaar te houden zonder te werken tot 67 jaar, zonder het vervroegd pensioen en de pensioenbonus af te schaffen, zonder de zieken, de werklozen, de mantelzorgers en de arbeidsongeschikten te straffen.
Onze beleidsmakers reppen met geen woord over de pensioenen die ceo’s van grote bedrijven opstrijken, terwijl ze het evenmin over de belastingfraude hebben die volgens nationale en internationale ramingen tot negen procent van het bbp oploopt. Dat is 36 miljard euro. Ook al zou de overheid maar één tiende van dit bedrag recupereren, zou dit volstaan om de pensioenleeftijd weer te verlagen van 67 naar 65 jaar. Met nog één tiende er bij kan het minimumpensioen tot 1.500 euro per maand worden opgetrokken.
De auteur wijst verder op de achteruitstelling van vrouwen. Die trekken 34 procent minder pensioen dan mannen (40 procent in de Europese Unie). Gelukkig ontzenuwt Kim De Witte de mythe over de te hoge overheidspensioenen. Die zijn niet te hoog (gemiddeld 1.599 eruo netto). De andere pensioenen zijn te laag. Op de koop toe werft de overheid steeds meer contractuelen aan, die geen recht hebben op een ambtenarenpensioen. Als alle pensioenmaatregelen van de regering Michel worden uitgevoerd, zal het wettelijk pensioen in 2060 een kwart lager liggen dan in 2013. Iemand die daarover eens mag nadenken is sp.a-voorzitter John Crombez. Die wil het minimumpensioen tegen 2030 geleidelijk optrekken tot 1.500 euro. Dat wil hij betalen door de ambtenarenpensioenen vanaf 2.005 euro netto zwaarder te belasten.
De Witte kraakt het voornemen om het huidige pensioenstelsel te vervangen door het puntenpensioen. Daardoor vervalt het recht op een vastgesteld pensioenbedrag. Per gewerkt jaar zal je één punt krijgen als je evenveel verdient als het gemiddelde loon. Wie tien procent meer verdient krijgt 1,1 punt, wie tien procent minder verdient 0,9 punt. Wie deeltijdse arbeid verricht, werkloos is of in brugpensioen, van tijdskrediet of loopbaanonderbreking geniet krijgt minder punten. Pas drie jaar vooraf mag je weten wanneer je met pensioen mag gaan. Die leeftijd zal automatisch opschuiven in functie van de levensverwachting, de toestand van de overheidsfinanciën en de stand van de sociale bijdragen.
Privatisering
In alle landen wordt van overheidswege getoeterd dat het wettelijk pensioen niet langer betaalbaar is en dat de burger zich dus maar privé moet verzekeren. Over die steeds toenemende privatisering van het pensioenstelsel (bedrijfspensioenen, pensioensparen) is Kim De Witte kort en duidelijk: ‘Waarom zou je extra moeten bijsparen voor je oude dag wanneer je heel je leven een deel van je loon hebt afgedragen voor een wettelijk pensioen? Waarom zou je een private pensioenpijler nodig hebben, wanneer de wettelijke pijler stevig genoeg staat?’ Dat laatste veronderstelt natuurlijk dat men de wettelijk pijler in leven wil houden. De Witte toont aan hoe in Duitsland het compenseren van een verlaging van het wettelijk pensioen door privatisering een grandioze mislukking werd. Alleen de privé-verzekeringsindustrie vaarde er goed bij.
Toch stelde de Belgische minister van Pensioenen, Daniel Bacquelaine, in het Zomerakkoord van 2017 voor dat werknemers zelf voor het bedrijfspensioen betalen en daar fiscaal voordeel uithalen. Volgens de Leuvense hoogleraar Jozef Pacolet wordt dat ‘vrij aanvullend pensioen’ een soort ‘collectief individueel pensioensparen’ dat nog amper verschilt van het privé-sparen. Het wettelijk pensioen verschrompelt aldus tot een basispensioen, een soort minimuminkomen. Pacolet berekende dat de bedrijfspensioenen niet meer opleveren dan wat de mensen erin steken. Van de beloofde extra opbrengsten via beleggingen op de beurs, in obligaties en vastgoed komt niets in huis. Alleen de verzekeringsmaatschappijen en hun aandeelhouders gaan met de opbrengsten lopen. Tussen haakjes: van 2004 tot 2014, toen hij minister van Pensioenen werd, was Bacquelaine bestuurder en vicevoorzitter van Ethias, de op twee na grootste Belgische verzekeraar.
Alternatief
In tegenstelling tot het officiële discours als zou er geen alternatief zijn voor de regeringsplannen, pakt De Witte wel degelijk met een alternatief uit. Zijn uitgangspunt is dat het pensioen meer moet zijn dan een waarborg tegen totale armoede, maar het behoud van een zekere levensstandaard moet waarborgen en dus 75 procent van het loon moet belopen. Als het loonplafond in de privé-sector 75.000 euro beloopt en het pensioen 75 procent van het gemiddelde loon bedraagt, evolueert het maximumpensioen naar 3.000 euro netto per maand, terwijl het minimumpensioen 1.500 euro zal belopen. De dwang om aan privé-pensioensparen te doen verdwijnt daardoor en het geld dat nu in privé-pensioenkassen verdwijnt, blijft behouden voor de sociale zekerheid.
Het plan van De Witte wil dat de wettelijke pensioenleeftijd 65 jaar blijft; dat het vervroegd pensioen opnieuw een recht wordt vanaf 60 jaar en na 35 gewerkte jaren en dat wie op jonge leeftijd is beginnen werken en een zwaar beroep uitoefende opnieuw vanaf 58 jaar recht op brugpensioen heeft. De gelijkheid man-vrouw moet worden gerealiseerd door een nieuwe, veel kortere norm voor voltijds werk; het opnieuw erkennen van tijdskrediet en loopbaanonderbreking als gelijkgestelde periodes voor de pensioenopbouw en het beperken van de volledige loopbaan voor vrouwen tot 40 jaar. Verder moet werk worden gemaakt van werkbaar werk, met name door de veralgemening van de ‘rimpeldagen’ die in de zorgsector bestaan.
Volgens De Witte levert zijn plan heel wat voordelen op. Jonggepensioneerden krijgen meer tijd voor informele arbeid, vrijwilligerswerk en dies meer. Het plan zal geld opbrengen door de verlaging van het maximumpensioen en de sociale zekerheid zal over meer inkomsten beschikken als de fiscale gunsten voor privé-sparen wegvallen. Daarnaast moet het bijdrageplafond voor grote zelfstandigen worden opgeheven.
Het alternatieve plan zal ook iets kosten. De toegang tot het pensioen vergemakkelijken en het pensioenbedrag verhogen zou de uitgaven met 2,5 procent van het bbp doen toenemen. De totaalkost zou dan 13 procent van het bbp belopen. Frankrijk spendeert vandaag al 14,7 procent van zijn bbp aan pensioenen, Oostenrijk 14 procent, Portugal en Italië 15 procent, Zweden 12,5 procent. Hoe groter de koopkracht van de gepensioneerden, hoe beter voor de economie. Tot slot pleit De Witte voor stabiele, duurzame en goedbetaalde banen die de inkomsten van de sociale zekerheid ten goede komen; de invoering van een miljonairstaks; de strijd tegen belastingfraude en -ontwijking en de stopzetting van de stelselmatige verlaging van de werkgeversbijdragen aan de sociale zekerheid.
De vraag of dit plan uitvoerbaar is, laat Kim De Witte door Willem Elsschot beantwoorden: ‘De groten hebben de macht, maar de kleinen zijn talrijk en tegen de mieren is geen tijger bestand’.