Wat kan een redenaar uitrichten tegen een moordenaar? Kunnen woorden opgewassen zijn tegen kogels? En welke woorden dan wel? Of nog anders geformuleerd: als taal en terreur het duel met elkaar aangaan, welke van die twee legt het dan af. Dat zijn de toch wel zeer actuele uitgangsvragen waarmee Frank Westerman worstelt in zijn nieuwste boek.
Over Westerman
Ik zal het maar dadelijk bekennen: Westerman ligt me, het werk van deze Nederlandse journalist neemt een zeer speciale plaats in mijn bibliotheek in. De brug over de Tara, Srebrenica, het zwartste scenario, De graanrepubliek, Ingenieurs van de ziel, El negro en Ik, Ararat, Dier, bovendier en Stikvallei. Dat zijn de belangrijkste boeken die Frank Westerman tussen 1994 en 2013 schreef. Alleen al aan de titels kun je afleiden dat deze auteur zijn blik naar Oost-Europa – en nog verder – heeft gericht. Belgrado en later Moskou zijn dan ook de standplaatsen geweest van de voormalige correspondent voor de Volkskrant en voor NRC Handelsblad.
In 1994 debuteert Westerman, een jonge Volkskrant correspondent in Belgrado, met De brug over de Tara, het relaas van zijn reis langs de frontlinies van ex-Joegoslavië. Als verslaggever van NRC Handelsblad bezocht hij nadien diverse internationale brandhaarden. Samen met collega-journalist Bart Rijs wist hij als enige journalist door te dringen tot Srebrenica ten tijde van de val in 1995. Zij schreven daarover het boek Het Zwartste Scenario waarbij ze geheime VN-documenten en interviews met ooggetuigen gebruikten om de oorlogsjaren van Srebrenica te reconstrueren.
Tussen 1997 en 2002 was Westerman correspondent voor het NRC Handelsblad in Moskou. Daar rondde hij zijn derde non-fictieboek af, De Graanrepubliek, dat in 1999 verscheen. De Graanrepubliek laat zien hoe het Nederlandse landschap in de afgelopen honderd jaar veranderd is, en wat de gevolgen daarvan zijn geweest voor mens en natuur. Westerman volgt vooral de levensgeschiedenis van Sicco Mansholt, nazaat van rijke herenboeren die zijn grootschalige landbouwpolitiek tot diep in Europa zal laten doordringen – tot hij zelf van zijn geloof valt en de ecologische landbouw zal propageren.
Na vier jaar correspondentschap in Moskou schrijft hij Ingenieurs van de Ziel, een boek over de megalomane waterbouwprojecten van Jozef Stalin en de socialistisch-realistische romans die hierover geschreven werden. Met dat boek dat herhaaldelijk in de prijzen viel, vestigde de journalist-schrijver zijn naam. De grote doorbraak kwam er met El Negro en ik (2004), een fascinerende reisreportage over ras, cultuur en identiteit waarvoor hij een flink stuk van de aardbol afreist. Dit boek werd bekroond met de Gouden Uil literatuurprijs 2005, shortlist-nominatie AKO Literatuurprijs 2005 en nominatie voor de Bob den Uylprijs 2005.
Literaire non-fictie
Intussen was Westerman al lang geen gewone correspondent meer, maar was hij fulltime schrijver geworden die ook hoge ogen gooide in het genre van wat tegenwoordig literaire non-fictie wordt genoemd. Hij is niet alleen bekend in het Nederlandstalige gebied, maar ook in het buitenland. Na Ararat dat zich afspeelt op het breukvlak van godsdienst en wetenschap, mythologie en geologie verschenen er prompt Duitse, Spaanse en Engelse vertalingen, terwijl een Franse, Poolse, Italiaanse en Kroatische uitgave in voorbereiding zijn. Ararat heeft shortlists gehaald van de AKO-literatuurprijs 2007, de Euraka-prijs voor het beste wetenschapsboek, de Bob den Uyl-prijs voor reisliteratuur, en in het buitenland werd hij genomineerd voor de internationale Boardman Taskerprize voor bergliteratuur en de Poolse Kapuscinski-prijs voor literaire reportage. Vooral deze laatste is geen geringe onderscheiding en ik kan me voorstellen dat Westerman verguld was met deze onderscheiding genoemd naar de Poolse grootmeester van de literaire non-fictie. Hij maakte in De draagbare Kapuscinski (2015) trouwens ook een selectie van zijn mooiste reportages. In Dier, bovendier dat in 2010 verscheen, balanceerde Westerman weer op het snijvlak van verschillende disciplines: geschiedenis, paardenfokkerij, etologie, eugenetica, epigenetica, darwinisme, nazisme, stalinisme en – natuurlijk – journalistiek. In 2013 verscheen Stikvallei dat handelt over een mysterieuze ramp in Kameroen waarbij zeker 1200 mensen het leven lieten. Dat is het uitgangspunt van Stikvallei en een ideale kapstok om op zoek te gaan naar de geboorte van verhalen en hoe die terugslaan op de werkelijkheid waar ze uit voortkomen.
Zoektocht naar weerwoord op terreur
In Een woord een woord probeert Westerman op zijn geëigende manier het fenomeen ‘terreur’ en ‘radicalisering’ te benaderen. Actueler kan haast niet. Wat kan een redenaar uitrichten tegen een moordenaar? Kunnen woorden opgewassen zijn tegen kogels? En welke woorden dan wel? Of nog anders geformuleerd: als taal en terreur het duel met elkaar aangaan, welke van die twee legt het dan af. Dat zijn de uitgangsvragen waarmee hij in deze nieuwe zoektocht worstelt. De Westermaniaanse manier van werken is intussen bekend: hij vertrekt van een vraagstelling (en eventueel enkele subthema’s), werkt zich grondig in de materie in – zie zijn uitvoerige literatuurverwijzing achteraan bij de verantwoording -, gaat vervolgens op pad, reist als het moet heel de aardbol af, schrijft zich vervolgens zelf in het verhaal en dat alles doet hij met de nodige literaire puntigheid.
Treinkaping en vrijheidsstrijders
Voor dit verhaal moest hij zelf helemaal niet zo ver van huis en kon hij bovendien ook nog volop uit eigen jeugdervaring putten. In het midden van de jaren zeventig grepen in het kanaaldorp Bovensmilde in Noord-Nederland en later bij Wijster spectaculaire treinkapingen plaats van Molukse vrijheidsstrijders. De vaders van deze jonge Molukkers hadden uit naam van Oranje de vrijheidsstrijd van Indonesië de kop ingedrukt en nu kwamen hun kinderen op voor een onafhankelijk Ambon. Met geweld en behoorlijk wat bloedvergieten.
Als kleine jongen die in de buurt woonde heeft Westerman in zijn geheugen nog vage beelden van die treinkaping, die hij, meer dan veertig jaar later, aanvult met interviews van mensen die op een of andere manier bij de gebeurtenissen betrokken waren. Een ervan is Abé Sahetapy, een ‘gederadicaliseerde ex-terrorist’ die van treinkaper dichter was geworden. Abé heeft het gebruik van geweld afgezworen – hij was veroordeeld als drievoudige moordenaar – maar toch was hij ooit ‘geradicaliseerd’, een woord dat in 1975 niet werd gebruikt en dat ook nu nog vaak wordt misbruikt. Zoals Bilal Benyaich terecht opmerkt, is radicalisme niet hetzelfde als extremisme. Elke extremist is een radicaal, maar niet elke radicaal is een extremist, laat staan een gewelddadig extremist. ‘Let op je woorden’ zou Jan Blommaert zeggen.
Dat is zeker waar, maar Westerman vermeldt ook dat de tijdgeest de inkleuring van begrippen kan wijzigen. Westerman put andermaal uit eigen ervaring: ‘Op mijn twintigste, in 1985, raakte ik onder de indruk van Het woord bij de daad van Harry Mulish. In striemende zinnetjes betoogde Mulisch dat hij van Eichman had geleerd ‘waartoe rechts leidt’ en van Castro ‘wat daartegen gedaan kon worden’. (p. 205) Westerman onderbrak zijn studie en ging naar Cuba waar hij onder meer een zekere Margarita ontmoette die tot de Baader Meinhof-groep had behoord en voor wie hij postbode had gespeeld. Linkse mensen onder elkaar, je weet wel. Wanneer hij veel later haar autobiografie leest, weet hij dat haar verhaal veel heftiger was. ‘En’ –zo beseft hij – ‘er was nog iets: ik was anders gaan denken over terrorisme. Minder licht. Ik niet alleen: 2001 was het jaar 9/11.’(p. 209)
Dutch en Russian approach
Dat is maar een van de vele uitwaaierende verhaallijnen en reflecties in dit boek. In zijn zoektocht komt Westerman ook terecht bij terrorisme-experten van toen en van nu. Eén ervan is de Nederlandse psychiater Mulder die bekendheid verwierf met de ‘Dutch Approach’ dat staat voor het geweldloos stoppen van geweld of anders gezegd met woorden in plaats van met kogels. Daartegenover plaatst Westerman de Russische aanpak tegen de Tsjetsjeense terreur in Beslan waar schoolkinderen gegijzeld werden en waarvan de Poetin-interventie geleid heeft tot een bloedbad met 331 doden onder wie 150 schoolkinderen.
Droom=moord?
Westerman volgt ook een cursus gijzelingsonderhandelaar aan de School voor Gevaar- en Crisisbeheersing en probeert daar door te dringen tot de psyche van de echte terrorist: ‘Miskenning, vernedering. Die zijn voor hem zo verzengend dat hij nog maar één radicale, gewelddadige uitweg ziet. Door zijn blikvernauwing ziet hij geen mensen voor zich, alleen nog schietschijven. Diep op de bodem sluimert niettemin een visioen van een ideale wereld. Die wil hij dichterbij brengen door terreur te zaaien. Ik denk: als je droom omdraait krijg je moord.’ (p. 263)
Die omkering gebeurde meer dan veertig jaar geleden al tijdens de treinkapingen van Molukse vrijheidsstrijders en die herhaalt zich nu bijna dagelijks in de zelfmoordaanslagen van het IS-genre. Wat valt daartegen te beginnen? Wat leert de School voor Gevaar- en Crisisbeheersing daarover? Tegen bommengordels is Een woord een woord niet opgewassen. Sans paroles is de boodschap voor wie alleen de lont uittrekt. Op welke manier kan men iemand zo ver brengen om met een gordel explosieven om een publieke plaats te betreden? Chris De Stoop probeerde het in Vrede zij met u zuster en ook Hind Fraihi waagde zich eraan in Undercover in Klein-Marokko. Misschien is dat de hamvraag voor een volgend boek van Frank Westerman, want misschien ligt daar wel het belangrijkste weerwoord op terreur.