Nic Vanderscheuren, Elmira Zeynalian, Freddy De Pauw, Derwich M. Ferho, Hugo Van Rompaey, ‘Kruitvat Kaukasus’, EPO, Berchem, Koerdisch Instituut, Brussel, 2004, 199 blz., 17,75 euro, ISBN 90-6445-370-5.
Een oude legende uit de Kaukasus wil dat god tijdens de schepping de aardbol rondtrok om de volkeren hun taal te schenken. Een pakezel droeg honderden taalrollen in manden op zijn rug, maar eenmaal in de Kaukasus raakte de ezel in de problemen. Het terrein was er zo ontoegankelijk dat het dier struikelde zodat alle resterende taalrollen de bergflanken afrolden. Vandaar de enorme hoeveelheid talen in het gebied, dat in de Arabische wereld bekend stond als Jebel El Ansan, de berg der talen.
De Kaukasus kan terugblikken op een oeroude beschaving. Wetenschappers gaan ervan uit dat de eerste sporen menselijke activiteit in dit voor ons nauwelijks bekende gebied rond vierduizend voor onze tijdrekening moeten worden gesitueerd. Hoe maak je zesduizend jaar geschiedenis toegankelijk in een kort bestek? Met ‘Kruitvat Kaukasus’ heeft het Koerdisch Instituut (in samenwerking met uitgeverij EPO) een kleine krachttoer geleverd.
Wie het voorbije decennium regelmatig naar de tv heeft gekeken of zijn krant aandachtig heeft gelezen, weet wellicht dat de Kaukasus is geteisterd door tal van etnische conflicten, die telkens leken aangepookt door religieus sektarisme en uiterst agressief nationalisme, met op de achtergrond in troebel water vissende grootmachten als de Verenigde Staten en Rusland en buurlanden als Turkije of Iran. De oorlogen in Armenië, Azerbeidzjan en in de republiek Georgië hebben een zware menselijke tol geëist: tienduizenden doden, genadeloze etnische zuiveringen, waarbij honderdduizenden mensen werden verdreven, massale emigratie van hele bevolkingsgroepen, die in hun Kaukasus nauwelijks nog een toekomst hadden.
Drieduizend jaar veroveringstochten
Elmira Zeynalian en Nic Vanderscheuren gaan in “Kruitvat Kaukasus” de uitdaging aan om op een tachtigtal boekpagina’s de etnisch-religieuze lappendeken van de zuidelijke Kaukasus bevattelijk te maken voor de geïnteresseerde (maar niet ingewijde) lezer(es). Elmira Zeynalian is Armeense en bekwaamde zich aan de universiteit van Gent in Oost-Europese talen en culturen. Nic Vanderscheuren is jurist, gespecialiseerd in het vreemdelingenrecht en dus ook in het asielrecht. Toen er steeds meer asieldossiers van vluchtelingen uit de Kaukasus op zijn tafel belandden, wilde hij dit gebied grondig leren kennen.
De Kaukasus vormt tussen de Zwarte Zee en de Kaspische wateren door een landengte tussen Klein-Azië en het Midden-Oosten in het zuiden en Eurazië in het noorden. “Die landbrug fungeert sinds millennia als interactieplatform respectievelijk breukvlak tussen diverse migratiebewegingen. Dat maakt dat de regio bezaaid ligt met etnische groepen die restanten vormen van de Indo-Europese, Altaïsche en Indo-Iraanse volksverhuizingen, die achtereenvolgens het gebied aandeden,” schrijven Zeynalian en Vanderscheuren. Wat meteen een eerste factor vormt ter verklaring van de etnische diversiteit. De Kaukasus kan terugblikken op nagenoeg drieduizend jaar veroveringen en bezettingen door de regionale grootmachten.
Implosie van de Sovjetunie
Dat de zuidelijke Kaukasus na de implosie van de Sovjetunie een etnisch- religieus kruitvat werd heeft volgens de auteurs diverse redenen. Zo wijzen ze erop dat niet alle bevolkingsgroepen in het gebied echt streefden naar afscheuring van de voormalige Sovjetunie. Alleen de dominante etnische groepen, zoals de Georgiërs, de Azeri en de Armeniërs konden zich echt vinden in het nieuwe politieke bestel van hun pas onafhankelijk geworden staten. “Het probleem was dat de pasgeboren onafhankelijke staten – op de Armeense republiek na – een uitgesproken multi-etnisch profiel en dus niet te verwaarlozen minderheden hadden. Een aantal van deze minderheden drongen aan op politieke en grondwettelijke erkenning. Heel opmerkelijk is dat nagenoeg enkel die minderheden die ook onder het sovjetbestel enige autonomie genoten hadden, te wapen liepen onder de banier van onafhankelijkheid. Concreet moet daarbij worden gedacht aan de etnische Armeniërs in de Azerbeidzjaanse republiek en de Abkhazen en de Zuid-Osseten in de Georgische republiek. Bevolkingsgroepen die nooit autonomie hadden gekend, zoals de Koerden, de Adjaren, de Talysh, enzovoort, hielden het hoogstens bij retoriek.” “Een tweede eigenaardige kenmerk van de Kaukasische conflicten,” zo stippen beide auteurs aan, “was dat de opstandige etnische groepen allemaal zonder verpinken ongenuanceerd tot secessie of confederatie opriepen. De vaststelling dat meer autonomie niet aan hen besteed was, vindt zijn oorzaak in het Sovjetverleden. Het Kremlin had van politieke autonomie een schijnconcept gemaakt en het benut in functie van zijn eigen machtsconsolidatie. In de ogen van de opstandige etnische groepen was het geen valabel alternatief voor totale afscheiding. Vervolgens moet eraan herinnerd worden dat de regio amper een traditie van politieke dialoog heeft doorgemaakt. Integendeel, het politieke leven wordt er tot op heden getypeerd door een lage gewelddrempel en een denigrerende appreciatie van de compromiscultuur. Een laatste factor was de opinie onder de minderheden dat de centrale overheden van de nieuwe staten hen sociaal-economisch niets te bieden hebben.”
“Het politieke antwoord van de machthebbers op deze afscheidingseisen was al even fors ingegeven door de tijdgeest van etno-nationalisme. Van onafhankelijkheid kon geen sprake zijn en voor verlenen van autonomie gold als randvoorwaarde dat dit begrip de vermolmde sovjetinterpretatie ervan moest bewaren. Zowel in T’bilisi (Georgië) als in Bakoe (Azerbeidzjan) regeerden tot voor kort immers presidenten, met name Edward Sjevardnadze en Haydar Aliëv, die beiden hun wortels hadden in de vroegere communistische machtscenakels. Die onverzettelijkheid was ook in dit kamp ingegeven door een gebrek aan democratische traditie van compromisbereidheid.”
“Doorheen de Kaukasische bevolking werd een demarcatielijn gespannen met aan de ene zijde een beperkt aantal ex-Sovjetvolkeren die zich hebben gehergroepeerd tot een dominante meerderheid in een eigen staat en daartegenover een veel talrijkere groep veel kleinere ex-sovjetvolkeren die na 1991 een minderheid zijn gebleven, zij het binnen een nieuwe staat. De onderlinge argwaan tussen beide kampen lijkt onpeilbaar: de minderheden stigmatiseren de staat per definitie als een onderdrukkingsinstrument terwijl de dominante bevolkingsgroepen weinig tolerantie opbrengen voor intrinsiek verdachte minoriteiten.”
Massale emigratie
Beide auteurs geven een beknopt, maar een naar de keel grijpend overzicht van de gevolgen van de verschillende etnische conflicten, die sinds het uiteenvallen van de Sovjetunie, de zuidelijke Kaukasus hebben geteisterd. De menselijke tol ervan is bijzonder hoog geweest in de drie republieken: Armenië, Azerbeidzjan en Georgië. De auteurs maken de inventaris op van de conflicten en het rampzalige minderhedenbeleid. De belabberde economische toestand in de drie jonge staten – waar de elite uit kleptomanen blijkt te bestaan – heeft tot een zelden geziene volksverhuizing geleid. “Demografische studies schatten dat ruim drie miljoen personen gedurende het voorbije decennium emigreerden op zoek naar betere levensomstandigheden”. 900.000 Armeniërs (een kwart van de inwoners) trok naar het buitenland om zich aan te sluiten bij de acht miljoen sterke Armeense spjuurk (diaspora), die verspreid is over heel de wereld met enkele sterke concentraties in de VS, Rusland en Frankrijk. Sinds 1991 verloor Azerbeidzjan een vijfde van haar inwoners, terwijl vanuit Georgië 900.000 mensen emigreerden naar de Russische Federatie, Turkije, Israël en Duitsland.
Grootmachten en maffiosi
In een tweede hoofdstuk “Transkaukasië, waar werelden botsen” beschrijft Freddy De Pauw (voormalig journalist bij De Standaard en één van de vaste medewerkers van deze webzine, Uitpers) welke gevolgen de ineenstorting van de Sovjetunie heeft gehad voor deze regio. De zuidelijke Kaukasus is “een schitterende transitroute tussen oost en west en noord en zuid, voor goederen, kapitalen, volkeren en ideeën – of beter, zou dit kunnen zijn. Maar het is niet zo. Sinds de Sovjetunie en het Sovjetsysteem in elkaar klapten, kwam Transkaukasië vooral in het nieuws met oorlogen, vluchtelingen, corruptie, misdaad. Veel van de goederen in transit waren smokkelwaren, veel personen in transit vluchtelingen, in plaats van ideeën was er vooral winsthonger.”
Freddy De Pauw herinnert er ons aan hoe de laatste Sovjetleider, Michaël Gorbatsjov, bij de zeventigste verjaardag van de Oktoberrevolutie in 1987 trots verklaarde dat “de nationale kwestie, die we uit het verleden erfden, met succes is opgelost”. “Kort na Gorbatsjovs toespraak leerden zowel de Sovjetburgers als de buitenwereld het bestaan van Nagorno-Karabach kennen. De onrust in deze regio binnen Azerbeidzjan maakte de Sovjetunie en die buitenwereld overduidelijk dat de nationale kwesties verre van opgelost waren, maar integendeel springlevend.”
“De republieken van Transkaukasië beleefden als onderdelen van de Sovjetunie dezelfde processen die tot de implosie van het Sovjetsysteem in 1991 leidden,” merkt Freddy De Pauw op. “Sommige van die processen stelden zich in die republieken zelfs scherper.” “Een van de belangrijkste processen die de verpulvering van het Sovjetsysteem in de hand werkten, was de crisis van het bureaucratisch plansysteem van de economie.”
In de Sovjetunie was het voor de nomenklatura en bedrijfsleiders een nationale sport om de economische planning en bijbehorende statistieken stelselmatig te vervalsen. De Transkaukasische republieken waren op dit vlak de echte kampioenen. Corruptie, nepotisme en zwarte markt waren er het gangbare systeem. “De ideologische basis van het Sovjetsysteem raakte steeds meer uitgehold door het systeem van de nomenklatura, de privileges verbonden aan de functie, met daaraan gekoppeld nepotisme en corruptie.” “Het volstaat te kijken naar de latere carrière van de topbureaucraten uit de Transkaukasische republieken om te zien met welk gemak ze grote voorstanders werden van alles wat ze zogenaamd bestreden hadden, het vrijemarktkapitalisme voorop. Haydar Aliëv, onder Breznjev leider van de Azerbeidzjaanse Communistische Partij (CP) en vice-premier van de Sovjetregering, werd een goede vriend van Washington en van westerse oliemaatschappijen. Edward Sjevardnadze, jarenlang leider van de Georgische CP, zes jaar lang Sovjetminister van Buitenlandse Zaken en nummer drie van het politbureau van de CP van de Sovjetunie, zette de deur open voor een wildwestkapitalisme en voor Amerikaanse militairen.”
Inmiddels is er in twee van de drie republieken (Azerbeidzjan en Georgië) een generatiewissel doorgevoerd. De dinosaurussen zijn weg. “In Georgië is er enige hoop op meer welvaart en democratische vrijheden,” aldus De Pauw, “maar dat zou best zeer conjunctureel kunnen zijn.” ” In Azerbeidzjan daarentegen staat de generatiewissel in het teken van de continuïteit.” En de drie republieken moeten leven met de rivaliteit tussen Moskou en Washington En die rivaliteit verspreidt een sterke oliegeur. “In alle Transkaukasische staten groeien de tegenstellingen tussen een groep rijken van wie de meesten hun fortuin op zeer dubieuze wijze hebben verkregen en een veel grotere groep van verpauperde burgers.” “De manier waarop de Sovjetunie en het systeem implodeerden bood ook zeer grote kansen aan de georganiseerde misdaad. Maffiagroepen kregen in Transkaukasië (en noordelijke omgeving) hele regio’s en economische sectoren in handen, vaak in samenwerking met delen van regering en administratie. Die benden zijn misschien iets discreter geworden, maar een discrete maffioso is doorgaans gevaarlijker dan een klassieke, opvallende maffiabaas.”
Koerden in de Kaukasus
Derwich M. Ferho, de directeur van het Koerdisch instituut in Brussel, maakt voor de Koerdische minderheden in de Kaukasus een allesbehalve rooskleurige balans op. Er leven naar schatting één miljoen Koerden in de voormalige Sovjetrepublieken. “Vroeger leefden ze in de Transkaukasische republieken Azerbeidzjan, Armenië en Georgië. Daarom worden ze, gelijk waar ze leven, ‘Kaukasus-Koerden genoemd. Vandaag leven ze verspreid in onder andere Kazachstan, Kirgizië, Turkmenistan, Oezbekistan en Rusland. De redenen voor deze grote verspreiding zijn uiteenlopend. Een aantal Koerden werd door de Sovjetautoriteiten in de jaren veertig en vijftig van de twintigste eeuw gedeporteerd. Anderen zagen zich na de implosie van de Sovjetunie genoodzaakt te verhuizen wegend de ondraaglijke repressie van de nieuwe regimes.”
Derwich M. Ferho ziet de toekomst voor de Koerden somber in. “In de Sovjettijd telden de Koerden in bepaalde periodes gelijkwaardig mee. Ze hadden tenminste een woonplaats en gegarandeerd werk. Ze hadden, al dan niet voldoende, culturele rechten die gepromoot werden door de autoriteiten. Hun bestaan kwam af en toe in gevaar, maar ze werden toch meestal beschermd door een centraal-socialistische grondwet.” Maar het voorbije decennium, na het uiteenvallen van de Sovjetunie “leven de Koerden bijna in de gehele regio in de illegaliteit. Dat maakt de toestand zeer ernstig. Daarom is mijn conclusie: de Koerden in de voormalige Sovjetrepublieken gaan een sombere toekomst tegemoet.”
Die mening wordt ook gedeeld door Hugo Van Rompaey, ex-senator van de CD&V, die in een laatste hoofdstuk uitgebreid ingaat op de Koerdische nationaliteit, de taal en het Koerdische volksnationalisme.
(Uitpers, nr. 62, 6de jg., maart 2005)