Signalen van een veldwerker
In 2002 begon Calluy in Mechelen als sociaal opbouwwerker voor PRICMA (Provinciale Instelling Integratie Culturele Minderheden Antwerpen) te werken in een moeilijk project rond de tumultueuze wijk Tervuursesteenweg. Peter Calluy was iemand met een a-typisch profiel voor die sector. Deze jongen uit Terhagen (waar ook de auteur Piet Van Aken vandaan kwam) volgde een A-3 technische horeca-opleiding, ontpopte zich tot socialist, atheïstisch vrijzinnige en geëngageerd medewerker aan Hand in Hand Rupelstreek en Mano Mundo in Boom. Calluy kon zich niet vinden in het integratiebeleid en vroeg, minder dan twee jaar later, om ontslag.
Begin 2004 begon hij in Boom als preventiewerker/jongerenwerker bij de preventiedienst van de gemeente Boom. Het is in die periode dat hij onder andere in de clinch geraakte met Fouad Belkacem alias Abu Imran van Sharia4Belgium, maar ook en voornamelijk met zijn politieke en administratieve omgeving naar wie hij voortdurend signalen uitstuurde om te waarschuwen voor radicale islamvertegenwoordigers. Die boodschappen werden genegeerd of kwamen in het verkeerde keelgat terecht van wat de auteur politiek correcte, meestal hooggeschoolden noemt. Op 31 december 2005 besloot het College van Burgemeester en Schepenen om het contract van Peter Calluy als preventiemedewerker niet te verlengen. De boodschap van een klokkenluider werkt vaak als een boemerang.
Exit Peter Calluy dus, maar niet einde verhaal voor de koppige doordouwer die hij blijkt te zijn. Het werd het begin van zijn werkloze post-straathoekwerkersbestaan waarin dit boek ontstaan is en waarover hij in een artikel in Knack van 2008 al aan de alarmbel trok. Waarom dit boek? “Om de lezer een inzicht te bieden in mechanismen die tijd en ruimte verschaffen aan de expansiepolitiek van radicaliserende organisaties in Vlaanderen,” schrijft Calluy in zijn inleiding. “Deze kroniek geeft een beeld vanuit de optiek van een ‘nabijheidswerker’die actief is op het terrein, in de leefwereld van jongens met, in dit boek, meestal een islamitische achtergrond.”
Een duidelijke uitgangspositie
In Knack van 30 november 2012 doet hij bij de voorstelling van zijn boek nog eens uit de doeken wat zijn vertrekpunt was en is: “Tolerantie, dat is de deugd die ik des te meer probeer te beoefenen vanuit mijn atheïstische en humanistische levensbeschouwing. Ik heb voldoende respect voor mijn moslimse dorpsgenoten in hun méns-zijn om hun vreemde redeneringen te tolereren en ik heb mogen ondervinden dat dit respect bij de Boomse islamitische gemeenschap wederzijds is voor mijn-mens zijn en dat deze moslims daarom mijn atheïsme eveneens tolereren maar niet respecteren.”
Calluy positioneert zich duidelijk ten aanzien van de radicale islam: “Tolerantie kan nooit de bedoeling hebben om andere fundamentele vrijheden te beperken in naam van die tolerantie. Wanneer dat gebeurt wordt tolerantie een vorm van totalitair dogma: het enkel tolereren van dé éigen tolerantiegedachte is juister gezegd een vorm van narcisme waarbij de wederkerigheid het moet afleggen bij het eigen grote gelijk, de zogenaamde absolute waarheid.”
“Mijn maatstaf om die grens te bepalen is voor mij in grote mate de fundamentele gelijkheids-en vrijheidsprincipes in de grondrechten én de secularisatie, daar waar politiek en wetgeving geheel of ten dele aangepast wordt aan de particuliere eigenaardigheden van deze of gene levensbeschouwing. Deze maatstaf heeft zijn doeltreffendheid bewezen omdat hij mij geholpen heeft om enerzijds Fouad alias Abu Imran en Jongeren voor Islam zéér vroegtijdig te melden als nefast – dit zonder in totale onmin te komen met mijn islamitische vriendenkring – én met de Boomse islamitische gemeenschap als geheel.”
Signalen van onderuit
Nieuwkomer Calluy begrijpt niets van het jargon in de sociale sector. Hij verveelt zich stierlijk op vergaderingen waar op een hoog abstractieniveau over zijn doelgroep van ‘hangjongeren’ wordt gesproken. “Ik luisterde met gemengde, of waren het verwarde gevoelens, naar de pingpong ‘logica’ die vanzelfsprekend en onvermijdelijk bleek te zijn vanwege de bestuurlijke geplogenheden, regelneverij en een subtiel spel van ‘wie is het beste op de hoogte van de procedures’, wie heeft ‘de dikste vinger in de pap”. (p. 39)
Wie zijn die hangjongeren en waar bevinden ze zich? Dat was de vraag. In plaats van mee te discussiëren gaat Calluy gewoon naar buiten en spreekt op het pleintje voor de vergaderzaal een aantal jongeren aan. Die vanzelfsprekende aanpak wekte verbazing bij zijn collega’s, maar is zeer typerend voor de ondernemend manier van aanpakken van Calluy. Zijn beschrijving van de buraucratische mallemolen en van de enorme structuren van de organisatie waarin hij verzeilt raakt, leveren de mooiste en de sterkste bladzijden op van dit boek. “Het vormt een ondoorzichtig en log systeem dat er te vaak voor zorgt dat een geopperd idee aan de basis, een goed idee welteverstaan, zo lang moet wachten op de goedkeuring van enkele ‘onbetrokken betrokkenen’ dat het goede idee eerder ontmoediging en frustratie opwekt bij de ‘betrokken betrokkenen’ en dat de coördinatoren op de werkvloer, wij dus, de klaagmuur der gefrustreerden werden en uiteraard geen enkele zinnige reden konden aandragen voor het eindeloze wachten. Kafka dus.” (p. 37)
Het is die stem van de basiswerker Calluy die mij het liefst is omdat ze authentiek en uniek is in dat wereldje. In mijn boek ‘Groeten uit Borgerhout, dagboek van een buurtbewoner’ vertel ik als actieve burger van het Krugerpark ook over mijn contact met ‘hangjongeren’ van overwegend Marokkaanse origine. Calluy’s open aanpak op basis van ‘hallo jongens, hoe gaat het ermee?’ is mij niet vreemd. Ook ik ben op mijn hoede voor de uitspraken van de zogenaamd ‘politiek correct denkenden’, die vanuit de nette wijken waar ze wonen filosofische beschouwingen houden over de aanpak van zogenaamde ‘probleembuurten’, die ze alleen kennen van beelden op hun televisiescherm. Ze moeten zwijgen en meer luisteren naar ‘negativo’s’ en ‘positivo’s’ en vooral naar wie daartussen hangt. Het is immers in die wijken dat de moeizame stappen worden gezet om te komen tot een nieuw en leefbaar samenlevingsmodel waarin vermenging regel en niet langer uitzondering is, zoals in de groene villagemeenten en gated communities van de grote steden.
De schaduw van Wim Van Rooy
In het boek van Calluy is echter ook nog een tweede stem aanwezig en daarmee heb ik het moeilijker. Na zijn ontslag is de praktijkmens Calluy zeer ijverig in de studieboeken gedoken op zoek naar ideologische verklaringsmechanismen waarin zijn kroniek van een aangekondigd onheil past. Het pleit voor hem dat hij Paul Cliteur, Johan Braekman, Ronald Commers, Ludo Abicht, Karen Armstrong, John Rawls, Peter Slotendijk, Luckas Vander Taelen, Etienne Vermeersch en nog zovele anderen leest om meer zicht te krijgen op de ingewikkelde problematiek van de multiculturele samenleving. Zijn conclusie is dat de houding van de ‘politiek correcten’ alleen maar een dankbare voedingsbodem heeft bezorgd aan de radicale islam in Vlaanderen en dat het project van maatschappelijke integratie volledig heeft gefaald. Daarmee komt hij zeer dicht in de buurt van het denken van de publicist Wim van Rooy, die in zijn zeer uitvoerig en polemisch essay Malaise van de multiculturaliteit van enkele jaren geleden (zie uitpers nr. 101) zwaar uithaalde naar een hooggestemd en naïef culturalisme van een progressieve intellectuele elite die volgens hem ten opzichte van de islam een teddybeergedrag vertoont.
Wim Van Rooy – en misschien ook zijn zoon Sam – is zijn intellectuele leermeester. Calluy doet er geen doekjes om. Van Rooy schreef niet alleen een inleiding, maar wordt ook op verschillende plaatsen geciteerd. Te veel naar mijn smaak, zoals Calluy ook te veel benadrukt dat hij maar een ‘laaggeschoolde’ volksjongen van Terhagen is tussen ‘hooggeschoolde politiek correcten’. Calluy is zeker geen calimero-figuur, maar een sterke persoonlijkheid en daarom zijn die uitspraken naar mijn smaak wat onecht en niet ter zake. Zoals ook Van Rooy fulmineert Calluy op een nogal gratuite manier tegen figuren als Jan Blommaert en Tom Lanoye, maar ook tegen organisaties als Kif Kif en DeWereldMorgen, waarvan de voorloper indymedia volgens hem een spreekbuis zou geweest zijn van het AEL van Abu Jahjah.
Het is ook jammer voor de leesbaarheid dat het boek soms te breedvoerig wordt en lijdt aan de ziekte van de volledigheid. Bijna honderd pagina’s bijlagen lijkt me wat te veel van het goede.
Het is natuurlijk belangrijk dat de fundamentalistische uitingen van de islambeleving en de gevaren daaraan verbonden worden blootgelegd. Dat deed trouwens ook journalist Chris De Stoop uitstekend in ‘Vrede, zij met u, zuster’, het achtergrondverhaal van Muriel Degauque, de radicale Belgische moslima die een zelfmoordaanslag pleegde in Irak. Alleen focust De Stoop sereen op de evolutie van zijn tragische hoofdpersoon waardoor nog schrijnender duidelijk wordt wat het betekent om in een dergelijk bewustzijnsvernauwend netwerk van fanatici terecht te komen. In die zin is het een sterkere waarschuwing tegen de radicale islam dan ‘Kroniek van een aangekondigd onheil’ waarin Peter Calluy vanuit zijn eigen zeer levensecht verhaal te veel wil bewijzen. Toch is ‘Kroniek van een aangekondigd onheil’ een belangrijke publicatie precies omdat het boek stem geeft aan vaak stemloze basiswerkers die op straat uitstekend werk verrichten, maar van wie de signalen vaak vermalen en verdraaid worden in de wollige jargonmallemolen van ‘leidinggevenden’ die niet weten wat er in het veld gebeurt.