Hashim Thaci riep zich na de parlementsverkiezingen van 17 november in Kosovo al snel uit tot winnaar. Voorlopige uitslagen gaven zijn “Democratische Partij van Kosovo” iets meer dan een derde van de stemmen. Van de uitgebrachte stemmen, dan wel. Want minder dan 45% van de stemgerechtigde Kosovaren was opgedaagd voor deze ‘historische verkiezingen’. Historisch, want dit zou gaan over de onafhankelijkheid van Kosovo.
De partij van het UCK – Kosovaars Bevrijdingsleger – had het felst campagne gevoerd voor onmiddellijke onafhankelijkheid na de limiet van 10 december. De Verenigde Staten, Rusland en de Europese Unie zouden op die datum een rapport aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties overmaken waarin ze melden hoever ze gekomen zijn in onderhandelingen over het statuut van Kosovo. Maar al maanden eerder was duidelijk dat er geen akkoord zou komen omdat VS en EU alleen vrede nemen met volledige onafhankelijkheid, terwijl Rusland Kosovo binnen het Servische kader wil houden.
Voor zowel Washington als de belangrijkste lidstaten van de EU moet de mislukking van die onderhandelingen dan maar gevolgd worden door een eenzijdige onafhankelijkheid die ze dan ook prompt zullen erkennen. Daarmee waren de onderhandelingen al lang gehypothekeerd. Servië zelf heeft weinig middelen om zich daartegen te verzetten, het kan er alleen op rekenen dat Rusland in internationale instanties dwars ligt. Maar Moskou is alleen betrouwbaar zolang zijn eigen belangen niet in het gedrang komen.
15%
Thaci’s partij overvleugelde alleszins met lengten alle concurrenten, waaronder vooral de ‘Democratische Liga van Kosovo’ (LDK) die vorige verkiezingen onder leiding van wijlen Ibrahim Rugova had gewonnen. Maar de ‘Democratische Partij’ van het vroegere UCK haalde nauwelijks 15% van de ingeschreven kiezers. En dat kon moeilijk geweten worden aan de boycot van de etnische Serviërs met hun 46.000 ingeschreven kiezers, minder dan 5 % van het totaal.
De zeer lage opkomst lag dus wel aan de honderdduizenden etnische Albanezen die deze ‘historische gebeurtenis’ aan zich lieten voorbijgaan. Vooraan gaan stemmen over een thema waarover toch geen discussie bestond, terwijl nauwelijks werd gepraat over andere belangrijke kwesties: werkloosheid, armoede, corruptie, greep van de georganiseerde misdaad onder meer.
De “Democratische Liga” had daar haar vroeger haar sterkte gehaald. Zij had haar prestige gehaald uit het brede burgerverzet tegen het apartheidsbewind van Milosevic, terwijl het UCK niet kon doen vergeten dat het ook bestond uit criminele groepen die garen spinden bij een oorlog. Maar door de dood van Rugova en vooral door met het UCK te gaan regeren in een soort ‘heilige alliantie’, verloor de Liga veel van haar aantrekkingskracht. Ze haalde nu minder dan 10% van de ingeschreven kiezers.
Nasleep
Dat de overgrote meerderheid van de Kosovaren zich wil losmaken van Servië, lag al langer voor de hand. Er zijn ook weinig redenen om dat te betwisten. Het is inderdaad zo dat Albanese groepen Servische inwoners uit Kosovo massaal hebben weggepest en dat de Albanezen er tot twee generaties geleden geen duidelijke meerderheid vormden. Het is wel waar dat talrijke plekken die voor de Serviërs historische erg belangrijk zijn, in Kosovo staan; Enz. Het weegt niet op tegen het zelfbeschikkingsrecht van een duidelijke meerderheid van de bevolking van Kosovo.
Dat recht impliceert wel tegelijk garanteis tegen discriminatie van minderheden. De zogenaamde “internationale gemeenschap” heeft daar sinds 1999 op toegezien, maar met mate. Bernard Kouchner, huidig Frans minister van Buitenlandse Zaken, deed niets om de Servische minderheid tegen de discriminaties te beschermen. Ook andere minderheden, zoals Rom en Turken, kregen het nog moeilijker dan vroeger. Voor sommige Albanese nationalisten moet Kosovo etnisch zuiver worden.
Groot-Albanië, Groot-Servië
Dat nationalisme gaat vaak hand in hand met een Albanees irredentisme: de droom van een Groot-Albanië bestaande uit Albanië, Kosovo, het westen van Macedonië en een stukje Montenegro. Voorwaarde om daartoe te komen is dat Kosovo volledig onafhankelijk wordt, zonder ook maar één enkele formele band met Servië die de vorming van een Groot-Albanië in de weg zou staan.
Maar als de weg wordt vrijgemaakt voor een Groot-Albanië, waarom dan niet voor een Groot-Servië? Wat hebben de Serviërs van Bosnië misdaan om tegen hun wil in deel te moeten blijven uitmaken van Bosnië-Herzegovina? Ze zijn al massaal verdreven uit de Krajina, dat stuk van Kroatië waar ze de overgrote meerderheid vormden. Als Kosovo volledig zelfstandig mag worden, waarom dan niet het Servische deel van Bosnië en waarom zou dat dan niet mogen aansluiten bij Servië?
Want met de onafhankelijkheid van Kosovo wordt aan een principe geraakt: volgens de Joegoslavische grondwet hadden alle zes republieken het recht op afscheiding. Dat is nog ingeroepen bij de recente onafhankelijkheid van Montenegro. Kosovo had dat statuut van republiek niet, slechts van provincie. Naar Joegoslavische leiders me ooit zelf zegden omdat ze vreesden dat Kosovo dat recht inderdaad zou hebben gebruikt en bij Albanië zou hebben aangesloten. Albanië werd toen bestuurd door grote vijand Enver Hoxha. Dat was geen aanvaardbare reden om Kosovo het statuut van republiek te weigeren, maar formeel komt de onafhankelijkheid van Kosovo erop neer dat de oude grenzen van de republieken binnen Joegoslavië niet langer gelden. Dus zou dat ook niet meer mogen ingeroepen worden tegen de Serviërs van Bosnië.
Met andere woorden: de onafhankelijkheid van Kosovo, hoe onvermijdelijk ook, dreigt te leiden tot nieuwe conflicten in gewezen Joegoslavië. Ook in andere republieken zullen de grenzen in vraag worden gesteld: in Macedonië door de Albanezen die een meerderheid vormen in het westen en door de Albanese minderheid in Montenegro, door de Serviërs in enkele kleinere gebieden van Kosovo waar ze talrijk zijn, door de Kroaten in het westen en zuiden van Bosnië… Met Kosovo is de ontbinding van het federale Joegoslavië dus nog niet afgerond.
(Uitpers, nr. 92, 9de jg., december 2007)