Er gaat bijna geen dag voorbij zonder dat er in Turkije militairen of oud-militairen worden opgepakt in verband met een complot van 2003 om de islamistische regering van de Partij voor Gerechtigheid en Ontwikkeling (AKP) van premier Recep Tayyin Erdogan omver te werpen. De gemoederen zijn dusdanig verhit dat er sprake is van een vijfde staatsgreep van het leger. Of gaat het enkel nog om een achterhoedegevecht van het leger om zijn macht te behouden?
Voor alle duidelijkheid: Turkije is geen seculiere staat zoals courant wordt aangenomen. Turkije is een islamitische staat. De soennitische islam wordt er al jaar en dag door de diverse regeringen, en ook door de militairen, gepromoot als dé staatsgodsdienst. Maar de godsdienst staat wel onder sterke controle van de staat. Heterodoxe islamitische groepen zoals de alawieten, een tak van het sjiisme, worden gediscrimineerd. Het aantal alawieten wordt tot 30% van de bevolking geschat, maar ze worden uit alle functies met gezag in de administratie, leger en politie geweerd. Christenen worden nog erger behandeld: uitgemoord (de Armeense genocide), weggejaagd (de Grieken na de Eerste Wereldoorlog), gediscrimineerd en weggepest. Zo komt het dat de christenen nauwelijks nog een half procent van de bevolking uitmaken, terwijl dat tot 1918 zowat 30% was.
De strijd tussen het leger en de AKP gaat om de macht. De eerste drie staatsgrepen van het leger – in 1960, 1971 en 1980 – hadden niets met godsdienst maar met andere politieke geschillen te maken. Waarbij, zoals nu bij de strijd met de AKP, als rechtvaardiging een beroep werd gedaan op de erfenis van de in 1938 overleden president Kemal Pasha Atatürk, de man die de republiek Turkije oprichtte na de val van het Ottomaanse rijk na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Het leger eigende zich grondwettelijk de rol van bewaker van die erfenis toe, alhoewel ze die zelf al voor een goed deel over boord gooide, met name op sociaal-economisch gebied. Pas bij de vierde, maar niet officiële staatsgreep van 1997 werd het islamisme geviseerd. Toen werd premier Necmettin Erbakan van de Welzijnspartij (Refah Partisi) tot aftreden gedwongen en de partij werd nadien verboden. Maar er kwam geen militair regime zoals na de coups van 1960, 1971 en 1980.
De coup van 1997 was echter een slag in het water. Vijf jaar nadien, in 2002, kwamen de islamisten, met een meer gematigde partij, de AKP, die te vergelijken valt met de christen-democraten in Europa, op meer dan overtuigende wijze opnieuw aan de macht. En is dat nog altijd zo. De wrijvingen tussen leger en de regeringspartij bleven niet uit. Het leger wist nog te voorkomen dat Erdogan president zou worden, maar nu zit diens partijgenoot Abdüllah Gül, een voormalige minister van Buitenlandse Zaken, op de presidentiële troon. Een nederlaag voor het leger dus, dat zijn positie verder ondergraven zag door de eis van de Europese Unie dat in de kandidaat-lidstaat Turkije, zoals in alle democratische staten, het leger ondergeschikt zou zijn aan de regering.
Dat alles was niet naar de zin van de militairen. Al van in 2002 begonnen ze te complotteren. Een eerste zaak die in dat verband losbarstte, in 2007, was de Energekon-affaire toen tientallen militairen, hoge ambtenaren, rechters en journalisten – die samen de zegn. “diepe staat” vormen – werden opgepakt in verband met een samenzwering tegen de regering. De rechtszaak in die affaire sleept al een paar jaar aan. Een verdere tegenslag voor het Turkse “seculiere” establishment was toen het Grondwettelijk Hof in 2008 een verzoek tot verbod van de AKP, op grond van de seculiere kemalistische principes nipt, met één stem, afwees. (In december vorig jaar daarentegen werd de pro-Koerdische Partij voor Gerechtigheid en Ontwikkeling (DTP) wel verboden op basis van diezelfde principes).
Eind vorig jaar leverde Brussel opnieuw kritiek op de macht van het leger in Turkije. Premier Erdogan reageerde daarop met de belofte dat hij de macht van het leger en de topmilitairen sterk aan banden zou leggen. Hij liet er geen gras over groeien. In januari werden een 5.000 documenten, naast dia’s en cd’s bij huiszoekingen, ook in militaire hoofdkwartieren, in beslag genomen betreffende een “Operatie Voorhamer” (Sledgehammer) uit 2003 voor een staatsgreep. Om die te rechtvaardigen zou er gebruik worden gemaakt van aanslagen en geweld om een klimaat van onrust en onzekerheid te scheppen. Zo bv. zou men van plan zijn een Turks vliegtuig neer te schieten en de Grieken ervan daarvan de schuld te geven. Ook aanslagen op moskeeën en op seculiere personaliteiten, om de islamisten in een slecht daglicht te stellen, waren voorzien. Het onderzoek leidde inmiddels al tot tientallen arrestaties onder al dan niet nog actieve hoofdofficieren.
Het offensief om de macht van het leger te breken is in volle gang. Vandaar de speculaties van een op handen zijnde vijfde staatsgreep. Maar is dat eigenlijk nog een optie? De coup van 1980 zette de relaties tussen Europa en Turkije voor jaren in de koelkast. De vraag is of een staatsgreep nog een haalbare kaart is zonder een echte breuk met Europa, en zelfs met de Verenigde Staten, te veroorzaken en zonder Turkije internationaal te isoleren. De inzet voor de militairen is echter enorm groot. Ze beschikken niet alleen al jaar en dag over een grote politieke macht, maar ook over een enorme financiële en economische macht via hun pensioenfondsen en hun participaties, met het geld van die fondsen, in een groot deel van de Turkse industrie. Dat dreigen ze allemaal te verliezen. De vraag is dan ook of ze uiteindelijk bereid zullen zijn die macht geleidelijk uit handen te geven. Of alle macht aan zich te trekken, onafgezien van de gevolgen.
(Uitpers nr. 118, 11de jg., maart 2010)