Het is niet ongebruikelijk in de sociale wetenschappen dat de woorden waarmee wordt gegoocheld meer verbergen dan ze ophelderen.
Tegelijk zijn de termen van de titel boven dit artikel vandaag belangrijker dan ooit. Omdat ze wijzen op blijvende problemen tussen Noord en Zuid, centrum en periferie, eerste en derde wereld, alweer woorden die slechts in zeer beperkte mate de onrechtvaardige relaties in deze wereld weergeven. En nog meer omdat ze wijzen op grote problemen om ze correct te analyseren.
In dit jaar van de honderdste geboortedag van Frantz Fanon, auteur van ‘De Verworpenen der Aarde’ en van ‘Zware Huid, Blanke Maskers’ wil ik proberen het kaf van het koren te scheiden en een duidelijke lijn te trekken tussen nefaste kritiek van rechts en heilzame kritiek van links.
Kolonialisme
In het verleden heb ik al meer dan eens op problemen gewezen, vooral in Latijns Amerika, met een bij veel intellectuelen radicale verwerping van wat ‘moderniteit’ wordt genoemd. Ik blijf dit tot vandaag zeer problematisch vinden, hoewel ik besef dat het allemaal begint met een gebrek aan duidelijke definitie. Want was is ‘moderniteit’? Is dat de periode die begint in 1492 met de ‘ontdekking’ van Amerika? Zijn het de grote principes van de Verlichting? Is het het tijdperk dat begint met de industrialisering van Europa? Of gaat het om het ‘moderniseringsproject’ dat werd bepleit met de beloofde ‘ontwikkeling’ van onafhankelijk geworden Staten? De meeste auteurs zeggen ook niet waarover ze precies praten, maar we zullen zien dat het samen hangt met de vandaag geroemde ‘kolonialiteit’.
We weten allemaal wat het kolonialisme is en was, en we hebben aan progressieve kant voldoende besef van de historische feiten om ze te veroordelen. Regio’s en volken werden onderworpen en misbruikt, tot meerdere eer en glorie van machthebbers en elites uit rijkere landen. België, dat één van de wreedste regimes ter zake in stand hield, heeft meer dan genoeg redenen om de geschiedschrijving hierover te corrigeren. Toch zijn er nog steeds mensen die menen dat al dat ‘handjes hakken’ niet echt was en tot een soort hedendaagse ‘fake news’ of ‘leyenda negra’ moet gerekend worden. Het Spaanse Koningshuis, dat bijna een heel continent onder controle had, weigert nog steeds de negatieve gevolgen daarvan in te zien. Het was allemaal een ‘wederzijdse verrijking’. De tientallen miljoen doden van de ‘conquista’ zullen de Koning niet tegen spreken.
Het post(-)kolonialisme, al dan niet met een bindteken volgens de Franse auteur Michel Cahen, kan niet los worden gezien van de ‘subaltern studies’ die vooral in Zuid-Azië succes kenden net zoals bij hun academici aan VK- en VS-universiteiten. Ze keerden zich niet tegen de ‘moderniteit’ of tegen het ‘westen’, maar dachten wel aan alternatieven en kaderden het verzet tegen de Britse dominantie in de waarden die eigen waren aan hun bevolking. Ze baseerden zich op Gramsci om de geschiedenis van beneden uit te herschrijven, niet als slachtoffers van een feodaal systeem maar als mensen met een alternatieve moderniteit.
Postkolonialisme zonder bindteken, aldus Cahen, is wat na het kolonialisme komt, al dan niet met onafhankelijkheid. Cahen maakt een onderscheid tussen onafhankelijkheid zonder dekolonisatie, denk aan de Staten in Latijns Amerika, mét dekolonisatie zoals in Afrika, en dekolonisatie zonder onafhankelijkheid, zoals Macao of Hong Kong. Het leidt telkens tot een ander sociaal en politiek systeem dat als dusdanig moet bestudeerd worden.
Met ‘kolonialiteit’ komen we echter in een geheel ander denken terecht.
Kolonialiteit
De oorsprong van het concept ligt bij de Peruviaanse auteur Anibal Quijano. Andere verdedigers van zijn denken in Latijns Amerika zijn Walter Mignolo, Ramón Grosfoguel, Enrique Dussel en volgens sommigen ook Boaventura de Sousa Santos.
Voor hen is alles gestart in 1492, een mondiale machtslogica die de structuren van de overheersing heeft doen overleven tot vandaag en aan de oorsprong ligt van de kapitalistische moderniteit. Besef van een rassenverschil maakt er onvermijdelijk deel van uit of is er zelfs constitutief voor. De cosmovisies van de gekoloniseerden werden onderdrukt, lokale kennis werd verworpen en er begon een omvattend proces van culturele homogenisering.
Dit ogenschijnlijk progressieve denken is echter zeer problematisch.
De kolonialiteit van macht en van kennis blijft tot vandaag bestaan, aldus Quijano en zijn medestanders. Er moet mee gebroken worden door zich af te keren van de moderniteit én van het eurocentrisme, zeg maar ‘het Westen’. De kolonialiteit vertaalt zich eveneens in een feminisme dat ook het bestaan van genderverschillen doet beginnen in 1492. Feminisme bestaat niet langer, er zijn nu feminismeN. Kort samen gevat: kolonialiteit = 1492=kapitalisme=moderniteit.
Dat denken is niet alleen zeer sterk aanwezig in Latijns Amerika – hoewel de belangrijkste denkers aan VS-universiteiten te vinden zijn – in universiteiten én bij sociale bewegingen. Het heeft ook succes in Afrika, Azië en in Europa bij groepen zoals de ‘Indigènes de la République’ van Houria Bouteldja.
Hoewel de verscheidenheid binnen het denken over ‘kolonialiteit’ groot is en de auteurs zelf soms struikelen over de vele betekenissen van de nieuwe concepten die ze uitvinden, zijn er toch enkele gezamenlijke kenmerken.
Eén ervan is het verwerpen van universalisme. De verdedigers van de kolonialiteit zien vooral een grote verscheidenheid, geen uniformiteit, en pleiten voor een ‘interculturele dialoog’. Het universalisme van de moderniteit is hen té abstract en ze pleiten voor een pluriversalisme. De ervaringen van het ene volk zijn immers altijd verschillend van die van een ander volk en ze zijn nooit ‘universaliseerbaar’, zelfs niet communiceerbaar. Wat dit concreet betekent konden we enkele jaren geleden zien met de discussie over de vertaling van een gedicht van de zwarte Amanda Gorman. De Nederlandse dichter Marieke Lucas Rijneveld zou haar ‘The hill we climb’ vertalen, maar moest daarvan afzien omdat ‘een blanke vrouw nooit de gevoelens van een zwarte vrouw correct kan weergeven’. De ervaringen van zwarte vrouwen of inheemse volken of moslims kunnen nooit worden meegedeeld door ‘anderen’.
Kritiek
Vandaag is de linkse kritiek op het denken over kolonialiteit goed op gang gekomen, vooral door hun logica en hun redeneringen onder de loep te nemen. Op die manier komen tal van interne contradicties, cirkelredeneringen en binaire tegenstellingen naar boven.
Het zijn vaak grondige filosofische debatten die onmogelijk in een gewoon artikel kunnen weergegeven worden. Wel wil ik proberen de belangrijkste punten in gewone mensentaal op een rijtje te zetten.
Het verzet tegen een ‘abstract’ universalisme wordt goed uitgelegd in het laatste boek van Ashish Kothari, ‘Pluriverse’. Het klopt natuurlijk dat universalisme geen enkele zin heeft wanneer het niet concreet wordt gemaakt. Het heeft trouwens nooit op ‘uniformiteit’ gewezen. Het is bovendien juist de kunstwereld die het best die concrete eenheid van de mensheid kan weergeven. Onderdrukte volken en groepen gebruiken die ‘universele’ waarden wel, denk aan de verguisde mensenrechten, om hun eisen op mondiaal vlak kracht bij te zetten, terecht. Natuurlijk zijn we allemaal verschillend, en juist daarom is het universalisme zo belangrijk, want we hebben wel degelijk gemeenschappelijke behoeften, bekommernissen én eigenschappen. Alle mensen hebben fysiologische behoeften, alle mensen willen veiligheid en bescherming. Ze zullen op zeer uiteenlopende manier uiting geven aan hun waarden en eisen, maar gemeenschappelijk zijn ze wel. Zonder verscheidenheid zou universalisme gewoon geen zin hebben. Het was juist Fanon zelf die opriep tot een algehele gelijkheid van mensen, precies wegens hun gemeenschappelijke menselijkheid.
Een tweede punt van kritiek is het essentialiseren van een aantal zaken. Men spreekt over ‘de moderniteit’, ‘het westen’, ‘de inheemsen’ alsof dit allemaal homogene gegevens zijn waarvan iedereen de vaste betekenis kent. Niets is minder waar, uiteraard. Er bestaat geen westerse ‘pensée unique’ van geweld, uitsluiting, overheersing en plundering, zomin als alle inheemse waarden per definitie superieur zijn en een uiting van een ‘epistemisch privilege’. Volgens sommige auteurs berust de kolonialiteit op onveranderlijke identiteiten en zeer zelden op empirisch onderzoek. Het kan in die zin bijzonder reactionair worden.
Kritiek op de moderniteit is zeer zeker welkom en reeds vele decennia aanwezig in het Westen, maar het is allesbehalve ‘typisch’ Westers of uitsluitend blank. Alle continenten kenden hun moderniteit en één van de positieve aspecten ervan was precies dat ze ook emanciperend was. Trouwens, ook inheemsen leven in de moderniteit.
Dekoloniale denkers zien het hele koloniseringsproces als een beweging in één richting, gevolgd door een botsing en een overheersing. Dat is veel te simplistisch, want uiteraard was er van bij de start een veelheid aan denkbeelden met bovendien een dialectisch proces van wederzijdse beïnvloeding.
Een derde punt van kritiek is het geografisch determinisme. Je komt uit Europa en dus ben je eurocentrisch. Hoe vaak kreeg ik dat niet te horen! Je bent van Latijns Amerika en dus kan je spreken namens hen die lijden. Dit is zo onterecht dat je nauwelijks kan geloven dat intellectuelen zo denken. Het is immers niet de positie of de plek van waaruit je spreekt, maar wel de inhoud van wat je zegt of schrijft. Is het emancipatorisch? Is het bevrijdend? Is het reactionair of progressief? Alison Assiter schreef er jaren lang geleden al een zeer interessant boek over. Aan sommigen een a priori kennisprivilege geven en dat aan anderen ontkennen gaat volledig voorbij aan de realiteit van sociale relaties waarin ideeën heen en weer gaan, al dan niet gepaard met machtsrelaties. Het is geenszins een strijd tussen ‘het Westen’ en ‘de rest’, wel tussen slachtoffers van een kapitalistisch wereld-systeem en zij die dat systeem voeden en er gebruik van maken.
Vandaar nog een vierde punt dat erg belangrijk is. De denkers van de kolonialiteit hebben klasse vervangen door ras. Het kapitalisme werd vervangen door ‘moderniteit’ en ‘het Westen’. Ze hechten meer belang aan kennis dan aan materiële feiten en vergeten dat kennisproductie meer is dan een cultureel gegeven en in bepaalde sociale omstandigheden gebeurt. Ze spreken over de kolonialiteit van kennis en macht maar spitsen zich bijna uitsluitend toe op die kennis, alsof die bepalend is voor de acties van sociale bewegingen. Kennis, zo weten we toch, ontstaat in de actie en is niet van tevoren volledig beschikbaar of een voorwaarde om tot actie te komen. Bovendien is de vijand van de zwarte niet de blanke, wel een kapitalistisch en koloniaal systeem die hem opsluit in een kooi. Vandaar dat die zwarte, aldus Fanon, uit de kooi moet komen in plaats van zich ‘bewust te worden van zijn ras’.
Tenslotte, een belangrijk punt waar Olúfémi Táiwo op wijst, het dekoloniale denken gaat volledig voorbij aan de ‘agency’ van de slachtoffers van de kolonisering, alsof ze nooit reageerden, alsof ze geen enkele bijdrage tot de geschiedenis leverden, alsof ze monddood werden gemaakt en dat ook bleven. Is het niet vooral door de kolonisering en de onderdrukking dat juist bij de slachtoffers een sterke drang tot emancipering en bevrijding ontstond? Is het niet dat juist wat Fanon naar boven brengt, de noodzaak aan anti-kolonialisme, aan revolutie, aan bevrijding?
Witte huid, zwarte maskers
Kortom, de tekortkomingen van het dekoloniale denken zijn zo groot dat sommige kritische auteurs niet aarzelen om te spreken van een ‘intellectuele mode’, aanstellerij en zelfs intellectueel terrorisme. Vooral door het afwijzen van enig materialistisch denken en het vergeten van klasse wordt dit denken gewoon beangstigend. Want als ‘wij’ ‘onze waarden’ niet mogen opleggen aan bijvoorbeeld Afrika, zitten we dan niet op dezelfde lijn als diegenen die beweren dat democratie niet past bij Afrika, wegens het tribalisme bijvoorbeeld?
Wat de dekoloniale denkers doen, aldus Pierre Gaussens, is een omgekeerd oriëntalisme, verwijzend naar Edward Saïd. Vandaar ook de titel van zijn pas in het Frans uitgegeven bundel: ‘Witte huid, zwarte Maskers’.
Volgens Michel Cahen kan het concept nochtans wel nuttig zijn. Er kan mee gewezen worden op de grote verscheidenheid binnen het kapitalisme zelf dat zich ontwikkelt in een wereld-systeem zoals Wallerstein dat analyseert. Het laat toe de geopolitiek van de macht te bestuderen, als een politiek project. Het marxisme moet helermaal niet worden afgewezen, wel integendeel. Net zoals Mariategui, vele decennia vóór Quijano, dat al toepaste op de specifieke situatie in Peru. Wat nodig is, aldus Cahen, is een materialistische definitie van het kolonialisme in plaats van een omgekeerd oriëntalisme. Er is een studie nodig van de sociale relaties in plaats van de mentaliteiten en de kennisproductie.
Tenslotte, het kan niet voldoende herhaald worden: alles laten beginnen in 1492 geeft blijk van een ontoelaatbare onwetendheid over koloniale processen.
Aanbevolen lectuur:
Michel Cahen, Colonialité. Plaidoyer pour la précision d’un concept. Karthala.
Pierre Gaussens y Gaya Makaran, Piel Blanca, Máscaras negras. UNAM, México.
Souleymane Bachir Diagne et Jean-Loup Amselle, En quête d’Afrique. Universalisme et pensée décoloniale, Albin Michel.
Olúfémi Táíwó, Against Decolonisation. Taking African Agency seriously, Hurst and Company.