De klimaatconferentie van de Verenigde Naties die op 13 december eindigde in het Poolse Poznan bewerkstelligde geen enkele doorbraak naar een globaal klimaatakkoord. Deze mislukking lag niet zozeer aan een ongelukkige timing, maar aan een fundamenteel fout systeem dat geen rekening houdt met klimaatrechtvaardigheid.
Er waren 11.000 afgevaardigden, waarvan 1.500 lobbyisten. Er werd 13.000 ton koolstof verbruikt. Het was twee weken tijdverlies. De klimaatconferentie van de Verenigde Naties in Poznan boekte vooruitgang naar een globaal klimaatakkoord volgend jaar in Kopenhagen met de snelheid van een gletsjer. “Er zal minstens een opstand nodig zijn om iets te veranderen aan deze extreem trage vooruitgang” grapte Henri Derwent, CEO van de ‘International Emissions Trading Association’ die in Poznan het bedrijfsleven vertegenwoordigde. Als de zaken niet veranderen zou hij beter twee keer nadenken alvorens dergelijke wens te doen.
Er kwam in Poznan geen oplossing voor de belangrijkste onderwerpen op de agenda, zoals bindende doelstellingen voor koolstofuitstoot of plafonds voor de handel in uitstootrechten. Over het acutere vraagstuk hoe fossiele brandstoffen in de grond te houden werd niet eens gepraat. De “belangrijkste verwezenlijking van Poznan” was volgens de Poolse milieuminister Maciej Nowicki die de conferentie voorzat, de oprichting van een fonds dat de armste landen moet helpen de ernstige gevolgen van de klimaatverandering aan te pakken waarmee zij nu al geconfronteerd worden. Maar ook dit fonds kan ondanks alle spin moeilijk tot een succes worden omgepraat. Terwijl duizenden miljarden dollars gepompt worden in de financiële industrie krijgt dit fonds 80 miljoen dollar per jaar – belachelijk! -, terwijl zelfs de eigen bescheiden schattingen van de VN aangeven dat 28 tot 67 miljard dollar per jaar nodig is om tegen 2030 de nodige aanpassingen door te voeren.
Slechte timing?
Optimisten zeggen dat het probleem in Poznan de slechte timing was. Terwijl de VN-conferentie nutteloze rondjes draaide werd EU-voorzitter Nicolas Sarkozy immers volledig in beslag genomen door pogingen in de schoot van de EU een akkoord te bereiken over een afgezwakt klimaatplan. De Amerikaanse delegatie van haar kant had als opdracht over niets een akkoord te sluiten, gelet op de overgangssituatie in de VS.
Andere geïndustrialiseerde landen lieten de kans niet liggen zich hierachter te verschuilen. Zo beriep Canada zich luidruchtig op allerlei excuses – ze moesten wachten nu eens op de VS, dan weer op China, India, Brazilië,… – maar zweeg over haar plannen in de Alberta Tar Sands, allicht het meest milieuvijandige energieproject op de planeet. Japan zorgde dan weer voor een humoristische noot, toen haar delegatieleider het Japanse engagement voor technologische innovatie illustreerde door te vertellen dat hij zelf het aantal douches per weekend teruggebracht had van acht tot drie.
Maar de problemen die het mislukken van Poznan verklaren liggen dieper. Het huidig patroon dat de regeringen op elkaar wachten om hun nek uit te steken zal niet blijven duren, maar ook dan zullen de klimaatonderhandelingen aangepakt worden alsof het handelsafspraken betreft. Bovendien zullen fundamentele vragen in Kopenhagen niet worden behandeld.
Hoe wordt er onderhandeld?
Eén van de belangrijkste struikelblokken is eigen aan de manier waarop in de VN wordt onderhandeld: tussen regeringen, zodat het ene land of blok tegenover het andere komt te staan, waarbij ieder de eigen “nationale belangen” verdedigt die dan de belangen blijken te zijn van een kleine elite eerder dan van de bevolking. In Poznan werden de inheemse volkeren en gemeenschappen die leven in bossen niet betrokken bij de discussie over ontbossing. Zij worden niet aanvaard als partij in de onderhandelingen, zelf niet wanneer de gesprekken gaan over het omvormen van hun land tot koopwaar in de vorm van “koolstofbossen”.
De keerzijde van deze medaille is dat het bedrijfsleven steeds meer invloed heeft op de onderhandelingen. De grootste ngo in Poznan was IETA (zie hoger), terwijl zowat de helft van de conferentieruimte “geprivatiseerd” was. Organisaties die het algemeen belang vertegenwoordigen werden in de marge gedrukt, terwijl het bedrijfsleven een speciale ‘business day’ aangeboden kreeg, waarop het een bevoorrechte toegang had tot onderhandelaars, hoge ambtenaren en ministers.
Het gaat er niet enkel om wie onderhandelt of beïnvloedt, maar ook welk het kader is van deze onderhandelingen. De klimaatsverandering wordt niet aangepakt als een globaal thema dat allerlei maatschappelijke terreinen raakt, maar integendeel opgesplitst in duistere subcommissies waar het debat verdronken wordt in jargon, technische hoogstandjes en woordspielerei. Wie het debat wil volgen plooit dan maar terug op de ad hoc werkgroep over Long Term Cooperative Action waar gepraat wordt over “gedeelde visies” en “lange termijndoelstellingen”: welke doelstellingen zijn nodig om globaal de uitstoot van koolstof terug te dringen, wie is door deze doelstellingen gebonden, en welke structuren moeten worden opgezet opdat zij worden gehaald.
De complexiteit van de onderhandelingen kan niet worden verklaard door hun wetenschappelijk karakter. Immers, niet alleen de voorgestelde oplossingen maar zelfs de alternatieve scenario’s waarover in de VN wordt gediscussieerd beantwoorden niet aan de ernst van de klimaatcrisis. Terwijl wetenschappelijke studies steeds meer besluiten dat 350 koolstofdeeltjes per miljoen deeltjes in de atmosfeer toestaat het klimaat te stabiliseren, starten de discussies in de VN met doelstellingen van 450 deeltjes, en bovendien wordt geen rekening gehouden met de onvoorspelbaarheid van de snelheid waarmee het milieu reageert op wijzigingen. Dit alles moet toestaan grafieken te produceren die voor beleidsmakers verteerbaar zijn.
Een groei van 45 percent
Maar met tevreden beleidsmakers kom je niet ver. Terwijl alle grafieken die de alternatieve scenario’s van uitstootbeperking illustreren steil naar beneden gaan, blijven de grafieken over de reële evolutie van de uitstoot onverstoord de andere richting uitwijzen. Het jaarboek 2008 van het Internationaal Energie Agentschap wijst op een groei van de vraag naar energie met 1,6 percent per jaar gemiddeld tussen 2006 en 2030, wat een globale groei geeft van 45 percent. De uitstoot van landbouw en transport groeit zelfs nog sterker. Achter deze cijfers schuilen structurele problemen in verband met de manier waarop we globaal voedsel en energie produceren: een energie-infrastructuur gebaseerd op fossiele brandstoffen, een voedselsysteem gebaseerd op grootschalige geïndustrialiseerde landbouw, en een vrije marktmodel dat de afstand vergroot tussen de plaats waar goederen worden geproduceerd en geconsumeerd. Maar in plaats van deze onderliggende factoren in de klimaatcrisis te bekijken verkiest de VN-klimaatconferentie “business as usual”, waarbij de klimaatcrisis beschouwd wordt als een marktfalen dat met marktgerichte oplossingen moet worden aangepakt.
Kijk maar naar het Kyotoprotocol, dat in 1998 werd overeengekomen als het belangrijkste instrument om de klimaatverandering aan te pakken. De kern van dit protocol bestaat uit het opzetten van een handel in uitstootrechten, een miljardenspel waarbij vervuilers anderen kunnen betalen om minder te vervuilen zodat zij het zelf niet moeten doen. De ‘onzichtbare hand’ van de markt moet er dan voor zorgen dat de vermindering van de uitstoot zo goedkoop mogelijk is. Maar dergelijke economische efficiëntie is in de regel niet de beste oplossing voor het klimaat. De markt voor uitstootrechten verabstraheert de reële plaatsen waar broeikasgassen worden uitgestoten – mijnen en bedrijven – tot een koopwaar “koolstof”. Vermindering van uitstoot door bedrijven kan dan worden vervangen door het aanplanten van bossen, wat wetenschappelijke onzin is, en waarover het internationale debat vervolgens vooral in financiële termen wordt gevoerd. De prijs van “koolstof” wordt dan bepaald door de markt, die aangedreven wordt door financiële speculatie in plaats van ecologische uitgangspunten. Het klimaatbeleid wordt opgebouwd rond hetzelfde failliete systeem dat verantwoordelijk is voor de recente financiële ineenstorting.
Noord en Zuid
Bovenop deze algemene problemen komt dan nog het Clean Development Mechanism (CDM), een compensatiemechanisme dat de kern vormt van het belangrijkste schema voor de handel in uitstootrechten van de VN. Rijke landen kunnen ‘hun uitstoot’ verminderen via duurzame investeringen in arme landen. Dit mechanisme was aanvankelijk opgezet om duurzame investeringen te stimuleren in landen die door de uitstootdoelstellingen niet gebonden zijn. Maar de praktijk is nu dat allerlei dubieuze ‘uitstoot verminderende’ projecten in het Zuiden nog eens meegeteld worden als een vermindering van de uitstoot in het Noorden. Via allerlei ongelofelijke kronkelwegen op de internationale markt voor uitstootrechten worden investeringen in grote dammen in China, in kolencentrales en ruw ijzerfabrieken in India en in palmolieraffinaderijen in Indonesië, behandeld alsof dit op hetzelfde neerkomt als de vermindering van de uitstoot van koolstof in Europa, Canada of Japan. De veronderstelling dat het om extra- investeringen gaat, die dus bijdragen tot een vermindering van de uitstoot vergeleken met een situatie bij ongewijzigd beleid, bleek steeds weer onzin. Een onderzoek van de ngo International Rivers heeft aangetoond dat 76 percent van deze investeringen reeds gerealiseerd waren terwijl de studie om na te gaan of zij in aanmerking kwamen voor opname in het CDM nog bezig was.
Ook sociaal bekeken is het CDM een ramp. Terwijl het voorgesteld werd als een middel om geld vrij te maken voor ontwikkeling blijkt dat vooral de strijd tegen de uitstoot van broeikasgassen wordt geëxporteerd, en de voordelen gaan naar de grote bedrijven en niet naar de locale gemeenschappen. Nemen we één voorbeeld. De Allain Duhangan Dam in de Indiase Himalaya werd in mei 2007 opgenomen in het CDM, hoewel een bureau van de Wereldbank had gesignaleerd dat de projectontwikkelaar onvoldoende irrigatie- en drinkwater had voorzien voor de getroffen dorpen. Het project werd ook tijdelijk gestopt en kreeg boetes omdat het de Indiase wetten op bosbescherming flagrant had overtreden door het illegaal omhakken van bomen, het dumpen van afval en het aanleggen van wegen.
Zo komen we tot de meest fundamentele mislukking van het internationale klimaatregime: haar gebrek aan rechtvaardigheid. De klimaatswijziging is geen probleem dat veroorzaakt werd door ‘de mensheid’ in het algemeen. Het werd veroorzaakt door de overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen door één deel van de mensheid gedurende 250 jaar, toen de noordelijke landen (en later het Sovjetblok) hun economieën industrialiseerden op basis van goedkope energieprijzen. Klimaatrechtvaardigheid betekent dat deze zelfde landen de verantwoordelijkheid moeten opnemen om het probleem op te lossen. De conventie van de VN zelf verwijst naar gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden, maar als dat niet ernstig wordt genomen zal er op de slotconferentie in december 2009 in Kopenhagen geen akkoord komen of, erger nog, een slecht akkoord dat de klimaatkloof nog vergroot eerder dan ze te dichten.
(Uitpers, nr 105, 10de jg., januari 2009)
Dit artikel verscheen oorspronkelijk in het Engels op www.tni.org