Ik vermoed dat de Gentse antropoloog Rik Pinxten en de Franse journaliste Bénédicte Manier((Bénédicte Manier, Un million de révolutions tranquilles, comment les citoyens changent le monde, LLL, les Liens qui Libèrent, 2012,326 blz. ISBN 9791020900098)) elkaar niet kennen, tenzij van lectuur misschien. Toevallig trok ik met ‘Kleine revoluties’ van Pinxten en ‘Un million de révolutions tranquilles’ van Manier op reis en na lectuur kwam ik tot een opmerkelijke constatering: beide auteurs komen, elk vanuit hun eigen specifieke achtergrond, tot een benadering die zeer dicht bij elkaar aanleunt.
De Franse journaliste trekt de wereld rond, voorbijgaand aan het werk van de grote ngo’s – dat is toch voldoende gekend en bekend – en richt haar aandacht op de acties van duizenden onbekenden, die alleen of in informele groepen, zonder veel tamtam hun landbouw, hun consumptie, hun werk of hun wonen in eigen hand nemen. Manier bestrijkt geografisch een zeer breed terrein. Zeg maar de hele wereld. Zij duikt de slums van Mumbai in, bezoekt vrouwencoöperaties die arganolie produceren in de sub-Sahel, trekt naar de fábricas recuperadas in Buenos Aires, naar een barefoot college in Rajasthan, naar de banco Bem in de Palmeiraswijk van Fortaleza, naar de seed banks van vrouwen in Pastaput, de watercomités van Cochabamba, de agronomen op blote voeten van Burkina Faso, de transitie in het Indische stadje Kuthambakkam en naar nog veel meer plekken in het Zuiden die niet op een wereldkaart te vinden zijn.
Met evenveel energie doorkruist ze het Noorden van de planeet op zoek naar boeiende initiatieven van onderuit en die vindt zo zowel in het verpauperde, maar heroplevende Detroit (It’s your city, dig it!), in het Community Land Trust van het Amerikaanse Burlington, de Health Partners van Minneapolis als in het hansysteem in Japan, het Terre de Liens en de zadenbank Kokopelli op het eigen Franse platteland met vangarmen naar de hele wereld, het Baskische Mondragón en het Andalusische Marinaleda, vélocip’aide en cyclofficines in het Île-de-France, repair cafés, couchsurfing (gratis uitwisselen van slaapplaatsen), het wooffing systeem op biologische boerderijen (gratis verblijf tegen enkele uren mee werken), the common good city farmers in Washington en San Franciso, de peer-to-peer-economy, the community supported agriculture (CSA), het gebruik van alternatieve munten als time dollars, liberty dollars, Detroit cheers in de Verenigde Staten als Arco Iris in Porto Alegre, tupi in Rio de Janeiro, regiogeld in Duitsland, de torekes in de Gentse wijk Rabot-Blaisantvest, de banco de tiempo in Barcelona, het netwerk van Geneeskunde voor het Volk van Kris Merckx en Michel Leyers in België, en ga zo maar door totdat je aan un million de revolutions tranquilles komt, die zowel in het Noorden als het Zuiden vanuit dezelfde mechanismen ontstaan en alleen lokaal een eigen creatieve invulling krijgen.
Al deze nobele onbekenden zoeken, in vele gevallen zonder enige hulp van de overheid, naar een beter leven. De meesten onder hen zijn geen ambitieuze wereldverbeteraars. Waardig overleven is hun ambitie. Als ze al wat willen veranderen is het hún wereld, niet dé wereld.
Zoals ook in het boek van Rik Pinxten gaat het over ‘kleine’ revoluties die vaak onder de persradar vliegen, in het Noorden en zeker in het Zuiden. Je komt er alleen maar toevallig mee in contact. Dat is jammer, want ze zijn belangrijk. Wat onderaan gebeurt, vraagt om aandacht.
Dat vinden ook beide auteurs die elk op hun eigen manier de focus richten op de veelheid van de kleinheid. Afstappen van de grote verhalen en macro analyses is geen intellectuele doodzonde. Integendeel, het biedt uitzicht op beweging aan de basis en die verloopt zeker niet altijd volgens de klassieke ideologische krijtlijnen. Ik vermoed dat het zoiets is dat Remco Campert met dit gedicht bedoelde:
Zacht geritsel…
Verzet begint niet met grote woorden
maar met kleine daden
zoals storm met zacht geritsel in de tuin
of de kat die de kolder in z’n kop krijgt
zoals brede rivieren
met een kleine bron
verscholen in het woud
zoals een vuurzee
met dezelfde lucifer
die de sigaret aansteekt
zoals liefde met een blik
een aanraking iets dat je opvalt in een stem
jezelf een vraag stellen
daarmee begint verzet
en dan die vraag aan een ander stellen.
Pinxten houdt in zijn boek een pleidooi om ook het belang van micro ontwikkelingen te erkennen en hij gebruikt daarvoor het beeld van de weg van het water. Water, zo schrijft hij, druppelt langzaam, geduldig en aanhoudend op de harde rots om zo de vorm van de rots te veranderen. Elke waterdruppel is ongelooflijk krachtig en vele aanhoudende waterdruppels kunnen de aarde veranderen.
‘Kleine revoluties’ van Rik Pinxten spoort aan tot nadenken en te ontdekken hoeveel waterdruppels al op de rots aan het vallen zijn, vaak heel kleinschalig en lokaal. Hij schrijft met nadruk: “Onderaan is er nog veel plaats. Ik doe geen appel op naastenliefde of wollige emoties of ideeën, maar wil in de eerste plaats oproepen om op een kritische en constructieve manier ruimte te geven aan de menselijke creativiteit.” (p. 8)
Hij wil zich niet blind staren op bepaalde alternatieven, maar een breedstraler richten op al die verspreide en toch zo gelijkende initiatieven in Noord en Zuid die zich distantiëren van de barbarij van een doorgeschoten vrije markt. Ook wanneer hij het over de coöperatieve beweging heeft, gebruikt hij het woord eerder als een verzamelterm ‘voor die gemeenschappelijke, minder tot niet-kapitalistische initiatieven die we nu overal zien opduiken: de zogenaamde sociale economie, de Oxfam- en de kringloopsystemen, de groepsaankopen van energie, de biowinkels en netwerken, de ruilsystemen die overal ontstaan’. (p. 71) ‘Denk globaal, handel lokaal’ is de mentaliteit die Pinxten voorstaat voor de individuele burger in onze streken en Bénédicte Manier levert daar in haar boek stapels voorbeelden van. Pinxten en Manier zijn volstrekt complementair.
Pinxten heeft voor dit kleine, bescheiden maar tegelijk ambitieuze rode boekje dat een omkering is van de Mao-versie – dat was toch de bedoeling van deze cover? – zeven hoofdstukjes nodig, die hij telkens opent met een echt gebeurd verhaal dat dan als kapstok fungeert om beschouwingen rond te hangen van meer algemene aard. Ik was vooral getroffen door zijn ervaringen bij de Navajo-indianen en zijn ontmoeting met George, die Pinxten – hij lijkt zelf wel wat op een indiaan – gebruikt om te reflecteren over het ‘grote gelijk’ en de godsdienstige tradities.
Op de flap staat een mooie vergelijking die ik volledig kan onderschrijven. Pinxten wordt vergeleken met een wijze indiaan die net zijn pijp heeft gestopt. Zo heeft hij ook dit boek geschreven: bedachtzaam, moeilijke dingen op een eenvoudige manie formulerend. De stijl die Rik Pinxten hanteert in zijn ‘publieke’ boeken is nooit academisch geweest, maar nu hij zijn academische uitkijkpost aan de Gentse Blandijnberg heeft verlaten – hij is, zoals dat heet op emeritaat – , is hij helemaal in de huid van de wijze indiaan gekropen. Als antropoloog en ‘wijze indiaan’ keert hij zich af van de houding van de westerling: ‘Ik vrees dat de westerling te exclusief gelooft in de ingenieursvisie, en daarbij vergeet dat elke waterdruppel ongelooflijk krachtig is, en dat vele aanhoudende waterdruppels de aarde veranderen.’ (p. 45)
Zoals ook de Nederlandse filosoof Hans Achterhuis in zijn ‘De utopie van de vrije markt’ keert Pinxten zich tegen het huidige marktisme en wil hij de verwaarloosde economische theorieën over ruil en reciprociteit, met verwijzing naar het werk van Karl Polanyi, geherwaardeerd zien.
“Ik ben ervan overtuigd dat samenleven en samen dingen doen bijzonder diepgaande ervaringen zijn, die niet in bezit of in marktwaarde uit te drukken zijn. Solidariteit, empathie, verantwoordelijkheid, en zelfs troost en gedeelde vreugde en leed, zijn fundamentele ervaringen van sociale aard die niet aan bod komen in het doorgeslagen competitiemodel van mens en maatschappij dat het rauwe kapitalisme voorstaat. Als burger kunnen we nu in onze huidige wereld, met beschikking over kennis en kennistechnologie, zelf ontzettend veel doen: onderaan is er veel plaats.”
In mijn bibliotheek heb ik nog ergens ‘Het rode boekje’ van Mao zitten en ‘Het rode boekje voor scholieren’. Het zijn rode, maar intussen vergeelde documenten uit een andere tijd geworden toen ‘revolutie’ nog met een hoofdletter werd geschreven. Ik verkies de bescheidenheid én de ambitie van de kleine ‘r’ waarover Pinxten en Manier het hebben. Ik vraag mij af of de kleuren van de cover van dit boek – rood en zwart – toevallig gekozen zijn of dat het tegelijk een onderhuidse verwijzing is naar de anarchistische inspiratiebron van die un million de révolutions tranquilles.
Pinxten constateert in ‘Kleine revoluties’ dat er een fameuze opbloei is van breed verspreide, vaak spontane en zeer diverse initiatieven van onderuit die zich mee in een nieuw maatschappelijk middenveld gaan installeren. In die zin is het niet toevallig dat de boeken van Pinxten en Manier haast gelijktijdig verschijnen. Zij zijn in hun denken en handelen een verlengstuk van de transitiebewegingen die zich zowel in het Noorden als in het Zuiden voordoen.
Met evenveel energie doorkruist ze het Noorden van de planeet op zoek naar boeiende initiatieven van onderuit en die vindt zo zowel in het verpauperde, maar heroplevende Detroit (It’s your city, dig it!), in het Community Land Trust van het Amerikaanse Burlington, de Health Partners van Minneapolis als in het hansysteem in Japan, het Terre de Liens en de zadenbank Kokopelli op het eigen Franse platteland met vangarmen naar de hele wereld, het Baskische Mondragón en het Andalusische Marinaleda, vélocip’aide en cyclofficines in het Île-de-France, repair cafés, couchsurfing (gratis uitwisselen van slaapplaatsen), het wooffing systeem op biologische boerderijen (gratis verblijf tegen enkele uren mee werken), the common good city farmers in Washington en San Franciso, de peer-to-peer-economy, the community supported agriculture (CSA), het gebruik van alternatieve munten als time dollars, liberty dollars, Detroit cheers in de Verenigde Staten als Arco Iris in Porto Alegre, tupi in Rio de Janeiro, regiogeld in Duitsland, de torekes in de Gentse wijk Rabot-Blaisantvest, de banco de tiempo in Barcelona, het netwerk van Geneeskunde voor het Volk van Kris Merckx en Michel Leyers in België, en ga zo maar door totdat je aan un million de revolutions tranquilles komt, die zowel in het Noorden als het Zuiden vanuit dezelfde mechanismen ontstaan en alleen lokaal een eigen creatieve invulling krijgen.
Al deze nobele onbekenden zoeken, in vele gevallen zonder enige hulp van de overheid, naar een beter leven. De meesten onder hen zijn geen ambitieuze wereldverbeteraars. Waardig overleven is hun ambitie. Als ze al wat willen veranderen is het hún wereld, niet dé wereld.
Zoals ook in het boek van Rik Pinxten gaat het over ‘kleine’ revoluties die vaak onder de persradar vliegen, in het Noorden en zeker in het Zuiden. Je komt er alleen maar toevallig mee in contact. Dat is jammer, want ze zijn belangrijk. Wat onderaan gebeurt, vraagt om aandacht.
Dat vinden ook beide auteurs die elk op hun eigen manier de focus richten op de veelheid van de kleinheid. Afstappen van de grote verhalen en macro analyses is geen intellectuele doodzonde. Integendeel, het biedt uitzicht op beweging aan de basis en die verloopt zeker niet altijd volgens de klassieke ideologische krijtlijnen. Ik vermoed dat het zoiets is dat Remco Campert met dit gedicht bedoelde:
Zacht geritsel…
Verzet begint niet met grote woorden
maar met kleine daden
zoals storm met zacht geritsel in de tuin
of de kat die de kolder in z’n kop krijgt
zoals brede rivieren
met een kleine bron
verscholen in het woud
zoals een vuurzee
met dezelfde lucifer
die de sigaret aansteekt
zoals liefde met een blik
een aanraking iets dat je opvalt in een stem
jezelf een vraag stellen
daarmee begint verzet
en dan die vraag aan een ander stellen.
Pinxten houdt in zijn boek een pleidooi om ook het belang van micro ontwikkelingen te erkennen en hij gebruikt daarvoor het beeld van de weg van het water. Water, zo schrijft hij, druppelt langzaam, geduldig en aanhoudend op de harde rots om zo de vorm van de rots te veranderen. Elke waterdruppel is ongelooflijk krachtig en vele aanhoudende waterdruppels kunnen de aarde veranderen.
‘Kleine revoluties’ van Rik Pinxten spoort aan tot nadenken en te ontdekken hoeveel waterdruppels al op de rots aan het vallen zijn, vaak heel kleinschalig en lokaal. Hij schrijft met nadruk: “Onderaan is er nog veel plaats. Ik doe geen appel op naastenliefde of wollige emoties of ideeën, maar wil in de eerste plaats oproepen om op een kritische en constructieve manier ruimte te geven aan de menselijke creativiteit.” (p. 8)
Hij wil zich niet blind staren op bepaalde alternatieven, maar een breedstraler richten op al die verspreide en toch zo gelijkende initiatieven in Noord en Zuid die zich distantiëren van de barbarij van een doorgeschoten vrije markt. Ook wanneer hij het over de coöperatieve beweging heeft, gebruikt hij het woord eerder als een verzamelterm ‘voor die gemeenschappelijke, minder tot niet-kapitalistische initiatieven die we nu overal zien opduiken: de zogenaamde sociale economie, de Oxfam- en de kringloopsystemen, de groepsaankopen van energie, de biowinkels en netwerken, de ruilsystemen die overal ontstaan’. (p. 71) ‘Denk globaal, handel lokaal’ is de mentaliteit die Pinxten voorstaat voor de individuele burger in onze streken en Bénédicte Manier levert daar in haar boek stapels voorbeelden van. Pinxten en Manier zijn volstrekt complementair.
Pinxten heeft voor dit kleine, bescheiden maar tegelijk ambitieuze rode boekje dat een omkering is van de Mao-versie – dat was toch de bedoeling van deze cover? – zeven hoofdstukjes nodig, die hij telkens opent met een echt gebeurd verhaal dat dan als kapstok fungeert om beschouwingen rond te hangen van meer algemene aard. Ik was vooral getroffen door zijn ervaringen bij de Navajo-indianen en zijn ontmoeting met George, die Pinxten – hij lijkt zelf wel wat op een indiaan – gebruikt om te reflecteren over het ‘grote gelijk’ en de godsdienstige tradities.
Op de flap staat een mooie vergelijking die ik volledig kan onderschrijven. Pinxten wordt vergeleken met een wijze indiaan die net zijn pijp heeft gestopt. Zo heeft hij ook dit boek geschreven: bedachtzaam, moeilijke dingen op een eenvoudige manie formulerend. De stijl die Rik Pinxten hanteert in zijn ‘publieke’ boeken is nooit academisch geweest, maar nu hij zijn academische uitkijkpost aan de Gentse Blandijnberg heeft verlaten – hij is, zoals dat heet op emeritaat – , is hij helemaal in de huid van de wijze indiaan gekropen. Als antropoloog en ‘wijze indiaan’ keert hij zich af van de houding van de westerling: ‘Ik vrees dat de westerling te exclusief gelooft in de ingenieursvisie, en daarbij vergeet dat elke waterdruppel ongelooflijk krachtig is, en dat vele aanhoudende waterdruppels de aarde veranderen.’ (p. 45)
Zoals ook de Nederlandse filosoof Hans Achterhuis in zijn ‘De utopie van de vrije markt’ keert Pinxten zich tegen het huidige marktisme en wil hij de verwaarloosde economische theorieën over ruil en reciprociteit, met verwijzing naar het werk van Karl Polanyi, geherwaardeerd zien.
“Ik ben ervan overtuigd dat samenleven en samen dingen doen bijzonder diepgaande ervaringen zijn, die niet in bezit of in marktwaarde uit te drukken zijn. Solidariteit, empathie, verantwoordelijkheid, en zelfs troost en gedeelde vreugde en leed, zijn fundamentele ervaringen van sociale aard die niet aan bod komen in het doorgeslagen competitiemodel van mens en maatschappij dat het rauwe kapitalisme voorstaat. Als burger kunnen we nu in onze huidige wereld, met beschikking over kennis en kennistechnologie, zelf ontzettend veel doen: onderaan is er veel plaats.”
In mijn bibliotheek heb ik nog ergens ‘Het rode boekje’ van Mao zitten en ‘Het rode boekje voor scholieren’. Het zijn rode, maar intussen vergeelde documenten uit een andere tijd geworden toen ‘revolutie’ nog met een hoofdletter werd geschreven. Ik verkies de bescheidenheid én de ambitie van de kleine ‘r’ waarover Pinxten en Manier het hebben. Ik vraag mij af of de kleuren van de cover van dit boek – rood en zwart – toevallig gekozen zijn of dat het tegelijk een onderhuidse verwijzing is naar de anarchistische inspiratiebron van die un million de révolutions tranquilles.
Pinxten constateert in ‘Kleine revoluties’ dat er een fameuze opbloei is van breed verspreide, vaak spontane en zeer diverse initiatieven van onderuit die zich mee in een nieuw maatschappelijk middenveld gaan installeren. In die zin is het niet toevallig dat de boeken van Pinxten en Manier haast gelijktijdig verschijnen. Zij zijn in hun denken en handelen een verlengstuk van de transitiebewegingen die zich zowel in het Noorden als in het Zuiden voordoen.