We moeten ervoor zorgen dat de sociale spanningen niet te hoog oplopen om de modernisering van het land niet in gevaar te brengen. Zo luidt in grote lijnen de conclusie van het centraal comité van de Communistische Partij van China (CPC) aan het slot van zijn herfstzitting. President-partijleider Hu Jintao heeft er de slogan “Voorrang aan het volk” gelanceerd, om zo bij dat volk de indruk te wekken dat de partij er niet (alleen) voor de rijken is.
De Chinese leiders zijn in de eerste plaats bekommerd om de mogelijke weerslag van de groeiende sociale ongelijkheid op hun economische ambities. Zij leven al 25 jaar met een spookbeeld, namelijk de vrees voor een autonoom optredende arbeidersklasse. Zolang die arbeiders hun protestacties tot het bedrijf of regio beperken, kunnen ze dat protest wel neutraliseren – met repressie of gedeeltelijke (tijdelijke) toegevingen.
Sinds wijlen Deng Xiaoping eind 1978 de leuze “Verrijk u” lanceerde en de Chinese CP verkondigde dat rijk zijn geen schande is, groeide de economie zeer sterk, maar tegelijk ook de sociale en regionale ongelijkheden. Toen in 1980 in Polen de vrije vakbond ‘Solidariteit’ het bureaucratisch systeem in Centraal- en Oost-Europa aan het wankelen bracht, waren de Chinese leiders erg op hun hoede. Elke poging van arbeiders om zich zelfstandig te organiseren, werd met zware repressie in de kiem gesmoord. De “lente van 1989”, toen miljoenen Chinese studenten en arbeiders straten en pleinen opgingen om hun misnoegen te uiten over corruptie, nepotisme en toenemende sociale ongelijkheid, raakte de partijleiding verdeeld. Maar Deng haalde zijn slag thuis, de “lente” werd met geweld neergeslagen.
Schrikbeeld
Datzelfde jaar kraakte het Sovjetsysteem in al zijn voegen, tot het “blok” in dat jaar uiteenviel en de Sovjet-Unie in de zomer van 1991 volgde. De Chinese leiders pakten uit met het schrikbeeld dat onrust in het land tot verbrokkeling en uiteenvallen zou leiden. Dat werkte grotendeels, want in China leeft nog de herinnering aan periodes waarin het centraal gezag instortte en lokale krijgsheren de plak zwaaiden. Dat was vorige eeuw het geval na de instorting van het keizerrijk en de mislukking van de republiek van Sun Yat-sen. Het sleutelbegrip was toen “stabiliteit” om de modernisering van het land te doen slagen.
Er kan wel af en toe stoom worden afgeblazen, maar dan rond “patriottische” motieven, bij voorbeeld na het Amerikaans bombardement op de Chinese ambassade in Belgrado of bij de zoveelste Japanse provocatie. De leiders zorgen er telkens wel voor dat ze de mobilisaties in de hand houden en na enkele dagen kunnen doen ophouden, want het risico op “ontsporing” naar andere thema’s, zit er altijd in.
Dat risico is vooral groot omdat de sociale spanningen permanent aanwezig zijn en dagelijks ook losbarsten. Die spanningen zijn een gevolg van de economische liberalisering die heeft geleid tot steeds grotere kloven: tussen de regio’s, tussen mannen en vrouwen, tussen stad en platteland en vooral tussen de sociale groepen die steeds rijker worden en de uitgebuite groepen. De leiding heeft de voorbije 25 jaar wel altijd kunnen uitpakken met globaal genomen sterk gestegen welvaart, dat is de belangrijkste basis van haar legitimiteit.
Het (economisch) liberalisme heeft in de Volksrepubliek nieuwe sociale verhoudingen gecreëerd, verhoudingen die eigen zijn aan het kapitalisme. In maart vorig jaar (2004) wijzigde het Nationaal Volkscongres de grondwet om de privé-eigendom beter te beschermen. Een fractie die toch gehecht bleef aan de principes van de CP, kon wel bekomen dat de grondwet alleen de “legale privé-eigendom” waarborgt.
Boze boeren
De verdedigers van die grondwetswijziging voerde aan dat daarmee ook de boeren beter beschermd zouden worden tegen de massale onteigeningen waarvan ze slachtoffer zijn – slachtoffer omdat ze nauwelijks en soms helemaal niet worden vergoed. De voorbije 15 jaar hebben tegen de 40 miljoen boeren hun land of een deel ervan moeten afstaan voor projecten van urbanisatie, industrialisatie en dergelijke meer.
In de praktijk blijkt er weinig te zijn veranderd. Vorig jaar zijn er in China minstens 70.000 protestacties geweest, waarvan een deel boerenprotesten tegen onteigeningen. Die protesten gaan vaak gepaard met geweld, meestal uitgaande van lokale corrupte ambtenaren en/of van bouwspeculanten. In juni van dit jaar (2005) werden in het dorp Shengyou, in de provincie Hebei (ten zuiden van Peking), zes dorpsbewoners vermoord en 48 gewond bij een aanval van een commando gewapend met jachtgeweren en stalen buizen. Het commando was uitgestuurd door een energiemaatschappij die in het dorp een centrale wil bouwen.
Op het platteland zijn er ook verscheidene milieuprotestacties. In april kwam het in het dorp Huaxi, in de provincie Zhejiang (bij Shanghai), tot zware incidenten tussen politie en bewoners. Die laatste voerden al weken actie tegen de zeer zware luchtvervuiling door een chemisch bedrijvencomplex. Ze trokken tenslotte met tienduizenden de straat op om hun woede te uiten. Een lokale gezagsdrager had hen gezegd dat de chemische industrie daar zou blijven ook al stierven alle dorpsbewoners.
Rijken rijker
De boeren hebben het de jongste jaren niet onder de markt. Regering en partij hadden nochtans enkele jaren geleden garanties gegeven dat ze niet langer zouden worden uitgemolken door corrupte ambtenaren die de ene taks na de andere verzinnen. Die belofte bleef in veel regio’s dode letter.
Veel plattelandsbewoners leven als ‘mingongs’, tijdelijke werkkrachten in de steden en industriegebieden, waar ze geen enkele sociale of andere bescherming genieten en volledig overgeleverd zijn aan de harde wetten van de arbeidsmarkt. Hun aantal is moeilijk te schatten, de meeste buitenlandse correspondenten in Peking en Shanghai houden het op 100 tot 120 miljoen.
Maar het zijn niet alleen de (kleinere) boeren die aankijken tegen steeds grotere sociale ongelijkheden. In een officieel rapport van juni 2005 stond dat 10% van de bevolking 45% van de rijkdommen van het land bezit, terwijl de 10% onderaan 1,4% bezit. Meer dan 60% van het financiekapitaal is in handen van 8,7 %. Wat de inkomens betreft hebben de 10% rijkste 11,8 meer inkomen dan de 10% onderaan – waarbij geen rekening wordt gehouden met de vele illegale inkomens en inkomsten in het buitenland van de 10% bovenaan. Wat vooral opvalt is dat de inkomens van de rijkeren dubbel zo snel stijgen als die van de armere Chinezen.
Tot voor kort kon de overheid aanvoeren dat hoe dan ook iedereen welvarender wordt. Ook dat is zelfs officieel niet langer waar. Het aantal armen is in absolute cijfers gestegen, in 2003 van 28,2 miljoen tot 30 miljoen. Dat is relatief weinig op een bevolking van 1,3 miljard, maar het gaat hier om armen die minder dan 65 euro PER JAAR inkomen hebben.
Bij alle inkomensstatistieken moeten we bovendien rekening houden met de afbouw van gratis en goedkope collectieve voorzieningen zoals onderwijs en gezondheidszorg. Onderwijs is zeer duur geworden, te duur voor mensen met een laag inkomen. Idem voor gezondheidszorg. De ziekteverzekering dekt slechts 76 miljoen loontrekkenden.
Stakingen
De kapitalistische uitbuiting leidt in “communistisch” China tot een scherpere klassenstrijd. Steeds meer arbeiders oordelen dat ze rechten hebben en tevens het recht daarvoor op te komen. De in Hongkong gevestigde ngo “China Labour Watch”, met een uitgebreid netwerk in de rest van de Volksrepubliek, heeft voor 2004 weet van 57.000 arbeidersacties waarbij drie miljoen arbeiders waren betrokken.
Sommige acties hebben te maken met slechte onveilige arbeidsomstandigheden, zoals tot uiting komt in een clandestien gemaakte film over een bedrijf waar kinderboeken voor Disney worden gemaakt. Ook in bedrijven waar speelgoed voor de Amerikaanse grootwarenhuisketen Wal-Mart wordt gemaakt, zijn de arbeidsomstandigheden beneden alles. Het is beslist niet beter in de Chinese privé-bedrijven. In de staatsbedrijven was er vooral in de jaren 1990 sociale onrust van arbeiders die protesteerden tegen massale afdankingen en tegen bedrieglijke faillissementen die directieleden moest toelaten het bedrijf goedkoop voor zichzelf te “privatiseren”.
De Chinese overheden hebben de reflex op die onrust te reageren met repressie, zeker als het gevaar bestaat dat acties naar andere bedrijven overslaan. Mede onder invloed van buitenlandse investeerders wordt er de jongste tijd grotere ruimte gelaten voor vormen van sociale bemiddeling, om harde conflicten te voorkomen. Het probleem is echter dat men voor sociale bemiddeling gesprekspartners nodig heeft. Arbeiders organiseren zich wel in allerlei vormen van actiecomités, maar zonder duidelijke structuren.
Vakbonden
Dat heeft natuurlijk te maken met het ontbreken van echte vakbonden. De nationale vakbond is een verlengstuk van de CPC, met als voornaamste taak niet de verdediging van de belangen van de arbeiders, maar de stabiliteit van het regime. Die vakbond is ook altijd een dienstverlener geweest, maar aangezien die diensten sterk zijn afgebouwd en in de privé-sector nauwelijks of niet bestaan, speelt die vakbond in de privé-bedrijven geen enkele rol.
Om daaraan, althans theoretisch, te verhelpen kwam er in 2003 een nieuwe vakbondswet om de vakbondswerking in de privé-bedrijven te regelen. In de praktijk stelt dat weinig voor. Her en der tracht de nationale vakbond wel arbeiders te organiseren. Maar de duizenden protestacties in bedrijven worden gevoerd door spontaan gevormde actiegroepen. Chinese kranten en arbeidsspecialisten pleiten voor een degelijke vakbondswerking, zo zou het protest ook beter kunnen gekanaliseerd worden en niet zo vaak uitdraaien op gewelddadige conflicten.
(Uitpers, nr. 69, 7de jg., november 2005)