Geert van Istendael, ‘Mijn Duitsland’, Uitgeverij Atlas, Amsterdam, Antwerpen, 2007, 464 blz., 22,50 euro, ISBN 978-90-450-0020-6.
Een fijn gestileerd, halvevuistdik, maar boeiend en vooral eigenzinnig boek over Duitsland… Bij wie anders dan Geert van Istendael kan een lezer in het Nederlandse taalgebied daarvoor terecht? Zijn liefde – of is het passie? – voor Duitsland wordt in de Lage Landen niet door iedereen gedeeld.
Duitsland is toch het land met die verschrikkelijke keizerlijke of nationaal-bruine oorlogszucht, jodenhaat, concentratiekampen, Drang nach Osten of arrogantie van het Wirtschaftswunder, dat vooral dank zij Deutsch-Amerikanische Freundschaft kon geschieden. En Duitsers zijn toch bierzuipende, Wurst und Kraut zwelgende liefhebbers van hoempamuziek, kitscherige schlagers en saai voetbal, liefst in Lederhose, geflankeerd door een rondborstige van Duitse makelij in Dirndlkleid? Nog altijd die trekjes van het Herrenvolk, waar zelfs eigen landgenoten uit de voormalige DDR (Deutsche Demokratische Republik) wel wat verhalen over kunnen vertellen.
Voor ‘Mijn Duitsland’ mocht Geert van Istendael zich meteen ‘verantworten’ in het dagblad De Morgen (21 april). ‘Kulturredakteur’ van deze krant, Jeroen De Preter, confronteerde de minzame schrijver meteen met de mening van de eigen mondige burger: ‘Progressieve Vlamingen zullen in een wijde boog om een boek heen lopen dat Duitsland in zijn titel heeft.’ Geert van Istendael kon alleen maar zuchten: ‘Als dat zo is, dan moet die progressieve Vlaming dringend aan gewetensonderzoek doen. Zeker zij zouden moeten weten dat het niet netjes is om een hele bevolkingsgroep zomaar voor fascisten te verslijten. Natuurlijk kun je die twee wereldoorlogen niet zomaar wegcijferen. Je mag die monsterachtigheden niet vergeten of vergeven. Maar om daarom het land te blijven negeren? In mijn boek laat ik een man aan het woord die een half dozijn concentratiekampen heeft overleefd. Die man is zijn hele leven lang naar Duitsland blijven gaan. Dat vind ik groot’.
Mijnheer De Brock uit Brussel
De man in kwestie duikt op in het zevenentwintigste van de vijftig hoofdstukken (en hoofdstukjes) van ‘Mijn Duitsland’ onder de letter ‘O’ van ‘Organiseren’. Geert van Istendael heeft geopteerd voor een alfabetische rangschikking. Zijn verhaal begint met de letter ‘A’ van ‘Aachen’ en eindigt met de ‘Y’ van ‘Yperiet’ en de ‘Z’ van ‘Zalm’. In ‘Organiseren’ brengt de schrijver ‘een eresaluut’ aan de inmiddels overleden meneer De Brock, “een oude, wijze, vriendelijke, maar vooral indrukwekkende man die in mijn buurt woonde.”
Mijnheer De Brock hielp van Istendael van een hardnekkig vooroordeel over de Duitsers af. “De Duitsers genieten wereldfaam wegens hun fenomenale organisatietalent. Zelf kunnen ze er niet over zwijgen. Met tastbare geringschatting spreken ze over het hopeloze geknoei van hun buren, de Fransen bijvoorbeeld, of de Polen, ja vooral die. Gelukkig zijn wij, Belgen, op het internationale forum nogal onzichtbaar…”
“De waarheid echter is even pijnlijk als onontkoombaar. Duitsers kunnen niet organiseren. Ik erken volmondig dat ikzelf lange jaren vast geloofd heb in de Duitse levensleugen.” Mijnheer De Brock wekt de schrijver uit zijn illusie met de zeer eenvoudige vraag: ‘Hoe komt het dat ik hier nog voor je sta?’ Mijnheer De Brock “had in het gewapend verzet gezeten en de nazi’s hadden hem door een half dozijn concentratiekampen gesleurd. Toch weigerde hij de Duitsers te haten.” En hij placht te zeggen: “Dat ik de kampen overleefd heb, heeft drie oorzaken. Eén. Toeval. Als je het pad kruiste van een bewaker die een slechte dag had en je gezicht stond hem niet aan, dan kon dat je dood betekenen. Eén schot, één slag, dat was genoeg. Twee. Mijn overtuiging. Ik wist waarom ik daar zat, ik wist tegen wie ik vocht. Met hart en ziel. Ik wist dat ze zouden verliezen. Wie toevallig bij een razzia was opgepakt, die had het veel moeilijker. Voor zo iemand was het kamp totaal onbegrijpelijk. Drie. De Duitsers kunnen niet organiseren. Ze dénken wel dat ze alles onder controle hebben, tot in de puntjes, maar dat lukt nooit. Daar maakten wij dankbaar gebruik van. Wij letten scherp op de gaten in het zogenaamde volmaakte pantser. Die waren er altijd. Maar de Duitsers weigerden dat te zien en áls ze het zagen, was het meestal te laat.”
“Achteraf,” schrijft Geert van Istendael, “ben ik bewijzen gaan zoeken tégen de stelling van meneer De Brock. Ik vond alleen maar bewijzen die zijn stelling staafden. Duitsers kunnen niet organiseren.” Hij leest het bij Heiner Müller, een van de bekendste theaterauteurs van de twintigste eeuw. In zijn gedenkschriften ‘Krieg ohne Schlacht’ beschrijft Müller hoe hij als tiener de chaos na de instorting van het Derde Rijk overschouwde. De concentratiekampen liepen leeg, het land lag in puin. En Müller keek met bewondering op naar het fenomenale organisatietalent van de al even geruïneerde Italianen. Bij chaos, wist Heiner Müller, “kun je rekenen op Italianen, niet op Duitsers”.
Geert van Istendael ervaart het bij zijn talloze reizen door Duitsland. Ooit heeft hij met één trein gereisd die niet te laat is gekomen. Eén! Een boemel van Berlijn naar Stralsund. Zijn achttienjarige dochter inschrijven aan de Hochschule der Künste in Berlijn? Een Kafkawaardige administratieve janboel. De hereniging van Duitsland na de val van de Berlijnse Muur? Chaos. Van organisatie nauwelijks een spoor te bekennen. Bestuurlijk geknoei van de sterkste regering van Europa – waar schurken allerhande zeer veel munt hebben uitgeslagen (en waaraan de meeste Oost-Duitsers vooral zeer veel tandengeknars en ellende aan te danken hadden).
Wende
Over de voormalige DDR, het verdwijnen ervan met ‘die Wende’, de Duitse hereniging, kortom de belangrijkste pagina’s uit de Duitse geschiedenis van de voorbije twee decennia valt er in ‘Mijn Duitsland’ uitermate boeiende lectuur te rapen. Geert van Istendael was er bij toen in Berlijn de Muur werd afgebroken. Hij was toen nog journalist bij de VRT-televisie. Hij doet dat met heerlijke zelfspot. Het geboortehuis van Bach in Eisenach, de Wartburg waar Luther inktpotten naar de duivel gooide, Erfurt, Weimar, Goethe, Schiller, Liszt. Zijn nieuwsgierigheid en fascinatie hadden hem al eens naar het land van Erich Honecker en zijn Sozialistische Einheitspartei Deutschlands, Volkspolizei en eeuwige vriendschap met de broeders uit de Sovjetunie gevoerd. Niet beroepshalve. Puur voor het plezier. Zijn collega’s hadden hem gek verklaard. “Volgens hun ideeën over aardrijkskunde was Eisenach een buitenwijk van Wladivostok. Niet alleen de DDR, maar ook heel Duitsland was volgens hen een groot, zwart gat ten oosten van Eupen en Sankt Vith”. Ze verkozen een vakantie op 1.200 kilometer van Brussel, ergens in de Provence. Van Istendael had genoeg aan een rit van 600 kilometer om de sfeer (en de bruinkooldampen) op te snuiven in de DDR.
“Zonder enige twijfel werd ik beschouwd als de DDR-deskundige van de redactie. Dat lag nogal voor de hand, er was niemand anders.”
En zijn reis naar Berlijn in die cruciale novemberdagen van 1989 toen de Muur van de Schande viel, zo weet van Istendael, “had ik eigenlijk aan mezelf te wijten”.
“In september had ik tegen mijn hoofdredacteur gezegd: ‘Honecker zullen ze nu wel gauw liquideren. Maar daarna wordt het erger. Dan komt Krenz.’
‘Wie?!?’
‘Egon Krenz. Een volbloed apparatsjik. Een grijsaard uit de FDJ.’
‘FD wat?’
‘Freie Deutsche Jugend. Dat is daar de jeugdbeweging. Iedereen is erbij. Of toch bijna’.
De naam Krenz had ik eens in een Duitse krant gelezen, vraag me niet welke. Hebben die rooie runderen in Oost-Berlijn toch wel Krenz gekozen zeker. Mijn reputatie van Duitslandkenner en profeet kon niet meer kapot”. En zo bracht van Istendael voor de Vlaamse televisie verslag uit over die historische gebeurtenissen in Berlijn.
Hij haalt die oude herinneringen op in een tweedelig hoofdstuk onder de letter ‘M’ van ‘Muur’. De DDR-bonzen noemden hun bouwsel de antifaschistische Schutzwall. Ten onrechte. Geert van Istendael: “een zeldzame zonderling wil terug naar de oude dictatuur, honderdduizenden blijven huiveren onder de ijzige adem van het kapitalisme, ook al zijn de wegen berijdbaar en werken de Stasi-agenten voor verzekeringsmaatschappijen”. In het tweede muurhoofdstuk voegt hij er zwischendurch aan toe waar er in de rest van de wereld sinds de val van de Berlijnse Muur nieuwe muren zijn opgericht (aan de Amerikaans-Mexicaanse grens, in de Palestijnse bezette gebieden, in de Spaanse enclave Melilla in Marokko) en oude overeind gebleven zijn (in Cyprus en Belfast – ook al lijken er in die twee laatste grote barsten te komen).
In het herenigde Duitsland gaat van Istendael praten met boeiende figuren. Met Landolf Scherzer bijvoorbeeld. In 1988 had die het ophefmakende boek ‘Der Erste’ gepubliceerd bij een zeer officiële DDR-uitgeverij. Het verhaal van de eerste partijsecretaris, Hans-Dieter Fritschler, uit het Thüringse provincienest Bad Salzungen. Scherzer liet zijn lezers mee kijken achter de gordijnen van een vermolmd SED-apparaat (1). Hij deed dat met veel compassie. Wie de hardwerkende SED-secretaris mee mocht volgen tijdens zijn dagelijkse ‘Strapazen’, kreeg medelijden met hem. Een hardwerkende politicus, enorm bekommerd om ‘de mensen’. Resultaat van zijn werk? Nauwelijks iets. Bij de top van de SED konden ze niet lachen met Scherzers onthullend boek. Maar verbieden konden ze het niet meer. ‘Der Erste’ kende herdruk na herdruk. De Vlaamse uitgever die enkele jaren later Scherzers boek (en de opvolger ‘Der Zweite’ over Fritschlers opvolger, een West-Duitse christen-democraat) vertaalde, geraakte het amper aan de straatstenen kwijt (2).
In Katlenburg, een West-Duits dorpje op de grens van de voormalige DDR, bezoekt van Istendael de lutherse predikant, Martin Weskott, bijgenaamd de boekenpastor. Achter zijn naam “zit een schandaal”. Na de hereniging werden in de voormalige DDR massaal boeken vernietigd: gedumpt op de vuilnisbelt of in een schacht van een verlaten (want gesloten) bruinkoolmijn of de diepte van een steengroeve. Weskott heeft bij wijze van spreken in zijn eentje een half miljoen boeken gered (250 ton). Maar de schade was nauwelijks te overzien. “Dagelijks werden in de DDR ongeveer vierhonderdduizend boeken gedrukt. De jaarlijkse productie lag om en nabij de honderdveertig miljoen exemplaren, zowat acht boeken per DDR-burger. Er waren achtenzeventig uitgeverijen en ieder jaar zagen meer dan zesduizend titels het licht. Niet geheel ten onrechte dus noemden de communistische machthebbers hun republiek zo graag Leseland.” Na de Wende werd die fenomenale boekenproductie bij het oud, niet eens gerecycleerd papier gezet. Het beste uit de Duitse literatuur, maar ook uit de wereldliteratuur. Vijftigduizend bibliotheken en boekenwinkels leegden hun rekken. De hele voorraad verdween in containers. Hop naar het stort, de afgedankte mijngang. Weg ermee! Het werk van auteurs dat door de nazi’s op de brandstapel werd gegooid, kreeg nu een behandeling van een nieuw soort vandalen. Het is niet het enige schandaal onder de vernielingsdrift van de heersende CDU-kanselier Helmut Kohl en de Treuhandanstalt, het officiële agentschap dat tussen 1990 en 1994 zowat de hele staatseigendom van de DDR van de hand deed. In het bestuur van de Treuhandanstalt zat zowaar een BV – bekende Vlaming en captain of industry, André Leysen.
‘Raffgier’ (hebzucht)
‘Mijn Duitsland’ is een boek dat niet alleen grote liefde en passie verraadt. Het cliché dat liefde, passie en haat vaak dicht in elkaars buurt komen, is er een waaraan ook Geert van Istendael niet kan ontsnappen. In het hoofdstuk onder de ‘I’ van ‘Ideeën’ maakt de schrijver dit duidelijk. Naar aanleiding van het wereldkampioenschap voetbal dat in 2006 door de Duitsers werd georganiseerd, kreeg een aantal buitenlanders (onder hen van Istendael) van Theo Sommer, de hoofdredacteur van het weekblad ‘Die Zeit’, een wat vreemde vraag. De Duitse Bondspresident Horst Köhler had net gezegd dat Duitsland het ‘land van ideeën’ moest zijn. De buitenlanders werden door Sommer gesommeerd eens kort en krachtig te zeggen wat ze daarvan dachten. Van Istendael antwoordde met een vlijmscherp politiek traktaat. Hij schreef dat de drie woorden van de Bondspresident ‘Land der Ideen’ nergens op sloegen. “Duitsland, ideeënland. Dat klinkt haast alsof de bewoners van andere landen nooit ideeën zouden hebben. Moeten ze die dan in Duitsland komen kopen? Of ruilen?… Er zijn toch problemen genoeg die Duitsland deelt met een heleboel andere Europese landen? (Van Istendael noemt onder meer de hardnekkige en veel te hoge werkloosheid.) Al die problemen smeken om oplossingen, dus om ideeën… Vandaag geeft Duitsland aan de rest van Europa een allesbehalve goed voorbeeld. Neem Hartz IV. In alle buurlanden van Duitsland lopen topmanagers schaamteloos te pronken met hun astronomisch hoge vergoedingen. Tegelijk klagen ze luidkeels over de looneisen van hun werknemers. Het liefst ontslaan ze die gewoon. In Duitsland heeft meneer Hartz van Volkswagen een plan bedacht om de werklozen een stuk van hun uitkering af te pakken, terwijl hij en een paar van zijn collega’s verwikkeld raken in schandalen waarin luxehotels en peperdure badplaatsen een prominente rol spelen… Van de DDR-leiders werd gezegd dat ze water predikten en wijn dronken. Meneer Hartz en de zijnen zuipen wijn en ze doen dat bij voorkeur terwijl de massa’s dorstige sloebers staan toe te kijken. En nog daalt de werkloosheid niet. De Raffgier, zoals dat wreedaardig mooi heet in uw taal, is in Duitsland brutaler en ook nog eens veel zichtbaarder dan elders…”
De vraag is of Bondspresident Horst Köhler het antwoord van Geert van Istendael met veel plezier heeft gelezen. Hij had er het postscriptum nog niet eens bijgekregen. Dat luidt zo: “Intussen is meneer Hartz veroordeeld omdat hij twee miljoen euro doorgeschoven heeft aan een andere topman van Volkswagen. Intussen heeft de directie van Volkswagen Wolfsburg beslist dat in Vorst (Brussel), het zeer rendabele Belgische filiaal van Wolfsburg, meer dan drieduizend werknemers de deur uitmoeten. Dankzij de sterke Belgische vakbonden hebben die wel hoge afscheidspremies verkregen. Wat heet hoge? Zakgeld voor meneer Hartz.”
Lederhose, Linkspartei, Brecht en Tucholsky
Voor Vlaamse progressieven ‘die in een wijde boog om Duitsland en zijn inwoners heen lopen’ heeft Geert van Istendael nog veel meer in de aanbieding. Onbekend is onbemind, en dus wijdt de schrijver zijn lezer met veel gevoel voor humor en zin voor detail in in alles wat hem zo boeit bij ‘die moffen’. Hij schrijft een prachtig huldebetoon aan de dichter Bertolt Brecht (die hij tot zijn ware proporties terugbrengt – Brecht was geniaal, maar hij was niet de leukste in de omgang). Hij vraagt ons opnieuw wat aandacht voor Kurt Tucholsky (hadden we vandaag maar wat meer even genadeloze en compromisloze journalisten op onze redacties). Van Istendael prijst de ‘DDR-schilder ‘ Werner Tübke. Van 1983 tot 1987 werkte deze Tübke aan een immens panorama, een hommage aan de zestiende-eeuwse ketter, volksprediker en rebel Thomas Münzer. Het kolossale werk (in opdracht van de DDR-overheid) is te bezichtigen in het Thüringse Bad Frankenhausen. Het immense doek is honderddrieëntwintig meter lang, veertien meter hoog. Zeventienhonderd vierkante meter schilderij. Drieduizend figuren. Jaarlijks honderdduizend bezoekers voor deze overweldigende pracht. “Ik ben ervan overtuigd dat Tübke dit werk nooit in het Westen had mogen schilderen. Hoon zou zijn deel zijn geweest of haat of, nog erger, onverschilligheid. Nu is hij alleen maar onbekend hier. Hij is niemand. Wat niet tot de cenakels van westerse kunstenaars doordringt, heeft nu eenmaal geen recht van bestaan, zo simpel is dat. Wat de boer niet kent, vreet hij niet. Niets verlamt kunst meer dan de geborneerde, kleinburgerlijke zelfgenoegzaamheid die zich listig vermomt als revolutionaire avant-garde.”
Lederhose en Dirndljurk? Weldenkend links lacht zich te pletter met de Beierse nationale klederdracht. En Oskar Maria Graf dan? “De Beierse schrijver en bakkerszoon die over doodgewone Beierse dorpelingen berichtte, én de anarchist die deelnam aan de Beierse revolutie van 1919, die dramaturg was bij het arbeiderstheater, die in 1933 luid protesteerde omdat de nazi’s zijn boeken niét verbrandden, met deze woorden: ‘Deze oneer heb ik niet verdiend. Op grond van mijn hele leven en mijn hele schrijven heb ik het recht te verlangen dat mijn boeken aan de reine vlam van de brandstapel worden overgeleverd en niet in de met bloed bevlekte handen en in de verdorven hersens van de bruine moordenaars belanden!’. Een episode waarover die andere grote Beier, Bertolt Brecht, een woest ironisch gedicht zou schrijven dat eindigt met het bevel van de in zijn eer aangetaste schrijver: verbrand mij! Oskar Maria Graf die, op de vlucht voor de bruine moordbende, uiteindelijk in de Verenigde Staten belandde. Oskar Maria Graf liep altijd door New York in, juist, Lederhose. Zo groot was zijn heimwee.”
Duitsers? Een aan de Heimat verknochte, onverstaanbare, boerse dialecten wauwelende en dus achterlijke bevolkingsgroep. Met dit soort vastgeroeste vooroordelen krijg je van Istendael behoorlijk op zijn paard. “Je kunt nu eenmaal alles misbruiken. Ik voel mij volstrekt niet thuis bij linkse strijders die hun eigen streektaal, of het nu Allemanisch is of Beiers, verstoten als extreem-rechts gerochel en tegelijkertijd op de barricaden klimmen ter verdediging van, zeg eens wat, het Berbers. Je verdedigt én Allemanisch én Beiers én Brussels én Berbers of je verdedigt niets.
Geert van Istendael is ook een scherp politiek observator. De founding father van de naoorlogse Duitse Bondsrepubliek, de rechtse christen-democraat, Konrad Adenauer, de man die de verdeling van Duitsland op zijn palmares schreef en dat deed in samenwerking met zijn Amerikaanse bondgenoten. Bij van Istendael moet je niet zijn voor een lofzang op zijn groot staatsmanschap. Een provincialistische Rijnlander was hij. In het Duitsland van 2006-2007 kijkt de schrijver geboeid naar de successen van de Linkspartei. Hij doet dat met enige verwondering (bewondering?) en niet zonder leedvermaak over de zelfgenoegzaamheid van het Duitse politieke establishment. En van Istendael geeft zijn lezer ook graag wat toelichting over de Duitse gastronomie: Duitsland het worstenparadijs.
‘Mijn Duitsland’ komt uit de keuken van een doodeerlijke kok, die zonder valse franje een heerlijk potje op tafel zet. Aan tafel en smakelijk!
(Uitpers, nr 87, 8ste jg., juni 2007)
(1) De SED, Sozialistische Einheitspartei Deutschlands, werd in 1946 opgericht. In de Sovjetzone kwam het tot een fusie van de Kommunistische Partei Deutschlands (KPD) en de Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD).
(2) Landolf Scherzer, ‘De Eerste En De Tweede’, EPO, Berchem, 1999. Twee uiterst boeiende reportageboeken in één band en nog steeds leverbaar.
U kunt dit boek via de link hieronder rechtstreeks bestellen bij:
en wie via Uitpers bestelt, helpt Uitpers!
De link:
http://www.groenewaterman.be/anne/index.dll?webpage=index.htm&inpartcode=485185&refsource=uitpers