Had Emmanuel Macron maar, zoals beloofd, wat evenredigheid in het Franse kiesstelsel ingebracht. Dan zou uiterst-rechts het minder makkelijk hebben om aan een volstrekte meerderheid te raken. Want in Frankrijk maakt het Rassemblement National met een derde van de uitgebrachte stemmen, kans op die meerderheid.
In het Verenigd Koninkrijk heeft Keir Starmer de enorme zetelwinst van zijn Labour te danken aan uiterst-rechts. Labour wint weinig stemmen, maar met iets meer dan een derde haalt het zeer veel zetels omdat de uiterst-rechtse Reform UK zoveel stemmen afnam van de Conservatieve kandidaten. Die daardoor zoveel keer hun eerste plaats verloren. Starmer haalt dus superwinst doo de verdeeldheid van het rechtse kamp, en door het kiesstelsel. Twee percent stemmenwinst geeft meer dan 200 zetelwinst.
Regeringen met een meerderheid van stemmen, zijn in Europa en Noord-Amerika een uitzondering. Dat ligt aan kiesstelsels die in zetels zelden een spiegel geven van de politieke maatschappij. Nederland is een van de gelukkige uitzonderingen en is er daarom niet min of meer stabiel door.
“Nuttig stemmen”
Het Franse kiesstelsel met zijn één gekozene per district en twee ronden heeft vaak een Assemblée gegeven waarvan de samenstelling niet representatief is voor de stemming in de samenleving. Dat stelsel heeft ook het nadeel dat kiezers vaak “tactisch” stemmen, dus niet uit overtuiging maar dikwijls uit berekening. En dat wordt meer en meer aangewakkerd door de overvloed aan peilingen. Waarom voor verliezers stemmen, eerder een “nuttige stem” uitbrengen…
Het Britse stelsel is helemaal pervers. Een partij kan in elke district een derde van de stemmen halen en toch geen enkele zetel ls ze daarmee nergens eerste is. Dit stelsel houdt politieke vernieuwing heel sterk tegen, jonge partijen maken geen kans op vertegenwoordiging en blijven in de marge.
In Frankrijk werd dit stelsel van ééngekozene per district in twee ronden, ingevoerd met de Vijfde Republiek. Dat moest een einde maken aan de relatieve instabiliteit onder de Vierde Republiek (1945-1958), met wisselende meerderheden. Dat districtenstelsel werd gekoppeld aan de rechtstreekse verkiezing van een president met vele bevoegdheden; het zorgde inderdaad voor langdurige periodes van stabiliteit. Alleen de periodes dat een president te maken had met een andersgekleurde parlementaire meerderheid en regering, noopte tot cohabitatie.
Met Macron is er twee jaar geleden een nieuwe situatie ontstaan: een president zonder parlementaire meerderheid en dus een minderheidsregering die het dubieuze Artikel 49.3 voortdurend bovenhaalde om dat parlement opzij te schuiven. Macron beloofde zijn partners in 2022 een dosis evenredigheid, maar dat bleef zonder gevolg, tenzij de gevolgen nu natuurlijk: RN 33%, kans op meerderheid. President François Mitterrand had in 1986 de evenredigheid eventjes ingevoerd, wat het uiterst-rechtse Front National 35 zetels had opgeleverd. Hij deed dat alleen in de hoop de rechtse gaullisten een meerderheid te ontzeggen. Gaullist Jacques Chirac werd toen premier en gebruikte de 49.3 om het oude stelsel weer in te voeren.
Even terzijde: in Frankrijk is er naast de Assemblée Nationale ook nog de Senaat. De leden ervan worden gekozen door een zeer beperkt kiescollege waarin vooral de (overwegend rechtse) lokale gekozenen het grootste gewicht leveren. Dat heeft ongeveer niets te maken met representativiteit, het geeft rechts wel een enorm overwicht.
Democratisch gehalte
Het democratisch gehalte van de wetgevende macht, het parlement, lijkt me toch dat die de weerspiegeling is van de politieke verhoudingen binnen de samenleving. Dat dit net altijd een homogene meerderheid oplevert, is eerder een pluspunt: het dwingt tot overleg en compromis, wat geen vieze woorden zijn.
In Italië onderneemt de uiterst-rechtse premier Giorgia Meloni nu een nieuwe poging om de relatieve evenredigheid van de volksvertegenwoordiging in te perken. Haar voorstel om de premier rechtstreeks te laten verkiezen voor een periode van 5 jaar en met uitgebreide bevoegdheden, zou politieke stabiliteit moeten garanderen. Dat Italiaanse politiek volatiel is, heeft te maken met de volitaliteit (‘wispelturigheid’) van de kiezers. Partijen met een derde van de stemmen, zoals de Lega, vallen ineens op 8 %. Wat het kiesstelsel ook moge zijn.
Italië had tijdens de “oude Republiek” (de periode 1945-1994) de reputatie onstabiel te zijn, al waren het steeds dezelfde lieden aan de macht. Crisissen werden veroorzaakt door ruzies binnen de regerende Christendemocratie, niet door de evenredigheid van de vertegenwoordiging. Achter die crisissen waren er vastgelegde codes voor machtsverdeling.
In de Verenigde Staten van Amerika zijn al vaak presidenten gekozen zonder een meerderheid van stemmen. Zoals Donald Trump in 2016 die miljoenen stemmen minder had dan Hillary Clinton, maar die door het kiesstelsel met kiespersonen per staat, een meerderheid haalde in het kiescollege. Vandaar die obsessie met “swing states” waarvan de kiezers zoveel gewichtiger zijn.
De VS-Senaat is allerminst representatief, met twee gekozenen per staat, ongeacht of die 570.000 dan wel 35 miljoen inwoners heeft.
Nederland heeft met de Tweede Kamer een volksvertegenwoordiging gebaseerd op nationale evenredige representatie. Is Nederland met zijn lang regerende premiers, Rutte als recent voorbeeld, niet eerder een voorbeeld van stabiliteit? Die evenredigheid maakt het mogelijk dat nieuwe bewegingen ene goede kans maken om via gekozenen zich te laten horen, terwijl ze in districtssystemen de mond worden gesnoerd.
In België is de evenredigheid beperkt tot binnen de provinciale grenzen, wat wel toelaat dat de meeste strekkingen vertegenwoordigd geraken.