De ontwikkeling van kernenergie voor civiele doeleinden kan niet los worden gezien van de ontwikkeling van kernwapens. Historisch speelde België bij dat laatste een cruciale rol.
In de jaren 1930 verwierven wetenschappers heel wat theoretische kennis over het potentieel van kernsplitsing als energiebron én als wapen. Het is vooral dat laatste waarvoor programma’s werden ontwikkeld en budgetten werden vrijgemaakt bij het uitbreken van Wereldoorlog Twee. Het waren Duitse wetenschappers die er als eersten in slaagden om uranium te verrijken en in juni 1942 in Leipzig de eerste zelfonderhoudende kernreactor op te starten, die dezelfde dag nog zou exploderen.
Uit vrees dat de Nazi’s hen voor zouden zijn, besliste het Verenigd Koninkrijk (VK) in september 1941 om een kernwapenprogramma op te starten. Dat gebeurde in samenwerking met Canada en met de hulp van uit Duitsland gevluchte wetenschappers onder de codenaam ‘Tube Alloys’. Maar het VK beschikte niet over voldoende financiële middelen, noch over de infrastructuur en zocht de samenwerking met de VS. In januari 1942 keurde president Roosevelt op zijn beurt een kernwapenprogramma goed. De krachten werden gebundeld en de VS sloot midden 1943 een akkoord met het VK voor de gezamenlijke ontwikkeling van een atoombom. Het onderzoek naar de kernbom groeide uit tot een gigantisch en uiterst geheim militair project -het Manhattanproject- dat bijgevolg buiten elke parlementaire controle werd gehouden. Onder leiding van VS-generaal Leslie Groves moest het Manhattanproject zo vlug mogelijk tot resultaten komen.
Belgische bijdrage aan de eerste atoombommen
Wetenschappers, onder wie Albert Einstein, hadden al laten weten dat het beste uranium voor de ontwikkeling van zo’n massavernietigingswapen te vinden was in de mijnen van Belgisch-Congo. De VS was al sinds 1939 in de weer om uraniumerts uit de koloniale Shinkolobwe-mijn in Katanga op te kopen van het Belgisch bedrijf Union Minière, aanvankelijk buiten medeweten van de Belgische regering om. Het is pas in september 1944 dat de regeringen van de VS, het VK en België een geheim principeakkoord sloten waarbij de VS en het VK een exclusief recht kregen op het Congolese uraniumerts. Dat was enorm gegeerd omdat het uitzonderlijke concentraties uranium (65%) bevatte. In ruil voor het exclusief recht zou België mogen mee profiteren van de wetenschappelijke inzichten voor niet-militaire toepassingen van kerntechnologie.
Het akkoord werd nooit goedgekeurd door het Belgisch parlement. Van de Amerikaanse tegenprestatie uit het akkoord kwam ook niet veel in huis omdat de VS-senaat in 1946 een nieuwe wet stemde, de ‘McMahon Act’, die een verbod oplegde op de uitwisseling van nucleaire informatie met derde landen. Wel kreeg België een financiële compensatie van de VS waarmee later de nucleaire onderzoeksite van Mol, het Studiecentrum voor de Toepassingen van de Kernenergie (het latere SCK), grotendeels werd bekostigd. Het is pas als de VS het verbod op de verspreiding van nucleaire technologie opheft dat het met België tot een samenwerking komt rond civiel gebruik van kernenergie.
Oppenheimer: kernenergie en kernwapens zijn onderling afhankelijk
De afkondiging van de ‘Atomic Energy Act’ (McMahon Act) kwam er omdat Washington -terecht- vreesde dat andere landen met de verspreiding van kennis en expertise over kernenergie ook in staat zouden zijn om een eigen kernwapenprogramma op te zetten. In een rapport dat Robert Oppenheimer, de wetenschappelijke leider van het Manhattanproject, mee hielp opstellen, luidde het: “De ontwikkeling van atoomenergie voor vreedzame doeleinden en de ontwikkeling van atoomenergie voor bommen zijn grotendeels uitwisselbaar en van elkaar afhankelijk.” Er werd een strikte geheimhouding ingevoerd in een poging van de VS om zijn kernwapenmonopolie te behouden. Zelfs de Britten, de trouwste bondgenoten, kregen nauwelijks informatie over kernreactoren, verrijking en opwerking.
Vanaf 1953 gooide de VS het over een andere boeg. Na de fameuze ‘Atoms for Peace’-toespraak van president Eisenhower werd afgestapt van de strikte geheimhoudingspolitiek. Het doel van die geheimhouding was immers uitgehold, want op 29 augustus 1949 kwam er een eind aan het VS-kernwapenmonopolie met de eerste kernproef van de Sovjet-Unie. Drie jaar later maakte ook het VK met een kernproef duidelijk dat het een kernwapenmacht was geworden. De VS wilde vermijden dat landen die kernreactoren voor onderzoek of energieopwekking wilden verwerven, zouden aankloppen bij de Sovjet-Unie. Dat sloot ook aan bij de belangen van de VS-industrie die wilde profiteren van de verkoop van kerncentrales. De beleidswending legde de sector in de VS geen windeieren. Vandaag levert het Amerikaanse bedrijf Westinghouse naar eigen zeggen nucleaire technologie voor nagenoeg de helft van alle kerncentrales ter wereld.
Eisenhowers toespraak vormde de aanleiding voor de oprichting van het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA) in 1957. Volgens Artikel II van het Statuut van de IAEA zijn de doelstellingen van de het agentschap: “het bespoedigen en vergroten van de bijdrage van atoomenergie aan vrede, gezondheid en welvaart in de gehele wereld” en “het verzekeren … dat door haar, op haar verzoek of onder haar toezicht of controle, verleende bijstand niet wordt gebruikt op een wijze die bevorderlijk is voor enig militair doel”.
Non-Proliferatieverdrag: behoud van kernwapenmonopolie
In 1960 en 1964 vervoegden ook Frankrijk en China de kernwapenmachten. Een jaar eerder gaf VS-president Kennedy een alarmerende persconferentie: “Ik zie de mogelijkheid dat de president van de Verenigde Staten in de jaren 1970 het hoofd zal moeten bieden aan een wereld waarin vijftien of twintig of vijfentwintig landen kernwapens hebben. Dat beschouw ik als het grootst mogelijke gevaar en risico.” Het risico op proliferatie (verspreiding van kernwapens) motiveerde de vijf tot dan gekende kernwapenmachten om in de schoot van de VN te onderhandelen over een verdrag dan niet alleen de verspreiding moest tegengaan, maar ook hun kernwapenmonopolie moest handhaven.
In 1968 resulteerde dit in het Non-proliferatieverdrag (NPV), dat op drie pijlers berust. De kernwapenstaten verbonden zich ertoe om geen kernwapens over te dragen aan andere kernwapenstaten, noch hulp te bieden bij het ontwikkelen ervan. De andere toegetreden niet-kernwapenstaten staten engageerden zich ertoe om geen kernwapens te verwerven. In ruil beloofden de kernwapenstaten in de tweede pijler van het NPV om te streven naar nucleaire ontwapening en te onderhandelen “over een verdrag inzake algemene en volledige ontwapening”. De derde pijler van het NPV voerde het principe in van de Atoms for Peace-toespraak van Eisenhower, namelijk het recht op civiel gebruik van kernenergie.
Het NPV belastte het IAEA met de controle en naleving van het verdrag. Dat was niet helemaal een succes. Ondanks het NPV kwamen er nieuwe kernwapenstaten bij (Israël, India, Pakistan en Noord-Korea) of bleken nog andere landen over geheime kernwapenprogramma’s te beschikken. Ook Zuid-Afrika verwierf kernwapens maar met de ontmanteling van het Apartheidsregime in de jaren 1990 ontdeed het land zich ook van deze massavernietigingswapens.
Nieuwe kernwapenstaten ondanks of dankzij “atoms for peace”-programma’s
Opvallend: nagenoeg alle kernwapenprogramma’s van de niet officiële kernwapenstaten kwamen tot stand door de overdracht van technologie en kennis, en de leveringen van splijtstoffen in het kader van het recht op civiel gebruik van kernenergie. Israël verwierf via het Atoms for Peace-programma een kernreactor uit de VS en sloot daarop een nucleair samenwerkingsakkoord met Frankrijk. Het Belgische Union Minière stond in voor een deel van het uranium van het Israëlische kernwapenprogramma nadat het in een geheime operatie (‘Plumbat’) door de Mossad om de tuin werd geleid. India was het eerste land dat zou profiteren van het Atoms for Peace-programma van de VS met een project voor de opleiding van kernfysici. De Canadezen leverden een kernreactor aan India. Op 18 mei 1974 werd de Indiase premier op de hoogte gebracht van een geslaagde kernwapentest met de woorden: “Boeddha is eindelijk aan het glimlachten”. Ook in Pakistan, atoomwapenmacht sinds 1998, vindt het kernwapenprogramma zijn basis in een civiel nucleair samenwerkingsakkoord met de VS uit 1955. Het Pakistaans kernwapenprogramma stond onder leiding van dr. Abdul Qadeer Khan, die een doctoraat haalde aan de KU Leuven. Het Noord-Koreaans kernwapenprogramma sproot voort uit een civiel nucleair samenwerkingsakkoord met de Sovjet-Unie. Het ophefmakende Iraanse kernwapenprogramma kon voor zijn ontstaan terugvallen op een nucleair akkoord met de VS uit 1957.
Civiele programma’s werden m.a.w. ingezet als dekmantel en als leverancier voor militaire toepassingen. In zijn boek ‘België en de bom’ stelt de energiespecialist Luc Barbé onomwonden dat civiele toepassingen van kernenergie “een bijproduct zijn van het productieproces van kernwapens en de technologie van nucleaire onderzeeërs.” Toen het VK in 1956, Calder Hall -wellicht de eerste commerciële reactor ter wereld- in dienst nam voor de levering van stroom aan het Britse net, was de pers erg lovend over deze start van het “nieuwe atoomtijdperk”. In werkelijkheid was het primaire doel van Calder Hall de productie van wapenplutonium.
De politieke wereld was en is er zich altijd goed bewust van geweest dat het civiel en militair gebruik van kerntechnologie een Siamese tweeling vormt. De Belgische minister van Buitenlandse Zaken, Paul Henri Spaak, zei al op de ministerraad van 9 mei 1956: “Het lijkt erop dat een kernenergiecomplex, ontworpen voor vreedzaam gebruik, bijna van de ene dag op de andere kan worden omgevormd in een extreem dodelijke oorlogsmachine.” Zelfs bestaande controlemechanismen bleken te falen of konden omzeild worden. De Iraakse dictator Saddam Hoessein lanceerde met de medewerking van Frankrijk, België en Italië een civiel nucleair programma waarachter -hoewel het onder toezicht stond van het IAEA- een kernwapenprogramma schuilging. Toen dit bekend geraakte, stond Irak op een paar jaar van de effectieve productie van kernwapens.
Het NPV houdt de verspreiding van kernwapens niet tegen
Het NPV bevat dus een contradictie omdat het enerzijds de verspreiding van kernwapens beoogt tegen te gaan en anderzijds, via het recht op civiel gebruik van kernenergie, de weg vrijmaakt voor militaire programma’s simpelweg omdat beide toepassingen niet van elkaar te scheiden zijn en de verscherpte ‘safeguards agreements’ (controlemechanismen) van het IAEA -ingevoerd na de debacles van Irak en Noord-Korea- lang niet door alle landen van het NPV zijn ondertekend. Bovendien kan een land na een wettelijke opzegtermijn van enkele maanden uit het NPV stappen nadat het eerst alle technologie heeft verworven en nucleaire kennis heeft opgedaan onder het recht op civiel gebruik van kernenergie.
Conclusie: het NPV is niet afdoende gebleken om de spreiding van kernwapens tegen te gaan, noch heeft het, meer dan een halve eeuw later, geleid tot algehele kernontwapening. Meer nog: het NPV heeft de deur op een kier laten staan voor kernwapenprogramma’s onder de dekmantel van het recht op civiele nucleaire programma’s. Groeiende internationale spanningen hebben er vandaag toe geleid dat het gevaar op de inzet van kernwapens nog nooit zo groot was. Volgens wetenschappers van de ‘Bulletin of Atomic Scientists’ staan de wijzers van de ‘Doomsday Clock’ nog maar op 90 seconden voor middernacht, een tijdstip dat symbool staat voor een nucleaire catastrofe. De oplossing om de mensheid te verlossen van de dreiging van een nucleair armageddon is om kernwapens verdragsrechtelijk te verbieden, middels de toetreding van alle landen tot het Verdrag inzake een Verbod op Nucleaire Wapens (TPNW), en tegelijk ook alle achterpoortjes voor militaire toepassingen van kernenergie zoveel mogelijk te sluiten, wat zou kunnen als de wereld het kostelijke, gevaarlijke en milieubelastende kernenergieverhaal afsluit. Kernenergie wordt desondanks in veel landen nog altijd als een oplossing gezien om een antwoord te bieden aan de reële of gevreesde energieschaarste. Ongeveer 30 landen overwegen, plannen of starten kernenergieprogramma’s en nog eens zo’n 20 landen hebben op enig moment belangstelling getoond. Daarmee neemt ook het risico toe op militaire proliferatie.