Waar is de tijd dat keizers, koningen, pausen en andere machthebbers op school werden voorgesteld als voorbeelden, helden en zelfs heiligen. Voor wie het nog nodig zou zijn trekt Cas van Houtert in zijn boek ‘Onder God en boven de mensen’ de ogen open. Zijn nauwgezet feitenrelaas toont aan dat niet alleen keizers maar ook pausen machtswellustelingen waren die voor de uitbreiding van hun macht voor niets of niemand terugdeinsden. De vroege middeleeuwen, waarover het boek gaat, waren een schouwspel van gruwel (nadien zou het niet beteren) ter ere van de heersers en op de kap van hun onderdanen.
Cas van Houtert maakt het hele boek door duidelijk dat de hoofdbezigheid van keizers, koningen en hertogen het veroveren van steeds meer grondgebied was, om steeds meer macht en rijkdom te vergaren. Hij beschrijft de veldslagen met al hun gruwelijkheden, maar ook de huwelijkscontracten en huwelijksperikelen van koningen en keizers, de voortdurende conflicten tussen keizers en pausen en de wreedaardigheden die toen een bedrijfskenmerk van het bestuur waren. Het uitsteken van de ogen van de vijand was een courante praktijk, al was men ook niet vies van castraties, verdrinkingen, het levend villen, scalperen, doodknuppelen of levend begraven van tegenstanders, terwijl brandstapels altijd voor heerlijk spektakel zorgden.
Toch was er iets waar de machthebbers bevreesd voor waren: hun levenseinde. Jaren op voorhand werd beslist waar ze moesten worden begraven. Sommigen trokken de laatste jaren van hun leven, als de vechtlust was verdwenen, naar een klooster om van al hun zonden bevrijd te worden. Keizer Otto IV was zo bevreesd om na zijn dood de Almachtige te ontmoeten, dat hij zich in 1215 liet doodknuppelen om op die manier aan de hel te ontsnappen.
Hoe Groot was Karel?
De ondertitel van het boek luidt: ‘De keizers van het Heilige Roomse Rijk’. Waar komt die uitdrukking ‘Heilige Roomse Rijk’ vandaan? De eerste die aan een soortgelijke uitdrukking dacht was Karel de Grote. Toen hij in 800 tot keizer werd gekroond noemde hij zichzelf ‘Patricius Romanorum’. Dat ‘Romanorum’ sloeg niet op de bewoners van Rome of op de onderdanen van de Romeinse keizers, wel op de gelovigen die onder de hoede van de Kerk van Rome vielen, de Roomsen. Drie en veertig keizers volgden het voorbeeld van Karel, met als laatste, in 1836, Ferdinand van Oostenrijk. De Hohenstaufer Frederik I, ook Frederik Barabarossa genoemd, zou aan de titel Imperium Romanum het woord Sacrum toevoegen. Zo ontstond ‘het Duitse Heilige Roomse Rijk’. Die toevoeging ‘heilig’ had niets met heiligheid te maken, daar blonken de keizers niet in uit. Het woord ‘heilig’ moest duidelijk maken dat de keizers niet de mindere van Zijne Heiligheid de paus waren en dat ze hun status en gezag, net als de pausen, rechtstreeks van God hadden ontvangen. Alhoewel, op 29 december 1165 werd Karel de Grote heilig verklaard. Die heiligverklaring werd echter in 1179 op initiatief van paus Alexander III nietig verklaard. Zo ging het er toen aan toe.
Karel de Grote was in ieder geval de hele middeleeuwen door het lichtende voorbeeld van alle keizers van het Heilige Roomse Rijk. Tot op de dag van vandaag wordt hij de Vader van Europa genoemd. Pas sinds enkele jaren begint het door te dringen dat Karel alleen maar met militair geweld en ongehoorde wreedheid Europa een maakte. Dat Karel Europa in grote mate heeft gekerstend heeft te maken met het feit dat wie in zijn klauwen terechtkwam mocht kiezen tussen het doopsel en het hakblok. Welk brein is in de twintigste eeuw op het idee gekomen een hogeschool naar die machtswellusteling te noemen? Toegegeven, Karel zette zich in voor de bevordering en verbetering van het onderwijs.
Bisschoppen werden vorsten
Nadat Karels rijk ten onderging aan twisten en oorlogen tussen zijn opvolgers was het na de Karolingers de beurt aan de Ottonen. In het begin van de tiende eeuw oordeelden de Duitse hertogen dat er een sterke leider nodig was om de boel bijeen te houden. Hun oog viel op Koenraad, de hertog van Frankenland. Koenraad werd dus door verkiezing en niet op grond van het erfrecht koning. Hij liet zich door de aartsbisschop van Mainz zalven. Zo werd hij Rooms-Koning, de eerste stap om later keizer te kunnen worden. Dat kreeg ook Otto I voor mekaar. Hij werd op 9 augustus 936 in Aken tot koning werd gekroond en toen hij in 973 overleed heerste hij over een keizerrijk dat zich uitstrekte van de Noord- en Oostzee tot diep in Italië en van de Rijn tot voorbij de Donau.
In de geest van Karel de Grote nam Otto I de benoeming van bisschoppen in alle hertogdommen voor zijn rekening. Hij schonk ‘zijn’ bisschoppen door hem ‘genationaliseerde’ gronden en goederen. Zo namen de bisschoppen deel aan de wereldlijke macht en werden ze ook vorsten. Uiteraard kreeg Otto I ook met de pausen te maken. Maar de pauselijke troon werd toen al geruime tijd bezet door lieden met wie een vorst die als fatsoenlijk wou doorgaan liever niet werd gezien. Zo was er paus Johannes XII die in een vleugel van het pauselijk paleis zijn privébordeel had ingericht. Het grootste deel van de niet geringe inkomsten van de Heilige Stoel ging naar het bekostigen van feesten en andere vermakelijkheden. In 1032 zette de tiran Alberik III van Tusculum zijn zoon op de Heilige Stoel. Die noemde zich Benedictus IX, maar kreeg er na een tijdje genoeg van en besloot te trouwen met de liefde van zijn leven. Hij verkocht zijn job voor 1.500 zilveren ponden plus een levenslange jaarlijkse toelage aan de volgende paus Gregorius VI.
In 962 legde Otto I in zijn Pactum Ottoniacum de verhouding tussen keizer en paus vast. Als wereldlijk heerser was de paus onderdanigheid en gehoorzaamheid aan de keizer verschuldigd. De paus stemde daarmee in en Otto beloofde in ruil de pauselijke gebieden, die toen zowat twee derde van Italië besloegen, zo nodig gewapenderhand te verdedigen. Wie dacht dat er alleen op het einde van de veertiende eeuw meer dan een paus was, een in Rome en een in Avignon, vergist zich. De hele middeleeuwen door was het een komen en gaan van pausen en meestal door de keizers benoemde tegenpausen. Soms waren die pausen of tegenpausen niet eens priester, maar dat was geen probleem. De kandidaat werd gauw tot priester en bisschop gewijd en de dag nadien kon hij paus worden. Meestal gebeurde dat op grond van een ruil: de door de koning benoemde paus beloofde die koning tot keizer te promoveren. Voor wat hoort wat. In het koninkrijk Bourgondië ging het er net zo aan toe: de koning paaide de bisschoppen door ze tot graaf te promoveren en de graven door ze tot bisschop te laten wijden.
Investituurstrijd
Toen de synode van Lateranen in 1059 besloot dat wereldlijke autoriteiten niet meer bevoegd waren om bisschoppen en andere prelaten te benoemen ontstond de Investituurstrijd. Gregorius VII, die in 1073 paus werd, deed er nog een schepje bovenop. In een document, Dictatus Papae, stelde hij dat de Heilige Vader onfeilbaar en boven iedere kritiek verheven was en alleen hij de keizer mocht kronen en zo nodig ook afzetten. Dat leidde tot grote woede aan de Europese hoven.
Inmiddels waren de Ottonen door de Saliërs opgevolgd. Bij wijze van provocatie benoemde de Saliër koning Hendrik IV meteen twee bisschoppen. Een en ander leidde tot de Investituurstrijd die een eeuw zou duren. De Salische koning Hendrik V wou de zaak in 1110 forceren door de paus te verplichten hem tot keizer te kronen. Toen de paus weigerde werd hij samen met zestien kardinalen opgesloten. Pas na 61 dagen gaf de paus toe en stemde hij in met de kroning van Hendrik V. In 1133 gaf paus Innocentius II een bul uit waarin hij ‘voor de eeuwigheid’ vastlegde dat de keizer ondergeschikt was aan de paus.
Nadat de Saliërs door de Hohenstaufens waren opgevolgd verplichtte keizer Frederik II alle deelnemers aan een Rijksdag in Würzburg een dure eed te zweren waardoor ze erkenden dat de keizer van het ‘Allerheiligste Roomse Rijk’ in rang boven alle andere vorsten verheven was, dus ook boven de paus. In het begin van de dertiende eeuw deed een hele reeks pausen het uiterste om Frederik II van de troon te stoten, maar uiteindelijk moesten de pausen de duimen leggen.
Gebeurde er in al die eeuwen dan niets goeds? Toch wel, in 1231 vaardigde Frederik II de Wetten van Melfi uit die hun tijd ver vooruitliepen. Zo stonden in die Wetten regelingen op het gebied van milieu en hygiëne, een eerlijke en humane rechtspleging, de bescherming van minderheden (met name moslims en joden) en de rechten van de vrouw. Op verkrachting van vrouwen stond de doodstraf. Zo eindigen we dan toch op een positieve noot.