De Amerikaanse historicus Sven Beckert werkte aan een indrukwekkend boek. ‘Katoen’ werd door The New York Times tot één van de tien beste boeken van het jaar uitgeroepen: “Meesterlijk (…) diepgravend en uitstekend geschreven. Katoen geeft nieuw inzicht in de meedogenloze expansie van het mondiale kapitalisme”. En nog even The Washington Post: “Te weinig hedendaagse geschiedschrijving is bestemd voor een breed publiek. Katoen weet deze brug wél te slaan en zou verslonden moeten worden, niet allen door academici en studenten maar ook door het brede publiek (…) Beckerts boek deed me verlangen naar een vervolg.”
Oorlogskapitalisme – industrieel kapitalisme
Op het eerste gezicht verwonderlijk: breed publiek en een boek van 762 bladzijden met 207 pp. register en voetnoten.
Toch is het ook mijn ervaring. Ik lees niet vlug zo’n dikke boeken, maar dit boek is zó fundamenteel om het ontstaan en de groei van het industriële kapitalisme te begrijpen, om inzicht te krijgen in de logica van de industriële landbouw, voedingsmultinationals, etc., dat het een ‘must’ is. Bovendien is het meeslepend geschreven en gedocumenteerd. Fundamenteel voor mij is de visie dat de auteur het onderscheid maakt tussen het oorlogskapitalisme (en niet de gangbare, zachtere term ‘handelskapitalisme’; zie voetnoot 1) en het industrieel kapitalisme. Hij toont bovendien aan dat dit zowel geldt voor het kapitalisme in loop van de geschiedenis als voor het momenteel ‘reëel bestaande kapitalisme’, al heeft hij het weinig over de laatste 80 jaar. Met medewerkers bestudeerde hij archieven in alle continenten, om zo het internationale netwerk te kunnen ontrafelen, dat vanaf eind 18e eeuw vanuit Europa werd gevlecht.
Van polycentrisch naar Eurocentrisch
Katoen wordt al meer dan 4000 jaar geteeld en verwerkt in Amerika, Afrika en Azië. Onafhankelijk van elkaar. Vooral Azië, met India (denk aan zijn mousseline en indiennes) en later ook China, was dé specialist in verfijnde katoenen stoffen. Hoe zijn Britse en later andere Europese, opkomende kapitalisten er in geslaagd om deze gedecentraliseerde productie te monopoliseren in ‘Noordelijke’ (onzichtbare) handen…, terwijl er in Europa geen vlok katoen kan geoogst worden!? Op korte tijd werd eind 18e – begin 19 e eeuw een katoenimperium opgericht, met Europa als spil. De meest prangende vraag voor historici is waarom eind 18e eeuw, na vele duizenden jaren van langzame economische groei, enkele delen van de mensheid plotseling veel rijker werden.
Katoen en het begin van de industriële revolutie
Ongeveer 900 jaar lang, van 1000 tot 1900 was de katoennijverheid de belangrijkste verwerkingsindustrie van de wereld. Hoewel de katoenindustrie nu is ingehaald door andere industrieën, blijft het product belangrijk voor de werkgelegenheid en in de wereldhandel. De wereldproductie was in 2013 goed voor 123 miljoen balen van elk ongeveer 180 kg.; voldoende voor 20 T-shirts per persoon. De East India Company importeerde al in 1621 naar schatting vijftigduizend stuks katoengoederen in Groot-Brittannië. Toch was dit nog marginaal in vergelijking met wat kooplieden uit het Midden-Oosten en India verhandelden. Zij hadden eeuwenlang de internationale handel in handen, maar dit zou gaandeweg veranderen, nu het Britse imperium zich steeds sterker over de planeet begon op te dringen. Het Ottomaanse rijk zou hierbij de grote verliezer worden.
Pas 150 later, in 1784, zou de eerste verwerking in Engeland opstarten.
De stelling van de auteur is nu dat de industriële revolutie ontstaan is vanuit de industriële verwerking van katoen. Vóór de stoomkracht dus!
Liverpool was rijk geworden als haven voor de slavenhandel. Gestoeld op deze rijkdom kon de opkomende katoenindustrie floreren. De initiatiefnemers kwamen dikwijls uit families met belangen in de overzeese slavernij. In 1784 verzamelde Samuel Greg in een fabriekje langs de oever van de Bollinrivier een paar nieuwerwetse spintoestellen, zogenaamde waterframes, een groep weeskinderen, huisarbeiders uit dorpen in de buurt, plus een voorraad Caraïbisch katoen. Greg gebruikte niet meer de menselijke spierkracht, maar vallend water. Hoewel bescheiden van omvang was zijn fabriek iets heel nieuws. Voor het eerst in de menselijke geschiedenis werd hier en langs een handvol andere rivieren in de omgeving garen gesponnen met machines die niet door mensenhanden werden aangedreven.
Gregs fabriek maakte deel uit van wereldomspannende netwerken en zou uiteindelijk leiden tot nog grotere veranderingen dan hij zelf kon voorzien. De grondstof die hij voor zijn bedrijf nodig had, kwam van verwante kooplieden uit Liverpool, die ze weer hadden gekocht bij schepen afkomstig uit Jamaïca en Brazilië. De wens van Greg om zelf textiel te produceren was voornamelijk ingegeven door de hoop zo de Indiase spinners en wevers van zowel binnenlandse als internationale markten te verdringen. En op de laatste plaats, maar zeker zo belangrijk, zou een groot deel van zijn productie het Verenigd Koninkrijk verlaten om de slavenhandel aan de Westkust van Afrika gaande te houden, zijn eigen slaven op het eiland Dominica te kleden en gebruikers op het vasteland van Europa te bedienen. Samuel Greg kon al die netwerken benutten, omdat Britse kooplieden daarin de overhand hadden.
Het gaat om een duivelse driehoek: a. Engeland (Liverpool) dat in
die tijd met zijn handels- en oorlogsvloot de zeeën beheerste, b. West-Afrika waar de Engelsen textiel ruilden voor slaven c. Amerika dat de slaven afnam in ruil voor balen ruwe katoen geteeld door slaven uit Afrika. De balen katoen als retourvracht richting Liverpool/Manchester waar de textiel werd vervaardigd. Scheepslading altijd verzekerd.
Met de hulp van opkomende natiestaten
De bijna magische, door waterkracht (en korte tijd later stoomkracht) aangedreven machines, onderhevig aan een onophoudelijke vernieuwingsdrang, bediend door loonarbeiders en mogelijk gemaakt door grote kapitaalaccumulatie en de bereidwillige ondersteuning van een nieuw soort staat, vormden de belangrijkste pijler van het nieuwe katoenimperium. Uit deze lokale kiem zou Engeland uiteindelijk een wijdvertakte wereldeconomie gaan overheersen en zich een van de belangrijkste industrieën van de mensheid toe-eigenen. Hier ontstond het industriële kapitalisme dat zijn vleugels zou uitslaan over de hele aardbol. Uit deze lokale kiem ontstond de wereld zoals de meesten van ons die kennen.
Duizenden jaren plantten volkeren hun katoen tussen en in evenwicht met voedingsgewassen. Onder druk van het Europese katoenimperium werden boeren in Azië en Afrika (bv. in Togo door de Duitsers) gedwongen tot monocultuur katoen, met soms grote hongersnoden tot gevolg. Zo stierven er in 1877 en ook nog eens in de jaren ’90 in Birar (India) en in het Noord-Oosten van Brazilië miljoenen mensen. Specialisering in katoen met zijn wispelturige prijzen was hier niet vreemd aan.
In het Zuiden van de Verenigde Staten was het systeem van in’t begin van de 19e eeuw gestoeld op monocultuur met immense plantages én op slavenarbeid. De Britten slaagden er lange tijd niet in om de Indische boeren te dwingen tot ‘monocultuur katoen’. Bovendien kregen de Britten geen vat op de Indische tussenhandelaren, die niet zomaar bereid waren om de katoen onverwerkt naar Europa te verschepen. Het was voor het katoenimperium met zijn katoenbaronnen in Engeland (en later op het Europese vasteland) belangrijk om een sterke staatsmacht te hebben, die boeren en arbeiders kan dwingen tot permanente aanvoer en productie. Het is dus geen toeval dat de 19e eeuw getekend wordt door opkomende natiestaten, een proletariaat in de honderden katoenfabrieken (machinaal spinnen en weven) in Europa en honderdduizenden slaven in de katoenteelt aan de andere kant van de Atlantische oceaan.
De wereldwijde effecten van de Amerikaanse burgeroorlog
1861 is een sleuteljaar in het wereldwijde katoennetwerk. De Verenigde Staten kennen van 1861 tot 1865 een burgeroorlog, met als inzet de afschaffing van de slavernij. De Noordelijke steden, waar katoen verwerkt werd, waren voor de afschaffing; het landelijke Zuiden waar de slaven op de immense plantages voor rijkdom zorgden, verdedigde te vuur en te zwaard de slavernij. Het conflict tussen het conservatieve zuiden van de VS en de steden aan de kust werkt tot op vandaag door. Denk maar aan de onverwachte zege van Donald Trump.
Door deze oorlog was er plots een tekort aan katoen op de wereldmarkt met stijgende prijzen tot gevolg. Honderden fabrieken in Europa werden gesloten; honderdduizenden arbeiders werden werkloos. De katoenbaronnen waren angstig op zoek naar nieuwe katoenregio’s. Door het samengaan met het Britse imperium (in India) was het mogelijk om de ‘halsstarrige’ Indiërs van hun weefgetouw te jagen, richting platteland. Om katoen te telen, niet voor hun eigen weefgetouw of de (ondertussen her en der ontstane) Indische katoenfabrieken, maar voor de wereldmarkt, d.w.z. Europa. Tegelijkertijd werd Afrika in kolonies verdeeld en werd er ook zoveel mogelijk op monocultuur katoen ingezet.
De terugkeer van het mondiale Zuiden
Terwijl het belang van de katoenindustrie voor de wereldeconomie duidelijk afnam in een tijd van gigantische staalfabrieken, chemische industrie en elektrische apparatenfabrieken, onderging ze ook een ingrijpende geografische verschuiving. Met de crisis van de Amerikaanse burgeroorlog werd er in kolonies katoenproductie opgedrongen om in Europa verwerkt te worden. Maar tegelijkertijd kochten bijvoorbeeld Indiërs en Egyptenaren Britse machines. Het Europese katoenimperium drong nog de-industrialisatie in zuiderse landen op. Westerse textielfabrikanten deden tal van pogingen om, middels druk uitgeoefend door het koloniaal bewind (de overheid dus), de katoenverwerking door lokale spinners en wevers te vernietigen. Spinners en wevers die dan moesten kiezen ofwel katoen te gaan verbouwen in loondienst of te verdwijnen in stedelijk proletariaat.
Zo ontstond in de toenmalige Britse kolonie Egypte in de jaren ’30 één van de grootste katoenfabrieken ter wereld (De Misr Spinning and Weaving Company, met in 1945 25.000 textielarbeiders) en dat na jarenlang door de import van Brits katoen tegengewerkt te zijn. In heel wat landen werd de dekolonisering sterk mee gedragen door katoenfabrikanten en hun arbeiders. Nationalisme, ontvoogding en ondersteunen van eigen katoenverwerking gingen hand in hand.
Terwijl de positie van de katoenindustriëlen in het Noorden langzaam verzwakte, slaagden industriëlen in het Zuiden (bv. in Petrópolis, Brazilië) erin om een (ondersteunende) staat naar hun behoeften te creëren en om de katoenhegomonie van het Noorden te breken.
Aan het begin van de twintigste eeuw was de Aziatische katoenindustrie de snelst groeiende ter wereld geworden en keerde de katoenproductie terug naar waar ze ooit begonnen was. Gaandeweg kwamen de katoenproductie en kledingconfectie in Europa onder druk. We kennen nu al decennia lang de situatie dat onze kleren in Bangladesh en China gemaakt worden…, dikwijls onder erbarmelijke arbeidsomstandigheden. Het katoenimperium heeft zich eerst bediend van sterke, ondersteunende staten, om er zich uiteindelijk sinds de jaren ’70 van de twintigste eeuw uit te bevrijden. De katoen- en textielmultinationals negeren nu de staten (die ze eerst gebruikten voor regelgeving en subsidies) en produceren daar waar het het goedkoopst kan.
BT-katoen en co.
Het is een geschiedenisboek tot en met de recente geschiedenis, maar de auteur heeft het niet over de groeiende macht van de Monsanto’s van deze wereld. Monsanto dat bv. in India zijn genetisch gemanipuleerde katoen (BT-katoen) opdrong…, met zelfmoordgolven onder boeren tot gevolg. De auteur heeft het ook niet over het lobbywerk van de katoen- en nylonsector. Ze gebruikten na de Tweede Wereldoorlog het drugsprobleem om de hennepvezel verdacht te maken. Dit is geen detail in de meest recente geschiedenis, want hennepvezels zijn tot vier keer sterker dan katoenvezels. Bovendien hebben ze geen chemie nodig en capteert de plant veel CO2, interessant in tijden van klimaatverandering. Het boek vermeldt ook niet dat 26 % van alle insecticiden in de wereld gebruikt worden in de katoenteelt. Gelukkig is er de laatste decennia een remonte bezig van de hennepproductie en -verwerking.
Van katoen naar ABCD
ABCD? Nooit van gehoord! Klopt. Iedereen kent wel de Unilevers en de Nestlé’s van deze wereld, maar wie kent de onzichtbare voedselreuzen ADM, Bunge, Cargill en Louis Dreyfus? Zoals het katoenimperium alle macht naar Europa trok, concentreerde de wereldwijde graan- en graanvervangershandel (o.a. soja) zich bij deze vier bedrijven. ADM (Archer Daniël Midland Company) ontstond in 1902, Bunge in 1818, Cargill in 1865 en Dreyfus in 1851. De gezamenlijke omzet van de vier ABCD-bedrijven is groter dan die van veel echte landen, samen 250 miljard euro (waarvan Cargill in 2015 106 miljard euro.) Als je hun winstcijfers van de laatste decennia bestudeert, dan komen de grote winsten minder uit de logistiek van onverwerkt bulkvervoer (tarwe, soja, maïs, koffie, …), maar in de eerste verwerking (en bulkvervoer) van de grondstof (soja bv.) ‘in dienst van’ de voedings- en veevoederindustrie.
Deze handelshuizen zouden nooit zo groot geworden zijn zonder de subsidies van de federale overheden. Belastingen betalen ze amper, maar zonder deze ABCD-bedrijven zou er in Europa geen bioindustrie zijn en overzee (met Brazilië als koploper) geen gigantische monocultuurvelden soja en maïs. Zoals katoen gefundeerd is op het oorlogskapitalisme en aan de oorsprong staat van het huidige industriële kapitalisme, zo zijn ABCD de motor van de wereldwijd opgedrongen industriële landbouw. ABCD staat, samen met de Monsanto’s en de Syngenta’s van onze planeet, voor een kapitaal-intensieve landbouw, die honderden miljoenen gezinnen van de boerenlandbouw marginaliseert en de ecosystemen uitput. Het wereldwijde gesleep van bulk is één van de oorzaken van de opwarming van de aarde. Dit landbouwmodel is duidelijk deel van het probleem, terwijl duurzame landbouwpraktijken in boeren handen een deel van de oplossing zouden kunnen zijn.
De Commons terug in eigen handen
Wereldwijd komt er verzet op gang om de ‘commons’, ons gemeenschappelijk bezit/erfgoed (grond, zaden, water, vervoer, voedsel, …), terug in de handen van plaatselijke gemeenschappen te leggen. Van onderop ontstaan er in alle continenten creatieve oplossingen voor wat door ABCD en andere onzichtbare handen gefragmenteerd is. Michel Bauwens, ‘Commons-icoon’, doet hierin baanbrekend werk met zijn initiatieven van ‘peer-to-peer economy’ (http://www.p2plab.gr/en) en met zijn boek ‘De wereld redden. Met peer-to-peer naar een postkapitalische samenleving.'(Houtekiet, 2013). Zie ook: http://www.wealthofthecommons.org/. Wervel lanceerde in het kader van de ‘commons’ zijn campagne ‘Lunch met lef (lokaal-ecologisch-fair)’.
Luc Vankrunkelsven is actief in Wervel (www.wervel.be)
(1) Oorlogskapitalisme wordt gekenmerkt door drie verschijnselen: a. terugvallen op een sterke staat die haar gezag vooral met militaire middelen handhaaft en waarbij wetgeving nog nauwelijks een rol speelt,
b. boeren, maar ook jager/verzamelaars van hun land verjagen, wat feitelijk betekent beroven van onroerend goed en dwingen tot het proletariaat,
c. slavernij/dwangarbeid toepassen. Het geweld van de overheid kan van directe aard zijn door militair ingrijpen, maar het kan indirect zijn door het niet ingrijpen bij b. en c., wat de auteur samenvat onder: ‘gewelddadige toe-eigening van land en arbeid’.
In het industrieel kapitalisme ligt de nadruk op een sterke staat met een straffe wetgeving die het sociale leven en in het bijzonder de arbeidsverhoudingen regelt binnen het kader van machinale productie die door fabrikanten wordt georganiseerd, vaak op allerlei vlakken door de staat ondersteund.