Wat betekent het om een staatsburger te zijn in een staat die zichzelf definieert als een joodse staat, en in hoeverre kan zo’n staat een echte democratie zijn, zoals de verdedigers van deze staat suggereren?
Wat is bijvoorbeeld de relatie tussen een joodse staat en de zeven miljoen joden die leven als staatsburgers in andere landen, voornamelijk de Verenigde Staten, Rusland, Argentinië, Canada, Groot-Brittannië en Frankrijk? En wat betekent deze staat voor een vijfde van de bevolking, 1,3 miljoen burgers die niet joods zijn, maar Palestijnse Arabieren, een etnische en nationale groep, die Israël moeilijk anders kon dan te absorberen na de oorlog van 1948, waardoor de joodse staat werd opgericht? Deze staatsburgers – officieel worden ze Israëlische Arabieren genoemd – zijn de nakomelingen van een klein aantal Palestijnen die niet verdreven zijn tijdens de een jaar durende oorlog van 1948.
De joodse Israëlische meerderheid heeft geen benul van deze vragen of spreekt er niet over. Enkelen hebben wel geprobeerd om de klaarblijkelijke tegenstelling in de formule “joods en democratisch” op te lossen.
Een vroeger hoofd van Israëls hooggerechtshof, Meir Shamgar, heeft ooit de beroemde uitspraak gedaan: ” Het bestaan van de staat Israël als staat voor het joodse volk, is geen negatie van het democratisch karakter van Israël, evenmin zoals het Frans zijn van Frankrijk de negatie van het democratisch karakter van Frankrijk is.”
Maar iets in deze redenering klopt niet. Een land dat joods is, is niet hetzelfde als een land dat Frans is. Het woord “joods” kan gebruikt worden in religieuze of etnische zin, maar beiden zijn niet hetzelfde als “Frans”. Het probleem wordt duidelijk op het moment dat we ons proberen voor te stellen hoe het mogelijk is om zich tot jood te naturaliseren zonder zich te bekeren tot het joodse geloof. Van niemand wordt gevraagd om zich te bekeren tot Frans zijn. Een joodse staat “democratisch” noemen is net zo tegenstrijdig als een staat die zichzelf uitroept tot een democratische katholieke of Afrikaner staat.
Israëls verdedigers hebben een ander argument: het is antisemitisch om te weigeren te erkennen dat “joods” zijn ook kan verwijzen naar een nationale identiteit evenals naar een religieuze of een etnische identiteit.
Maar opnieuw klopt er iets niet. Een belangrijk aantal joden weigert immers om hun joods zijn te zien als een nationaliteit: seculiere antizionisten zien hun joods zijn hoogstens als een etnische identiteit; en de grote groep joodse religieuze fundamentalisten, inclusief de ultra-orthodoxen of “Haredim”, geloven dat een joodse identiteit onafscheidbaar is van het praktiseren van de joodse religie. Het is moeilijk voor te stellen dat vele Franse burgers hun “Frans” zijn zouden ontkennen volgens deze termen.
Maar er is nog een groter probleem, het is erg onduidelijk wie meetelt als een burger in de joodse staat. Frankrijk is de optelsom van alle Franse burgers. Maar de Israëlische staat, behoort volgens de basiswetten niet alleen aan de mensen die burgers zijn (een op de vijf is een Palestijnse Arabier) maar aan het joodse volk waar ter wereld ze ook leven en wat voor andere nationaliteit ze wel of niet bezitten. Of, zoals de Israëlische socioloog Baruch Kimmerling opmerkt: ” De staat wordt niet gedefinieerd als toebehorend aan zijn burgers maar hij behoort toe aan het volledige joodse volk.”
Duistere definitie
Deze duistere definitie van burgerschap blijkt het duidelijkst in drie domeinen van het recht.
Het eerste is het gebruik van een complex classificatiesysteem van “persoonlijke status” om het burgerschap te scheiden van nationaliteit, twee categorieën van ergens toe behoren, die in de meeste landen niet te onderscheiden zijn. In plaats van de burgers een enkele nationale identiteit, de Israëlische, te geven, hebben de autoriteiten een lijst gecreëerd die 137 mogelijke nationaliteiten omvat – in feite alles behalve Israëlisch. Een burger kan aldus geïdentificeerd worden als Jood, Georgiër, Rus, Hebreeër, Arabier, Druze, Abkhazi, Assyriër of Samaritaan. Maar niet als Israëli.
Dit vreemde classificatiesysteem is om twee redenen nodig. Ten eerste, de joodse religieuze autoriteiten die de persoonlijke status in Israël controleren, willen dat “echte” joden (diegenen die zo genoemd worden in de religieuze wet, de halakha, omdat ze geboren zijn uit een joodse moeder) afzonderlijk geïdentificeerd kunnen worden van andere soorten joden – namelijk, degenen die het Israëlische burgerschap hebben gekregen via de seculiere autoriteiten, maar niet erkend worden als joden door de religieuze leiders.
Maar even belangrijk is het feit dat seculiere leiders het gevaar willen keren dat de aanwezigheid van niet-joodse burgers (hiermee bedoelt men Arabische burgers) het joods-zijn van de staat zou compromitteren, in de zin dat deze staat toebehoort aan het joodse volk. Als “Israëlisch” een echte nationaliteit zou worden – onderscheiden van een classificatie van staatsburgerschap – zou dit betekenen dat Israëlische Arabieren meer rechten zouden hebben in de joodse staat dan joden in de diaspora, joden die geen Israëlisch staatsburgerschap hebben.
Daarom, toen in 1971 een Israëlische jood een petitie indiende bij het hooggerechtshof om zijn nationaliteit, zoals die stond in het bevolkingsregister, te veranderen van jood naar Israeliër, keurde rechter Shimon Agranat de aanvraag af en verklaarde dat “zo’n separatistische benadering niet gezien kon worden als een legitieme benadering”. Zijn beslissing werd gehandhaafd in 2004 toen een andere, gelijkaardige petitie door het gerechtshof werd verworpen.
Een tweede wet, die door het Israëlische parlement in 1950 werd goedgekeurd, en bekend staat als “de wet op de terugkeer”, ondersteunt dit onderscheid tussen nationaliteit en staatsburgerschap. Deze wet geeft iedere jood , waar dan ook ter wereld, het recht om naar Israël te komen en automatisch het staatsburgerschap te ontvangen. Deze vroege wet op de immigratie bevat een tweevoudig verschil in rechten: een verschil tussen joodse en Palestijnse burgers van Israël; en een verschil tussen de joden en de Palestijnen in de diaspora.
Onder de wet op de terugkeer hebben Israëlische joden het recht om hun familieleden naar Israël te brengen, maar Israëlische Arabieren hebben dat niet. Ook kan iedere jood ter wereld, zelfs degene die geen familie hebben in Israël, naar Israël komen en staatsburger worden, maar de Palestijnen in de diaspora kunnen dat niet, inclusief de honderdduizenden die leefden in wat nu Israël is, tot ze verdreven werden in de oorlog van 1948.
Het derde rechtsdomein is van toepassing voor een reeks van internationale zionistische organisaties die een speciale status genieten in Israël, inclusief de het Joods Agentschap (Jewish Agency) en het Joodse Nationale Fonds (Jewish National Fund”(JNF). Deze organisaties bestonden al vóór de stichting van de joodse staat in 1948. Het Joods Agentschap vormde een soort van preparlement en het Joodse Nationale fonds was een organisatie die verantwoordelijk was voor het opkopen van land in wat toen nog door Groot-Brittannië bestuurd Palestina was.
Toen de staat Israël werd opgericht, argumenteerden sommige joden dat deze zionistische lichamen moesten ontbonden worden aangezien zij bedoeld waren om de belangen te verdedigen van de joden die zich in Palestina vestigden. In hun visie hadden die organisaties geen nut meer nu de joden een staat hadden om hen te beschermen. De stichters van Israël dachten er anders over en gaven die organisaties een bijna-regeringsstatus in de nieuwe staat, ook al waren ze niet onderworpen aan de wetten die van toepassing zijn op regeringslichamen.
Verplichting tot discriminatie
De handvesten van de zionistische organisaties verplichtten ze om te discrimineren ten gunste van joden, zelfs van die joden die geen Israëlisch staatsburgerschap hebben, en omgekeerd, om te discrimineren tegen de Palestijns-Arabische staatsburgers. Bijvoorbeeld, het Joodse Nationale Fonds, bezit 13% van het land in Israël (oftewel 70 % van het bewoonbare land) en zij maken dit alleen toegankelijk voor joden, inclusief Britse of Amerikaanse joden als ze zouden willen immigreren.
Het resultaat hiervan is dat de Palestijns-Arabische staatsburgers uitgesloten zijn van honderden gemeenschappen in Israël, inclusief de plattelandsgemeenschappen zoals de kibboetsen en de moshavim (kleine kibboetsen). Dit systeem garandeert dat er een strikte geografische apartheid bestaat tussen joodse en Palestijnse staatsburgers. Deze laatsten zijn beperkt tot ongeveer 120 Arabische gemeenschappen.
Het belang van deze discriminatie werd in 2002 uitgelegd door de toenmalige eerste minister, Ariel Sharon, tijdens een zitting van de Knesseth (het Israëlische parlement). Hij stelde dat Israëls Palestijnen genoten van “rechten in het land”, oftewel huurrechten, terwijl “rechten op het Land van Israël joodse rechten zijn.”
Om deze reden heeft de regering 93% van het land genationaliseerd (inclusief de 13% van het Joodse Nationale Fonds) en beheert ze het voor het joodse volk in plaats van voor zijn eigen staatsburgers. Een jood in Brooklyn heeft meer rechten op het land in Israël dan een Arabier die geboren en opgegroeid is in een Arabische gemeenschap zoals Nazareth.
Deze hiërarchie tussen staatsburgerschap en nationaliteit -die in feite het staatsburgerschap ondergeschikt maakt aan de joodse nationaliteit – heeft een nieuwe generatie van Israëlische academici ertoe gebracht opnieuw in overweging te nemen wat voor staat Israël eigenlijk is. Net zoals in de jaren 1980 een hele generatie van revisionistische historici korte metten maakten met de oude mythes die geweven werden rondom de stichting van de Israëlische staat.
Aan de spits staat de politieke geograaf Oren Yiftael van de Ben Gurion Universiteit in de Negev. Hij classificeert Israël als een “etnocracie” eerder dan als een liberale democratie. Hij argumenteert dat de geïnstitutionaliseerde discriminatie van de Palestijnse burgers, de “verjoodsing” van de openbare ruimte, de constante bemoeienis van de joodse diaspora (joden in het buitenland) en van zionistische organisaties zoals het JNF met Israëlische zaken, maar ook het gebrek aan vastgestelde grenzen en de invloed van de extraterritoriale kolonisten (die wonen in bezet gebied, nvdr) Israël diskwalificeert als democratie.
Yiftael erkent dat Israël enkele kenmerken heeft van een liberale democratie, zoals wetten, universeel stemrecht en een vrije pers, maar hij beargumenteert dat Israël faalt als men dieper graaft. “Ethnocracieën hebben geen democratische structuur, ook al vertonen ze enkele democratische trekjes”, zegt hij.
Een staat voor al zijn burgers
Tegen deze geïnstitutionaliseerde ongelijkheid in de joodse staat, begonnen Palestijnse staatsburgers in Israël, onder de slogan “een staat voor al zijn burgers”, eind de jaren 1990 een campagne voor politieke hervormingen. Helaas, de meeste Israëlische joden, inclusief de politieke partijen, verwierpen de eis voor politieke en sociale gelijkheid.
Vandaag de dag wordt deze campagne door de joodse meerderheid geïnterpreteerd als een poging om Israël als een joodse staat, te vernietigen, en wordt ze daarom gezien als landverraad. De Israëlische media, politici en joodse geestelijke leiders verwijzen regelmatig naar de 1.3 miljoen Palestijnse staatsburgers als een “vijfde colonne” van de Palestijnen in de bezette gebieden. Toen 13 ongewapende demonstranten doodgeschoten werden door de politie in Arabische steden en dorpen tijdens het begin van de Intifada in oktober 2000, namen de Israëlische joden aan – uit latere onderzoeken bleek dat dit onjuist was – dat de Arabieren probeerden om de joodse staat omver te werpen.
Niet alleen verwerpen de Israëlische joden dat hun medeburgers een politieke campagne voeren voor gelijkheid, ook zijn ze bang voor de aanwezigheid van Palestijns-Arabische staatsburgers om een andere reden: de Palestijnse bevolking groeit sneller dan de joodse bevolking. Binnen 20 jaar zou een derde van de Israëliërs wel eens Arabisch kunnen zijn.
Israëlische joden spreken in dit verband geregeld over de “demografische tijdbom”, de langzame vernietiging van de joodse staat, veroorzaakt door een snellere Arabische voortplanting.
Dit heeft geleid tot vele debatten tussen beleidsmakers over hoe men de joodse bevolking kan vermeerderen, voornamelijk door immigratie van buitenaf, en om de Arabische bevolking te verminderen door ze te stimuleren tot emigratie.
Een recent serieus voorstel, bedacht door Ehud Barak en Ariel Sharon is om een klein gebied , bekend als “De Kleine Driehoek” en grotendeels bewoond door Palestijnse staatsburgers, over te dragen aan de Palestijnse autoriteiten, mogelijk in ruil voor bezet Palestijns gebied waar de grote joodse nederzettingen zijn gebouwd.
“Transfer”
Andere leidende politici hebben het er ook over om Palestijnse staatsburgers het recht te ontnemen om te gaan stemmen voor de Knesseth, om een einde te maken aan om even welke politieke invloed die ze ooit zouden krijgen door de macht van hun aantal. In september zei Effie Eitam, de leider van de Nationale Religieuze Partij: “We moeten nog een ander besluit nemen en dat besluit is om Israëlische Arabieren weg te vagen uit het politieke systeem. Het is simpel en duidelijk. We hebben een vijfde colonne grootgebracht, een verbond van verraders van de eerste rang”.
Een andere populaire partij, Yisrael Beiteinu (Israel, ons huis) zou graag de Palestijnse staatsburgers willen dwingen om het land te verlaten, een beleid dat in Israël eufemistisch als “transfer” bekend staat. Samen met de fractie van Eitam, hebben deze twee partijen een zesde van de zetels in het Israëlische parlement.
Maar hoogstwaarschijnlijk hebben hun ideeën een veel groter gehoor. Een leidend links parlementslid en eerdere kabinetsminister, Shulamit Aloni, merkte laatst op: ” Je kan niet ontsnappen aan de indruk dat de racistische en brutale verklaringen van Effie Eitam de publieke uitdrukking zijn van de regeringspolitiek van de laatste jaren.”
Maar zeker is dat, tenzij de Israëlische leiders de spanningen kunnen oplossen die inherent zijn aan een staat die beweert zowel joods als democratisch te zijn, de toekomst er slecht uitziet voor Israëls Palestijnse burgers.
(Uitpers, nr. 81, 8ste jg., december 2006)
Jonathan Cook is journalist. Hij woont in Nazareth, is de auteur van ‘Blood and religion: The Unmasking of the Jewish and Democratic State (Pluto Press, 2006). Dit boek werd uitvoerig besproken door Wim de Neuter in Uitpers nr. 79, oktober 2006 onder de titel “Achter het masker van de Israëlische democratie”.
De website van Jonathan Cook is: www.jkcook.net
Deze tekst werd ons door Jonathan Cook bezorgd op verzoek van Trees Zbidat-Kosterman, die zelf al verscheidene bijdragen schreef voor Uitpers, en werd door haar in het Nederlands vertaald.