Michael Karpin, ‘The Bomb In The Basement. How Israel Went Nuclear And What That Means For The World’, Simon & Schuster, New York, Londen, 2006, 416 blz., 25 euro, ISBN 0-7432-6594-7.
Mahmoud Ahmedinejad, de president van de islamitische republiek Iran en holocaustontkenner, staat onder zware internationale druk. Het belangrijke olieproducerende land Iran wil kost wat kost een eigen nucleair programma verwezenlijken. En dat is uiteraard meer dan een bizarre paradox.
Tumult alom: van Washington via Londen, tot Berlijn, Parijs en Brussel. De Iraanse ayatollahs zullen hun nucleaire installaties ook voor militaire doeleinden gebruiken, zo luidt het.
De staat Israël, de drijvende kracht achter de holocaustindustrie (de term is van de Amerikaanse (joodse) politicoloog Norman Finkelstein), heeft al sinds het begin van de jaren ’60 een nucleaire capaciteit. Israël is het enige land in het Midden-Oosten dat over atoomwapens beschikt. De Israëlische atoomplannen werden in het grootste geheim en in de volstrekte illegaliteit gerealiseerd – met koelbloedig berekende medeplichtigheid van Frankrijk. Amerikaanse en Europese presidenten en regeringsleiders hebben nog nooit enig protest laten horen of met sancties gedreigd. Ze hebben nog nooit geëist dat internationale waarnemers de Israëlische atoomsites kunnen inspecteren. De Israëlische onderzoeksjournalist, Michael Karpin, heeft zopas een zeer lezenswaardig boek geschreven over de Israëlische A-bom. Benieuwd of Karpins bevindingen enig stof zullen doen opwaaien in het westerse medialandschap.
Michael Karpin heeft er een meer dan drie decennialange carrière opzitten bij de Israëlische staatsomroep, als radio- en televisiereporter. Hij was lange tijd correspondent in Bonn en Moskou en werd een bekendheid in zijn land als anchor van het televisiejournaal. De voorbije jaren heeft hij zich meer en meer toegelegd op televisiedocumentaires. Met de ‘The bomb in the basement’ ontrafelt hij de wordingsgeschiedenis van het Israëlische atoomarsenaal. En dat is niet meteen een makkelijke klus. Karpin ging praten met politici en wetenschappers die van nabij betrokken waren bij het clandestiene atoomprogramma van de staat Israël. Aangezien de Israëli’s destijds in het grootste geheim aan hun atoombom werkten, blijft het bijzonder moeilijk om hierover mensen aan de praat te krijgen. Mordechai Vanunu weet er alles van. Deze atoomtechnicus was verbonden aan de nucleaire installatie in Dimona, in het hartje van de Negevwoestijn. In 1986 – meer dan een kwarteeuw na de bouw van de kernreactor in Dimona – speelde Vanunu informatie door aan de Britse zondagskrant ‘Sunday Times’. Het zou hem zuur opbreken. De Israëlische geheime dienst Mossad kidnapte Vanunu in Rome, bracht hem voor een Israëlische rechtbank die hem tot achttien jaar cel veroordeelde (elf jaar zat Vanunu in een isoleercel – na zijn vrijlating in 2004 werd hij aan een streng huisarrest onderworpen.)
Ook Karpin heeft bij het schrijven van dit boek op eieren gelopen. ‘The Bomb in the Basement’ opent met de volgende zin, die boekdelen spreekt over het Israëlische politieke regime: “Het manuscript van dit boek werd voor controle voorgelegd aan de militaire censuur, zoals de Israëlische wet dat vereist. Die wet geldt voor alle Israëlische media, buitenlandse journalisten in Israël, wetenschappelijke onderzoekers en auteurs, die informatie willen publiceren over het Israëlische veiligheids- en defensiebeleid.”
De militaire censor duidde heel wat passages aan die Karpin moest schrappen. Termen als “de Israëlische atoomwapens” of “het Israëlische atoomarsenaal” mocht Karpin niet gebruiken. Toch stelt de auteur: “Hoe dan ook, ondanks de censuurschaar, bevat dit boek belangrijke informatie, waarover tot hier toe nooit in het openbaar werd gediscussieerd.”
Ben Goerion, de vader van de bom
Michael Karpin laat er weinig twijfel over bestaan: nog voor de oprichting van staat Israël op 15 mei 1948 had David Ben Goerion (de onbetwiste leider van de zionistische beweging en stichter en eerste premier van de joodse staat) één grote obsessie. Israël moest een tot de tanden bewapende staat worden en moest zo snel mogelijk over het ultieme afschrikkingswapen beschikken: de atoombom. Zijn jonge protégé, Shimon Peres, zou een sleutelrol spelen in de ontwikkeling van het Israëlische atoomprogramma.
Karpin begint zijn verhaal in het concentratiekamp van Bergen-Belsen, in de buurt van Hannover. Zes maanden na de bevrijding van Bergen-Belsen op 15 april 1945, bracht David Ben Goerion in oktober een bezoek aan het kamp en zijn overlevenden. Van Bergen-Belsen reisde Ben Goerion door naar het concentratiekamp van Dachau, in de buurt van München. Karpin beschrijft hoe Ben Goerion er tussen de barakken liep en even halt hield bij het beruchte crematorium, waar “de stank van verbrand mensenvlees nog altijd in de lucht hing”. Ben Goerion deed Bergen-Belsen en Dachau aan in het gezelschap van generaal Walter Bedell Smith, de stafchef en rechterhand van de opperbevelhebber van de geallieerde troepen in Duitsland, generaal Dwight D. Eisenhower. Op het hoofdkwartier van de geallieerden in Frankfurt voerde de zionistische leider gesprekken met Eisenhower. Michael Karpin merkt op hoe koel en berekend Ben Goerion zijn Duitslandtrip afwerkte. “Ben Goerion bedankte Eisenhower voor de goede behandeling van de joodse vluchtelingen,” schrijft Karpin. “Hij suggereerde dat alle joden zouden worden ondergebracht in één plaats, waar ze een vorm van “zelfbestuur” moesten krijgen. De joden moesten een ‘fysieke training’ krijgen, ‘driloefeningen en discipline’ om hun zelfvertrouwen op te krikken en om ‘hun contacten met de Duitsers tot een minimum te beperken’.”
“Maar toen Ben Goerion de geallieerde opperbevelhebber ontmoette had hij andere dingen om zijn hoofd dan het opvrolijken van de joodse overlevenden of het opkrikken van hun zelfvertrouwen,” aldus Karpin. “Sinds het einde van de wereldoorlog richtte het scherpe politieke instinct van Ben Goerion zich op de opbouw van een militaire macht voor de joden in Palestina. Ben Goerion wilde bepaalde vluchtelingen – zeker de jongeren – integreren in zijn defensieplannen, want hij voorspelde een dreigende aanval van de Arabieren. Hij wilde de voorwaarden scheppen om binnen de vluchtelingenkampen (in Duitsland) joodse jongeren te organiseren om ze een semi-militaire opleiding te geven en hen te trainen in het gebruik van lichte wapens, zodat ze per schip naar Palestina konden worden overgebracht om onmiddellijk te worden ingezet op het slagveld. Op dat ogenblik weigerden de Britten nog steeds hun mandaat over Palestina op te geven, hun troepen terug te trekken, waardoor ze de joodse onafhankelijkheidsverklaring vertraging deden oplopen. Voor Ben Goerion was het duidelijk dat de onafhankelijkheid in het verschiet lag en hij wist dat het in dat geval tot een bittere strijd zou komen met de Arabische staten.”
Onder leiding van Ben Goerion zetten de zionisten in Europa een belangrijk clandestien netwerk op poten: de ‘Ha-Mossad l’Alliyah Bet’ (Instituut voor de illegale immigratie), de voorloper van de in 1951 opgerichte en beruchte geheime dienst Mossad. Spilfiguur van deze zionistische ondergrondse in Europa was Meir ‘Munya’ Mardor (hij zou later één van de belangrijkste figuren worden van het clandestiene Israëlische atoomprogramma). Mardors groep hield zich in de woelige jaren na de capitulatie van nazi-Duitsland niet alleen bezig met de mensensmokkel. De Britten hadden de joodse immigratie naar Palestina aan banden gelegd en de zionisten hadden dringend nood aan vers voetvolk voor hun koloniaal project. Mardor en de zijnen zouden zich eveneens specialiseren in de wapensmokkel. Het naoorlogs Europa was op dat ogenblik één grote puinhoop. Van de heersende chaos maakten de zionisten gebruik om massaal wapens, munitie en oorlogstuig van de geallieerden in Europa te stelen en naar Palestina te verschepen. Ben Goerion hield zich overigens persoonlijk bezig met de bewapening van de zionistische strijdkrachten in Palestina. Voor zijn reis naar Duitsland en zijn bezoek aan Bergen-Belsen en Dachau, verbleef hij in juni en juli 1945 in New York. In de Verenigde Staten ging hij met succes op zoek naar geldschieters om wapens en militaire uitrusting aan te kopen. Op 1 juli 1945 slaagde hij erin om zeventien joodse dollarmiljonairs bijeen te brengen in de woning van de gefortuneerde Amerikaanse jood Rudolf S. Sonneborn. Het ‘Sonneborn Institute’ was geboren. Dit miljonairsclubje zou jarenlang miljoenen dollars pompen in de Israëlische bewapening en de uitbouw van een Israëlische militaire industrie. Ook het geldverslindende clandestiene atoomprogramma van Ben Goerion en Shimon Peres kon steeds bij het ‘Sonneborn Institute’ aankloppen.
Het A-team
Ben Goerion was een man met een visie en een scherp politiek doorzicht. Voor- en tegenstanders van het zionisme zullen dit erkennen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de manier waarop de zionistische beweging in de donkerste ‘pionierstijden’ de nodige voorbereidingen trof om een sterk wetenschappelijk team te vormen, dat de basis kon leggen voor een eigen militair-industrieel complex in Palestina. Chaim Weizmann, de toenmalige leider van zionistische beweging (later de eerste president van de staat Israël) en zelf een gerenommeerde chemicus, stampte in het begin van de jaren ’30 in Rehovot, een joodse kolonie in de buurt van Tel Aviv, het Daniel Sieff Onderzoeksinstituut uit de grond (genoemd naar de Brits-joodse geldschieter van dit project). Het was het eerste wetenschappelijke onderzoekscentrum van de zionisten in Palestina. Weizmann slaagde er in 1934 in professor Ernst Bergmann te strikken voor zijn instituut. Bergmann was een Duitse scheikundige met een wereldreputatie. In 1932 was hij één van de coauteurs van het ‘Ausführliche Lehrbuch der organischen Chemie’, dat nog decennialang het standaardwerk zou blijven. In 1934 kwam Bergmann over naar Weizmanns Sieffinstituut. “Op 1 januari 1934,” schrijft Michael Karpin, “veertien jaar voordat Ben Goerion de onafhankelijkheid van de staat Israël uitriep, begon Bergman aan het Sieffinstituut de eerste wetenschappelijke onderzoekers op te leiden, die de wetenschappelijke infrastructuur zouden uitbouwen voor de Israëlische militaire industrie en die iets meer dan dertig jaar later het Israëlische wapen zouden vervaardigen’. Ben Goerion was gefascineerd door de figuur van Bergmann en hij benoemde hem in 1946 tot zijn persoonlijke wetenschappelijke adviseur. Michael Karpin beschrijft hoe eenvoudig Ben Goerions doctrine op dat ogenblik was. In een gesprek met Ernst Bergmann zei Ben Goerion: “Als de joodse staat wordt opgericht zal het geheim van zijn voortbestaan gebaseerd zijn op zijn technologische en wetenschappelijke superioriteit. Als we een technologische kloof kunnen slaan tussen ons en de Arabieren, is onze overleving verzekerd.”
Eens de staat Israël een feit, begon Ben Goerion, die premier en minister van Defensie was, koortsachtig te werken aan de samenstelling van zijn ‘A-team’. Een groep van onvoorwaardelijke aanhangers van de zionistische staatsideologie, die het onmogelijke mogelijk moest maken: de nucleaire optie voor de dwergstaat Israël. Tot het kleine kringetje van ingewijden behoorden naast de wetenschapper Bergmann, de jonge twintiger, Shimon Peres, die door Ben Goerion tot directeur-generaal van het ministerie van Defensie werd benoemd en de specialist clandestiene operaties Meir ‘Munya’ Mardor. Het A-team was een staat in de staat. De legertop, de regering, het parlement en zelfs de alomtegenwoordige geheime dienst Mossad wisten niets van de plannen.
Franse deur gaat open
Aanvankelijk zag het er echter allesbehalve rooskleurig uit voor de mannen die Ben Goerions nucleaire droom moesten waarmaken. In de beginjaren van de staat Israël zaten de zionisten in een moeilijk internationaal parket. “Toen de oorlog (van 1948) voorbij was,” schrijft Michael Karpin, “bleek al snel dat de overwinning van Israël alleen niet zou volstaan om de joodse staat te doen overleven”. “De kansen van Israël om te overleven hingen af van het talent van de joodse staat om de wapenwedloop te winnen.” Meir ‘Munya’ Mardor schreef hierover in zijn dagboek: “De tijd dringt. Hoe kunnen wij de zo broodnodige moderne en gesofisticeerde wapens in handen krijgen om aan de langetermijnbehoeften van onze staat te voldoen? Onze huidige wapenaankopen volstaan niet.”
“De grootste moeilijkheid voor de staat Israël,” aldus Michael Karpin, “was het wapenembargo, dat de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk in het Midden-Oosten hadden ingesteld in 1952. In die tijd werkten de Franse en Britse regeringen in aangelegenheden van het Midden-Oosten volledig gecoördineerd samen met de Amerikaanse regering. Het embargo werd nauwgezet nageleefd. Israël kon niet eens geweren importeren. Een lading pistolen moest vanuit de Verenigde Staten als ‘sportuitrusting’ worden verscheept. De Israëlische luchtmacht was uitgerust met enkele aftandse vliegtuigmodellen. Israël kon niet één bombardementsvliegtuig aankopen. In het Israëlische luchtruim was niet één straaljager te bespeuren. De Israëlische diplomaten trachtten Washington en Londen ervan te overtuigen de nieuwe joodse staat met defensieve wapens uit te rusten. Ze botsten telkens op een botte weigering. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, John Foster Dulles, verklaarde tegenover de Israëli’s dat er geen enkel bewijs bestond dat de krachtsverhoudingen in het Midden-Oosten aan het veranderen waren en dat dit ook in de toekomst niet het geval zou zijn”. “In het licht van de zeer nauwe betrekkingen tussen de Verenigde Staten en Israël in het begin van de eenentwintigste eeuw,” besluit Karpin, “is deze koele relatie van een halve eeuw geleden nauwelijks te vatten.”
Michael Karpin beschrijft zeer gedetailleerd hoe Ben Goerions A-team weldra uit de nood zou worden geholpen. In 1954 hadden de Franse koloniale legers in Dien Bien Phu een zware nederlaag opgelopen tegen het Vietnamese volksbevrijdingsleger. In november van dat jaar brak in Algerije een opstand uit tegen de Franse koloniale aanwezigheid. Parijs wilde kost wat kost een nieuwe nederlaag vermijden. “De Franse regering verdacht de Egyptische president Gamal Abdel Nasser ervan de grote aanstoker en inspirator te zijn van de Algerijnse rebellie,” schrijft Klarin. “In Frankrijk rijpte de idee dat zo lang er niets ondernomen werd om Egypte te verzwakken, het onmogelijk zou zijn de Algerijnse opstand neer te slaan.” “Israël had wapens nodig en Frankrijk inlichtingen over Nassers rol als aanstoker en helper van de Algerijnse opstand. Israël beschikte over deze inlichtingen en Frankrijk had wapens. De eerste die oog had voor de gemeenschappelijke belangen van Frankrijk en Israël was de toenmalige Franse minister van Binnenlandse Zaken Maurice Bourgès-Maunory, die eveneens verantwoordelijk was voor Algerije, en zijn trouwe helper Abel Thomas.” Dat beide Franse politici enthousiaste bewonderaars waren van de zionistische onderneming in het Midden-Oosten was mooi meegenomen.
Nasser, de nieuwe Hitler
In september 1955 werd Shimon Peres voor het eerst uitgestuurd naar Parijs. Minister van Binnenlandse Zaken Bourgès-Maunory ontving hem met alle égards. “Zonder omwegen zette Bourgès-Maunory aan Peres zijn strategie uiteen,” weet Karpin. “Israël en Frankrijk hebben gemeenschappelijke belangen en moeten dus samenwerken. In Israël is een miljoen joden omsingeld door de Arabieren en in Algiers bevindt een miljoen Fransen zich in een gelijkaardige situatie. “Nasser herinnert mij aan Hitler. Hij is een extremist en gebruikt terroristische tactieken. Hij wordt betoverd door zijn eigen toespraken”, zo verklaarde Bourgès-Maunory. Peres gaf daarop een gedetailleerde beschrijving van de toestand in Israël: “De Arabieren bewapenen zich en Israël zal met lege handen tegenover hen staan”. Abel Thomas herinnert zich dat hij geschokt was: “Peres haalde spijkerharde feiten aan. Hij zei te spreken in naam van eerste minister Ben Goerion en stafchef Dayan. Hij zei: “Kijk, dit zijn moeilijke tijden in onze geschiedenis en de kans bestaat dat wij van de kaart worden geveegd. Als wij geen vliegtuigen kunnen krijgen, zullen we niet in staat zijn het hoofd te bieden aan een offensief van Nasser en zullen we vernietigd worden. Als wij geen ernstige hulp krijgen, die ons in staat stelt onszelf te verdedigen, zullen wij ophouden te bestaan. Met andere woorden de joden van Israël zullen eens te meer wandelende joden worden.”
Peres maakte indruk in Parijs. Enkele weken later was de eerste belangrijke wapendeal met de Fransen rond. En zoals de zionisten dat het liefst hadden: de operatie was top secret. Zonder medeweten van de Franse president, eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en onder de neus van de Franse en Amerikaanse inlichtingendiensten, werden twaalf Mystère Jets vanuit Frankrijk naar Israël overgevlogen. Op 23 juni 1956 was Peres samen met stafchef Moshe Dayan opnieuw in Parijs. Deze keer hadden zij een heuse boodschappenlijst op zak: 200 tanks, 72 Mystère Jets, 10.000 antitankraketten en 40.000 artilleriegranaten. Kostprijs: 70 miljoen dollar. Tot Peres’ grote verbazing stemden de Fransen zonder meer in. Het was de grootste wapendeal die de jonge staat Israël tot dan toe had afgesloten. Moshe Dayan bedankte de Fransen met een merkwaardige toespraak: “Mijn regering heeft me gevraagd u van harte te danken voor uw bereidheid om ons wapens te leveren. Ik heb de toestemming om u te verzekeren dat Israël zich bij Frankrijk zal aansluiten in elke mogelijke gemeenschappelijke operatie tegen Nasser, hoe ver Frankrijk daar ook in wil gaan.”
Suezoorlog
Drie dagen later kondigde de Egyptische president Nasser tijdens een toespraak voor honderdduizenden laaiend enthousiaste landgenoten de nationalisatie van het Suezkanaal aan. Nasser was uitermate verbolgen over de weigering van Amerikanen en Britten om Egypte te helpen bij de bouw van de Aswanstuwdam. Voor de Fransen en de Britten was de nationalisatie van het Suezkanaal een forse economische klap. Het kanaal werd immers uitgebaat door de Suez Canal Company en leverde de Franse en Britse aandeelhouders flink wat dividenden op. Voor de Israëli’s, die nog maar pas een plaatsje hadden veroverd in de Parijse salons, was het duidelijk dat de Franse regering vast van plan was af te rekenen met Nasser. Parijs zocht daarvoor actieve steun van de Britten, die aanvankelijk een aarzelende houding aannamen. Voor Shimon Peres was de tijd rijp om zonder omwegen de Fransen te benaderen om steun te vragen voor de Israëlische nucleaire optie. “Ons eerste doel was aan wapens geraken,” verklaarde Peres later. “Ons tweede doel was een nucleaire reactor”.
Midden september 1956 stemde het Franse atoomagentschap in met de verkoop van een reactor met een maximale capaciteit van 10 megawatt. Michael Karpin merkt hierbij op: “Hoe dan ook, deze deal kon pas doorgaan, als de Franse regering ermee zou instemmen. Het is twijfelachtig dat dit het geval zou zijn geweest zonder internationale omstandigheden, die Israël in de kaart speelden. En het gebeurde als volgt: in hun contacten met Frankrijk hadden de Britten geweigerd zich aan te sluiten bij een militaire campagne om de Suezkanaalzone te heroveren, zo lang er geen voorwendsel was om ten oorlog te trekken. Dit was de taak die Frankrijk voor Israël had weggelegd, weliswaar in ruil voor een aanlokkelijke beloning: geef ons een voorwendsel om de oorlog te verklaren en jullie krijgen een atoomreactor.”
De rest van het verhaal is bekend. De troepen van Moshe Dayan vielen de Egyptische Sinaïwoestijn binnen – het werd een blitzkrieg waartegen het leger van Nasser nauwelijks iets vermocht. Britse en Franse troepen bezetten de kanaalzone. Alles wees erop dat de Egyptische president Nasser een verschrikkelijke nederlaag en vernedering tegemoet ging. Maar dat was buiten de twee echte grootmachten gerekend. De Sovjetunie speelde een partijtje blufpoker en dreigde met de inzet van atoomwapens. De Amerikaanse president Eisenhower was woedend over het Israëlisch-Brits-Frans militaire avontuur. Hij dwong de drie bezettingslegers zich onmiddellijk uit Egypte terug te trekken. Het was het einde van de Franse en Britse koloniale aanwezigheid in het Midden-Oosten. Voortaan zouden de VS de lakens uitdelen in het gebied. En… het was het begin van de Frans-Israëlische nucleaire samenwerking. In september 1957 tekenden de Fransen en Israëli’s een politiek akkoord en een reeks technische overeenkomsten. “Frankrijk zou Israël een grote reactor leveren,” schrijft Michael Karpin. “Israël beweerde dat de reactor een capaciteit had van 24 megawatt. Maar volgens andere bronnen was de reactor veel krachtiger en had hij een capaciteit van om en bij de 150 megawatt. Daarbovenop leverde Frankrijk ook verrijkt uranium aan Israël en een fabriek voor de extractie van plutonium. Israël beloofde deze installaties alleen maar voor civiele doeleinden te gebruiken, maar beide zijden wisten dat dit fictie was.” De bouw van de nucleaire installaties in Dimona kon beginnen.
Staat in de staat
Israël gaat prat op zijn imago van “enige democratie in het Midden-Oosten”. Michael Karpin is, als Israëlisch staatsburger en coryfee van de Israëlische media, niet echt te spreken over de fundamenteel ondemocratische wijze waarop Ben Goerion, Peres en een handvol medewerkers het Israëlische atoomprogramma erdoor hebben gedrukt. Slechts enkele honderden politici, diplomaten, journalisten en wetenschappers waren op de hoogte van het project in Dimona. Allen voelden zich gebonden door zwijgplicht. En slechts een handvol direct betrokken beleidsmakers wist echt wat er aan de hand was. Het A-team van Ben Goerion en Peres was een staat in de staat. De Knesset, het Israëlische parlement, werd nooit ingelicht over het bestaan van Dimona. Officieel werd in de Negevwoestijn aan een ‘textielfabriek’ gewerkt. Ben Goerion, die altijd aan het hoofd had gestaan van een coalitieregering (weliswaar met een verpletterende meerderheid van zijn Arbeiderspartij), heeft zijn coalitiepartners en zelfs een groot aantal van zijn eigen ministers nooit geïnformeerd over de Israëlische nucleaire optie. Oppositie zou er nooit zijn geweest tegen de bouw van de kerninstallaties in Dimona, stelt Karpin. De rechtse Heroetpartij van Menahem Begin (de voorloper van Likoed) zou zich niet hebben verzet tegen de nucleaire optie. De enige linkse oppositie in het land bestond uit de communistische partij. Maar die had slechts drie zetels en stond onder voortdurende bewaking van de Israëlische binnenlandse veiligheidsdienst. De drie Arabische partijen, die in de Knesset vertegenwoordigd waren, vormden nauwelijks een probleem. “Zij waren verbonden met de Arbeiderspartij van Ben Goerion en die had hen volledig onder de duim.” “Elke oppositie tegen het Dimonaproject van de publieke opinie, gesteld dat ze ervan op de hoogte was gebracht, zou slechts marginaal en onbeduidend zijn geweest,” stelt Michael Karpin. “Op het einde van de jaren ’50 was de Israëlische maatschappij extreem conformistisch en totaal slaafs. De meeste burgers stelden zich nooit vragen en waren uiterst loyaal tegenover de leiders van de stam.”
De “enige democratie in het Midden-Oosten” heeft met andere woorden zelden of nooit last van enige echte en doeltreffende democratische controle op het doen en laten van haar regeerders. Zo werd er nooit enige uitgave voor het Dimonacomplex ingeschreven op een regeringsbegroting. Dimona teerde op een top secret ‘B-budget’. De Arbeiderspartij van Ben Goerion controleerde met strakke hand alle belangrijke ministeries (Begroting, Economische Zaken, Defensie). Alleen ingewijden en leden van de kleine inner circle van de Israëlische elite konden aanspraak maken op dergelijke belangrijke ministerposten. Niemand buiten hen in Israël wist (en weet) hoeveel de nucleaire optie precies heeft gekost. Ook Michael Karpin heeft er het raden naar. “Ben Goerion schreef in 1958 in zijn dagboek dat de kostprijs van de Dimonareactor zou oplopen tot 25 miljoen dollar, maar het is twijfelachtig dat er in die fase van het project een betrouwbare raming kon worden gemaakt. Een latere Amerikaanse schatting kwam uit op een kostenplaatje van 100 tot 200 miljoen dollar, maar ook deze raming lijkt gebaseerd op onbetrouwbare cijfers. En Shimon Peres schreef in zijn memoires ‘Battling for Peace’ dat de bouw van Dimona 80 miljoen dollar had gekost (dollarkoers van 1960).”
Ook de omvang van het Israëlische atoomarsenaal is moeilijk te achterhalen. Stel dat Michael Karpin het juiste aantal Israëlische atoombommen had kunnen berekenen, de militaire censuur zou het getal zeker uit zijn manuscript hebben geschrapt. Karpin moet het noodgedwongen bij volgende vaststelling houden: “Jarenlang zijn deskundigen druk in de weer geweest om een raming of gissing te maken van de huidige capaciteit. En hierover is er is een soort consensus ontstaan: oorspronkelijk zou de reactor een capaciteit van 40 megawatt hebben gehad, die in de jaren ’70 werd uitgebreid. Dat betekent dat Dimona 15 tot 20 kilogram plutonium en vier of vijf bommen per jaar kon aanmaken. Het onderzoek van de Franse auteur Pierre Péan toonde aan dat de reactor was berekend op de productie van 10 tot 15 kilogram plutonium per jaar. Amerikaanse en Britse experts zijn echter aan de slag gegaan met de informatie, die door Mordechai Vanunu werd gepubliceerd, de Dimonatechnicus, die geheime informatie doorgaf aan een Britse krant en hiervoor in Israël in de gevangenis belandde. Volgens deze ramingen bedraagt de jaarlijkse Israëlische plutoniumproductie 40 kilo. Israël produceert jaarlijks tien bommen.”
Oorlog tegen Iran…
In het slothoofdstuk “Two Scenarios: War (with Iran) or Peace” waagt Michael Karpin zich aan een aantal politieke conclusie, of liever voorspellingen. Opvallend daarbij is dat de auteur – toch een niet onbelangrijke opiniemaker in zijn land – allesbehalve immuun is voor de Israëlische newspeak. Israël is de voorbije vier decennia nagenoeg constant in oorlog geweest met zijn Arabische buurlanden, heeft een nucleair arsenaal en beschikt over het sterkste leger in het Midden-Oosten. De Israëlische militaire dreiging is zeer reëel voor de Arabische buurlanden. Vraag het maar aan de Libanezen, die in 1982 honderdduizend Israëlische soldaten over hun grondgebied heen kregen. Hun hoofdstad Beiroet werd drie maanden lang intensief gebombardeerd. Toch blijft de officiële Israëlische newspeak voortdurend hameren op het feit dat de joodse staat in zijn bestaan bedreigd is, dat de Israëlische veiligheid in gevaar is. De Israëlische regeringen hebben twee Palestijnse volksopstanden in de kiem gesmoord, weigeren de VN-resoluties van 1967 uit te voeren, waarin staat dat ze alle Palestijnse en Arabische bezette gebieden moeten ontruimen, zetten de kolonisatie van de bezette Palestijnse gebieden onverminderd voort en hebben inmiddels de hele Palestijnse maatschappij en economie grondig ontwricht en verwoest. In het Israëlische jargon blijft dit echter steevast ‘het vredesproces’ heten. Ook Karpin ontsnapt hier niet aan. Wie zich in het Midden-Oosten verzet tegen de politiek van de staat Israël is in zijn ogen “een terrorist”. Karpin zit helemaal in de Israëlische mainstream als hij zonder verpinken beweert: “Als historici nog eens twee decennia de tijd krijgen om terug te blikken, zullen ze bijna zeker tot de conclusie komen dat de Israëlische nucleaire capaciteit het beslissende element is geweest om de Arabische wereld ervan te overtuigen dat de joodse aanwezigheid op een smalle landstrook aan het oostelijke uiteinde van de Middellandse Zee een permanente realiteit is.”
Zonder “The Bomb in the Basement” (de bom in de kelder), stelt Karpin, “zou het uiterst twijfelachtig zijn dat de Arabieren de joodse soevereine aanwezigheid in het hart van het Midden-Oosten zouden hebben aanvaard.”
Toch stelt Michael Karpin aan het einde van zijn boek een niet onbelangrijke vraag: “Hoe komt het dat Israël erin geslaagd is iedereen te overtuigen dat het over deze vormeloze entiteit beschikt, die “nucleaire capaciteit” wordt genoemd, en deze ook gebruikt als effectief afschrikkingsmiddel, zonder de rest van de wereld zenuwachtig te maken en Israël te dwingen – op straffe van sancties – inspecteurs op zijn grondgebied toe te laten, die zijn nucleaire installaties komen onderzoeken? Terwijl landen als Irak of Iran hier niet in slagen?” Karpin geeft een zeer openhartig antwoord: “Hier zijn vele redenen voor te vinden. Maar eerst en vooral moeten we ons realiseren dat als de Verenigde Staten niet hadden gewild dat Israël over de nucleaire optie beschikt, het weinig waarschijnlijk zou zijn dat Israël hiertoe in staat zou zijn geweest. Elke Amerikaanse president, sinds John Fitzgerald Kennedy, heeft het Israël mogelijk gemaakt zijn nucleair programma voort te zetten”.
Karpin ziet twee scenario’s. Een eerste behoort absoluut tot de categorie ‘wishful thinking’: een demilitarisering van het Midden-Oosten via bilaterale onderhandelingen tussen Israël en zijn buren. Daarvoor rakelt Karpin een aantal oude strategische beschouwingen op van Shalevet Freier, een man die vanaf het begin deel uitmaakte van Ben Goerions ‘A-team’. Freier was er in de jaren ’50 in geslaagd lid te worden van de prestigieuze Pugwash Conferentie, waarin notoire tegenstanders van de kernbewapening als Albert Einstein en Bertrand Russell een vooraanstaande rol speelden. Terwijl hij van nabij betrokken was bij het Dimonaproject discussieerde Freier mee over ‘ontwapening’. In de jaren zeventig stelde Freier zo zijn eigen ontwapeningsstrategie voor het Midden-Oosten op, goed wetend dat ze voor niemand aanvaardbaar was. “Israël zal zijn nucleaire optie alleen maar opgeven als onomstotelijk vaststaat dat de vrede een feit is en dat het dus zijn ultiem afschrikkingsmiddel niet langer nodig heeft”, aldus Freier. En “de nucleaire demilitarisering van het Midden-Oosten zal worden doorgevoerd via een regionaal pact, dat tot stand zal komen na onderhandelingen tussen Israël en elk van de staten van de regio en niet door een ondertekening van het non-proliferatieverdrag.” Karpin pleit er niettemin voor om Freiers onzinnige ideeën opnieuw van onder het stof te halen. Dat is zijn eerste scenario.
Tweede scenario: een open oorlog met Iran om te voorkomen dat dit land een nucleair arsenaal uitbouwt. Karpin toont aan dat de Israëli’s op dit vlak niets aan het toeval overlaten. De Israëlische geheime dienst Mossad is onder Ariel Sharon grondig hervormd en actief bezig met deze strategische optie: een preventieve militaire actie tegen de Iraanse kerninstallaties. Ook het Israëlische leger wordt hiervoor grondig hervormd. Onder Sharon zijn er steeds meer legereenheden opgebouwd, zogenaamde ‘special forces’, die getraind worden voor dit soort preventieve acties. Israël is overigens niet aan zijn proefstuk toe. In 1981 bombardeerde de Israëlische luchtmacht de in aanbouw zijnde Iraakse kernreactor Osirak. Menahem Begin, de toenmalige Likoedpremier, en zijn minister van Defensie, Ariel Sharon, kregen na deze actie – weliswaar na enige aarzeling – goede punten van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Alexander Haig: “De Verenigde Staten erkennen de tekorten in de westerse militaire capaciteit in de regio en de fundamentele strategische waarde van Israël, de sterkste en stabielste vriend en bondgenoot van de Verenigde Staten in het Midden-Oosten,” schreef Haig in een brief aan de Israëlische haviken Begin en Sharon. “Een sterk, veilig en levendig Israël dient de westerse belangen in het Midden-Oosten. Van dit principe zullen we nooit afwijken, want het succes van onze strategie hangt er vanaf”.
Meer dan een kwarteeuw later is er wezenlijk niets veranderd. De Verenigde Staten hebben zich compleet vast gereden in hun militair avontuur in Irak. Op dit ogenblik kan Washington zich nauwelijks een militaire operatie tegen Iran veroorloven. Israël kan dat wel, beschikt over de knowhow en zeker over de politieke wil om de atoominstallaties van de Iraanse ayatollahs uit te schakelen. Klarin merkt terecht op dat de Israëlische luchtmacht klaar is voor een bombardement op de Iraanse atoominstallaties. De VS hebben Israël in 2004 ook de benodigde munitie geleverd (vijfhonderd BLU-109-bommen, die doelen kunnen treffen die tot tien meter onder de grond zijn verborgen). En vooral, sinds 1998 bestaat er een geschreven akkoord tussen Washington en de staat Israël. De tekst werd destijds ondertekend door president Clinton en Likoedpremier Nethanyahu en bepaalt dat Israël het “recht heeft acties te ondernemen tegen massavernietigingswapens en niet-conventionele militaire dreigingen.” Dat Israël er klaar voor is, ligt voor Michael Karpin voor de hand. Hij citeert uit een toespraak die de Israëlische minister van Defensie Shaul Mofaz. Mofaz hield op de Israëlische staatsradio Kol Yisrael in het Perzisch, zijn moedertaal. De redevoering was bestemd voor Iraanse luisteraars: “Als het nodig mocht blijken om de Iraanse nucleaire capaciteit te vernietigen, zullen deze noodzakelijke stappen in geen geval schade toebrengen aan de Iraanse burgers”, zei Mofaz. Dit was geen newspeak, dit was een duidelijke waarschuwing.
(Uitpers, nr. 73, 7de jg., maart 2006)