Twintig jaar geleden, begin januari 1988, de eerste Intifada was nauwelijks enkele weken oud, reisde ik met een arts van de Amerikaanse humanitaire organisatie ‘Physicians for Human Rights’ van Oost-Jeruzalem naar Gaza. Aan de Damascuspoort wachtten we op een collectieve taxi. Het duurde even voordat de chauffeur voldoende passagiers had om aan de trip te beginnen. Tijd zat dus voor een babbel.
De Amerikaanse arts was op weg naar Gaza, waar hij zich bij een groep collega’s zou aansluiten. Zij deden onderzoek naar de gevolgen van de ‘politiek van gebroken armen en benen’, die de Israëlische minister van Defensie, generaal Yitzhak Rabin, had aangekondigd. ‘Palestijnse oproerkraaiers’ werden door het Israëlische leger zwaar aangepakt en systematisch werden hen armen en benen gebroken.
De Amerikaanse arts zei aan de omstanders dat zij al honderden gevallen hadden geregistreerd. Hij liet zich daarbij ontvallen dat hij niet begreep waarom zijn regering de Israëli’s zo hardnekkig bleef verdedigen. Een stokoude Palestijn antwoordde hem in nagenoeg vlekkeloos Engels: “De Amerikaanse politiek in het Midden-Oosten begrijpen? Dat is zowat hetzelfde als je naam op het water schrijven…” Een metafoor die me steeds is bijgebleven.
Juni 1967 was een belangrijk keerpunt in de betrekkingen tussen Washington en de joodse staat. De Israëlische generaals brachten de Arabische legers een verpletterende nederlaag toe. De euforie in Israël was onbeschrijflijk. In een mum van tijd kreeg de oorlog mythologische proporties. Tsahal (of Israeli Defence Force in het Engels) was voortaan een onoverwinnelijk leger. De junioorlog heette voortaan de zesdaagse oorlog. De geschiedenis zou later echter haar rechten opeisen. Zo is er niet één politieke of militaire analist in Israël die de oorlog van Ariel Sharon tegen de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) in Libanon in 1982 ‘de viermaandenlange oorlog’ heeft genoemd. En ook de militaire invasie van de regering Ehud Olmert tegen Libanon en de Hezbollah in de zomer van 2006 staat in de Israëlische kranten en regeringsrapporten nergens geboekstaafd als de ‘drieëndertigdaagse oorlog’.Toch was juni 1967 een historische maand, niet in de laatste plaats voor de Amerikaans-Israëlische relaties.
In het Witte Huis, het Pentagon, het State Department en het hoofdkwartier van de inlichtingendienst CIA wordt niemand graag herinnerd aan het eigen verleden. Zeker niet als het gaat om de beginjaren van de Amerikaans-Israëlische betrekkingen. Vandaag zijn Washington en de staat Israël verbonden door een allesomvattend strategisch samenwerkingsakkoord. De VS steunen de politiek van de Israëlische leiders onvoorwaardelijk en de staat Israël en zijn lobbyorganisaties (zoals het AIPAC – American Israel Public Affairs Committee) wegen met een verpletterend gewicht op het Amerikaanse Midden-Oostenbeleid.
Het is ooit anders geweest. De bekende Amerikaanse Middle East Watcher en voormalig diplomatiek correspondent van The Washington Post, Thomas W. Lippman, wijdde onlangs een opmerkelijk artikel aan de prille relatie tussen Washington en de zionistische beweging in de jaren net voor en na de oprichting van de staat Israël in 1948 (1). Lippmans analyse werpt zonder meer een nieuw licht op de zaak, omdat hij voor het eerst toegang had tot ‘geclassificeerde’ documenten van de CIA en het State Department.
In 1945, op het einde van de Tweede Oorlog, nam de Democratische president Harry Truman de fakkel over van zijn voorganger en partijgenoot, Franklin D. Roosevelt (die op 12 april 1945 overleed, enkele weken voor de capitulatie van Hitler-Duitsland). De nieuwe Amerikaanse president had de handen vol met de wederopbouw van het verwoeste Europa, de toekomst van het verslagen Duitsland en de consolidatie van de Amerikaanse werelddominantie bij het begin van het nieuwe tijdperk, dat al snel als ‘de Koude Oorlog’ de geschiedenis in zou gaan.
Het Quincypact met de Saoedi’s
Truman, net zoals zijn voorganger Roosevelt, was zich heel goed bewust van het strategische belang van het Midden-Oosten met zijn immense petroleumvoorraden. Een van de laatste beleidsdaden van Roosevelt was het Quincypact op 14 februari 1945, een historisch samenwerkingakkoord dat hij op het Amerikaanse oorlogsschip USS Quincy ondertekende met de Saoedische koning Abdulaziz Ibn Saoed. Dit pact zou Saoedi-Arabië tot op de dag van vandaag de status van geprivilegieerd strategisch Amerikaans bondgenoot, olieleverancier en afnemer van Amerikaans wapentuig opleveren.
Pogingen van Roosevelt om de Saoedische koning tot een soepelere houding aan te zetten in de kwestie van de joodse immigratie in Palestina hadden geen succes. De Saoedische monarch hield voet bij stuk. Volgens hem was de “benarde situatie van de joden in Europa de verantwoordelijkheid van Duitsland en niet van de Arabische staten en dus moest er van de Arabieren niet worden verwacht dat zij hiervoor de prijs zouden betalen”, noteert Thomas W. Lippman. En Roosevelt beloofde Abdulazziz Ibn Saoed dat het in Palestina niet tot veranderingen zou komen zonder ‘volledig overleg’ (full consultation) met beide betrokken partijen: Arabieren en joden. “Truman nam deze formule over,” waardoor hij volgens Lippman “tijd kon winnen, zonder echt iets op te lossen”. In de zomer van 1947 werd in de VS de nieuwe inlichtingendienst CIA (Central Intelligence Agency) geïnstalleerd. In Palestina kreeg de Britse mandaatmacht het inmiddels steeds moeilijker. Het door de oorlog verzwakte Groot-Brittannië zou ten langen leste het explosieve dossier Palestina doorschuiven naar de nog erg jonge Verenigde Naties.
Pro-zionisten en pro-Arabieren
In Washington woedde op dat ogenblik een kleine bureaucratenoorlog. Presidentiële en regeringsadviseurs waren in twee kampen verdeeld: de aanhangers van het zionisme en de verdedigers van de Amerikaanse belangen in het Midden-Oosten, die pleitten voor optimale relaties met de Arabische staten. Harry Truman had Clark Clifford als adviseur, een fervente pleitbezorger van de zionistische zaak. Clifford waarschuwde de president dat hij de komende verkiezingen in 1948 wel eens zou kunnen verliezen als hij moest optornen tegen de zionistische lobby met zijn toenemende invloed onder de Amerikaanse joden. Truman kon ook rekenen op een andere belangrijke medewerker, het zwaargewicht, Loy Henderson, de chef van het ‘Bureau of Near East and African Affairs. Thomas W. Lippman citeert uit een memorandum, dat deze Henderson op 1 oktober 1945 overhandigde aan Trumans minister van Buitenlandse Zaken, Dean Acheson. Daarin stond een aantal niet mis te verstane waarschuwingen: “Indien de regering van de Verenigde Staten op dit ogenblik verder zou blijven aandringen op een massale immigratie van joden in Palestina, op grond van humanitaire of andere overwegingen, zou veel van het werk dat we in de voorbije jaren in het Nabije Oosten hebben verricht om respect, vertrouwen en prestige op te bouwen voor de Verenigde Staten, ongedaan worden gemaakt. Meer nog, als de Verenigde Staten het ressentiment van de volkeren van het Nabije Oosten over zich heen halen, door de indruk te wekken dat zij geen rekening houden met het Arabische standpunt over Palestina, zullen de gevolgen uiterst onaangenaam zijn. De toestand zal zeer ernstig worden als wij hen de indruk geven dat we eerder nagekomen beloften niet naleven, bijvoorbeeld de belofte van ‘full consultation’.” Thomas W. Lippman stipt hierbij aan dat “Dean Acheson het eens was met Loy Henderson, net zoals alle VS-ambassadeurs in alle Arabische hoofdsteden en nagenoeg alle functionarissen van het State Department en War Department, die betrokken waren bij de aangelegenheden in het Midden-Oosten.”
CIA-rapport over VN-verdeelplan
1947 was een cruciaal jaar voor Palestina en het Midden-Oosten. De Verenigde Naties werkten aan een voorstel tot oplossing. Dat zou uiteindelijk worden neergeschreven in de beruchte resolutie 181, beter bekend als het ‘verdeelplan’, dat op 29 november 1947 zou worden goedgekeurd. In de zomer van 1947 had de Amerikaanse regering de oude inlichtingendienst Office of Strategic Services (OSS) en de verschillende buitenlandse inlichtingendiensten van het State Department ondergebracht in één centrale, de CIA. Eén van de eerste topopdrachten van de nieuwe dienst en zijn Office of Research and Estimate (ORE) bestond erin de president een ‘onpartijdige analyse’ te bezorgen over de toekomst van Palestina. Meer bepaald over de vraag wat er zou gebeuren indien Palestina zou worden verdeeld in een joodse en een Arabische staat, zoals de VN dat van plan waren. Zes decennia later is dit document van het ORE, met de titel ‘The Consequences of the Partition of Palestine’, ‘gedeclassificeerd’. Thomas W. Lippman las dit belangrijke rapport. Hij wijst erop dat het gebaseerd is op een gecoördineerde aanpak van de inlichtingendiensten van het State Department, het leger, de marine en de luchtmacht. “Met andere woorden, het is een weerspiegeling van het collectieve oordeel van de best geïnformeerde specialisten uit de Trumanadministratie.” Daarbij beklemtoont Lippman de sterke invloed die William A. Eddy, een van de belangrijkste mannen binnen de inlichtingendienst van het State Department, uitoefende op de eindversie van dit rapport. “Eddy was inlichtingenofficier geweest bij een marinekorps, was geboren in Libanon, sprak vloeiend Arabisch en was één van de belangrijkste VS-diplomaten geweest in Saoedi-Arabië. Hij stelde zich pro-Arabisch op en was antizionist.” Lippman vat zijn visie als volgt samen: “Hij geloofde dat de president voor de keuze stond of er in Palestina al dan niet een theocratische, zionistische staat zou komen. In een memorandum aan Loy Henderson, dat Eddy schreef op het ogenblik dat het CIA-rapport werd voorbereid, verklaarde hij dat de verdeling van Palestina “niets zou oplossen en in tegendeel nog meer steun zou betekenen voor de zionistische expansie”. Een verdeling “zou de bevestiging zijn van een theocratische, soevereine staat met donkere middeleeuwse karakteristieken”. Volgens Lippman “was Eddy’s taalgebruik wellicht wat heftig, zijn opinie verschilde echter niet veel van die van de meeste van zijn collega’s in het State Department en de strijdkrachten.”
Het rapport van het ORE vatte de gevolgen van de uitvoering van het VN-verdeelplan ruwweg als volgt samen:
“De volgende situatie zal hieruit voortvloeien:
- er zal een soevereine joodse staat worden opgericht op een substantieel deel van het grondgebied van Palestina.
- een substantieel aantal immigranten zal toestemmingen krijgen om zich in de joodse staat te vestigen.
- de Arabieren – niet alleen in Palestina, maar in heel het Nabije Oosten – zullen zich verzetten tegen punten a en b. Er zullen vijandelijkheden uitbreken tussen joden en Arabieren.
- Hulp in de vorm van manschappen, wapens en logistieke steun zal van buiten Palestina worden verleend zowel aan de joden als aan de Arabieren.
- De Verenigde Naties zullen niet onmiddellijk een internationale politiemacht op de been brengen om de vrede in Palestina te bewaren.”
Een aangekondigde oorlog
De CIA was er vrijwel zeker van dat de goedkeuring van het VN-verdeelplan tot oorlog zou leiden. Het rapport haalt daarvoor een aantal pertinente redenen aan: “Het Arabisch nationalisme is de sterkste politieke factor in de Arabische wereld. Onder de Ottomaanse heerschappij beleefde dit nationalisme een groei dankzij zijn netwerk van geheime genootschappen om openlijk op het toneel te verschijnen tijdens de Arabische opstand in de Eerste Wereldoorlog. Het is sindsdien de belangrijkste politieke kracht binnen de bevrijdingsbewegingen in de Arabische wereld. Omwille van de sterke politieke banden tussen de diverse Arabische staten, zullen de politieke ontwikkelingen in een land van vitaal belang blijken te zijn voor alle andere Arabieren. De Palestijnse onafhankelijkheid is bijgevolg een belangrijk doel niet alleen voor de Palestijnen, maar ook voor de Syriërs, Libanezen, Irakezen, Transjordaniërs, Egyptenaren en Saoedi’s. Deze situatie negeren zou voor elke Arabische regering politieke zelfmoord betekenen.”
Volgens het CIA-rapport “vrezen de Arabieren dat de joden hun positie zullen versterken door een ongebreidelde immigratie en dat zij op expansie zullen aansturen zodat zij een bedreiging vormen voor de pas veroverde onafhankelijkheid van elk van de Arabische staten.” En voorts: “Op lange termijn zal geen van de zionisten in Palestina zich tevreden stellen met de territoriale bepalingen van het verdeelplan.” (Zoals bekend wees het VN-verdeelplan 56% van het Palestijnse grondgebied toe aan de joodse staat. Jeruzalem zou een corpus separatum worden onder internationaal gezag).
En in het ORE-rapport stonden nog meer verbluffende voorspellingen.
- Na het verdeelplan zal de oorlog uitbreken. De meeste Arabische regeringen zullen niet overgaan tot een openlijke oorlogsverklaring, uit voorzichtigheid om de Verenigde Naties niet voor het hoofd te stoten. Maar ze zullen wel in het geheim wapens leveren aan de Arabische guerrillastrijders. Vrijwilligers uit tal van Arabische landen zullen in Palestina toestromen om mee te strijden.
- De Amerikaanse oliebelangen zullen in het gedrang komen. De Arabische regeringen, ook die van Saoedi-Arabië zullen waarschijnlijk niet geneigd zijn bestaande olieconcessies op te zeggen, maar de pijpleidingen in de woestijn zullen kwetsbaar zijn voor de aanvallen van kleine Arabische benden, die deze pijpleidingen kunnen opblazen en kunnen verdwijnen zonder gearresteerd te worden.
- De handelsbetrekkingen tussen de VS en de Arabische wereld zullen ernstige schade oplopen en de Arabieren zullen wellicht een boycot uitroepen tegen de joodse staat en tegen ondernemingen die met de joodse staat zaken doen.
- De zionisten zullen een nog sterkere propagandacampagne voeren in de Verenigde Staten en in Europa om “nog meer grondgebied op te eisen voor de vestiging van nieuwe immigranten”. “Ze zullen de Arabieren beschuldigen van agressie, wat ook de huidige omstandigheden zullen zijn. Deze propagandacampagne zal zonder twijfel de publieke opinie blijven beïnvloeden in de VS en de VS-regering zou geneigd kunnen zijn verdere stappen te ondernemen die hun relaties met de hele Arabische wereld zullen compliceren en verzuren.
- De Sovjetunie – zelfs al heeft ze de joden in Palestina gesteund (politiek en militair) – zal politieke munt slaan uit de situatie en zal zich aandienen als de grote vriend van de Arabische zaak.
En in het licht van de recente ontwikkelingen (sinds het einde van de jaren ’90) in Palestina en de Arabische wereld is ook volgende voorspelling van de CIA meer dan merkwaardig: in Palestina kan het politieke (en militaire) conflict tussen Arabieren en zionisten omslaan in een religieuze oorlog, waarbij het absoluut niet zeker is dat de seculiere Arabische staten bij machte zullen zijn om de islamitische ijver van de ‘jihad’ onder controle te houden. “De Arabieren zijn tot religieus fanatisme in staat, dat over een geweldige kracht kan beschikken als het op politieke verzuchtingen wordt gestoeld,” zo staat in het CIA-rapport. “Het is mogelijk dat religieuze organisaties het initiatief nemen voor het Arabische verzet in Palestina. De Ikhwan al Muslimin (moslimbroederschap) heeft haar hoofdkwartier in Egypte en is een organisatie van jonge moslims die als doel heeft de Arabische maatschappij in overeenstemming te brengen met de islamitische ideologie. De Ikhwan heeft afdelingen opgericht in Syrië en Libanon en één van haar actiefste branches bevindt zich in Palestina. De Ikhwan beschouwt verwestersing als een gevaarlijke bedreiging voor de islam en zal elke politieke verankering van het zionisme in Palestina met religieus fanatisme bestrijden”…
Zoals later pas zou blijken, schatte de CIA de militaire’ krachtsverhoudingen in Palestina volstrekt verkeerd in. Het rapport toont zich nogal zeker van de afloop van de oorlog: de Arabieren zullen de joden uit Palestina verdrijven. Ook dat was een opvatting die William A. Eddy erdoor drukte. In oktober 1947 had hij een bezoek gebracht aan een aantal Arabische hoofdsteden en tijdens zijn briefing met de Amerikaanse generale staf voorspelde hij zonder meer: “Als het verdeelplan er komt, zullen de Arabieren de joden het land uit jagen… Dat zal hen geen enkele moeite kosten.” Op dat ogenblik raamde de CIA dat de getalsterkte van beide kampen – joden en Arabieren – min of meer in evenwicht was. “De Arabieren beschikken echter over belangrijke reservetroepen, terwijl de joden op geen versterkingen kunnen rekenen, tenzij ze een beroep kunnen doen op bijkomende immigranten uit Europa en vrijwilligers uit de VS. De joden zullen goed uitgerust zijn, maar het is twijfelachtig of ze over voldoende logistiek en munitie beschikken voor een lange campagne.”
Het rapport brengt de troepensterkte van de zionistische strijdkrachten in kaart het ‘zionistische leger’ of de Hagannah zou over 70.000 tot 90.000 soldaten beschikken, met daarbovenop nog eens 6.000 tot 8.000 strijders van de Irgun Zvai Leumi (“een ondergrondse organisatie die van sabotage en terrorisme zijn bevoorrechte tactiek heeft gemaakt in haar strijd voor onafhankelijkheid”) en de “500 extreem-fanatieke strijders van de Sternbende of Lehi”.
President Truman zou de bevindingen van dit CIA-rapport naast zich neerleggen. En volgens Thomas W. Lippman had dit voornamelijk met een slechte timing te maken. Het rapport werd aan het Witte Huis bezorgd op 28 november 1947. ’s Anderendaags werd er in de Verenigde Naties over het verdeelplan gestemd en de twee grote overwinnaars van Wereldoorlog II, de VS en de USSR verleenden hun steun aan het VN-plan. In zijn memoires schreef Harry S. Truman later dat hij gehoopt had dat “de voorgestelde verdeling van Palestina de weg had kunnen openleggen voor een vreedzame samenwerking tussen Arabieren en joden… Ik kon voorzien dat met dit VN-voorstel en de oproep om een economische unie te vormen tussen de verdeelde landsgebieden, de joden en de Arabieren zouden gaan samenwerken, zij aan zij, zoals echte buren.” Al snel zou blijken dat dit wishful thinking was. De zionistische troepen veroverden 73% van het Palestijnse grondgebied en legden alle bepalingen van het verdeelplan (net zoals alle toekomstige VN-resoluties) naast zich neer. De VS (net zoals de Sovjetunie) zouden op 15 mei 1948 de staat Israël ogenblikkelijk erkennen. Truman stond voor de campagne voor zijn herverkiezing en wilde, zoals hij in zijn memoires schreef, “de buitenlandse politiek buiten de verkiezingsstrijd houden”. Thomas W. Lippman merkt fijntjes op dat Truman het uiteindelijk haalde van zijn Republikeinse rivaal Thomas E. Dewey. Maar het was sinds de verkiezing van Woodrow Wilson in 1916 geleden dat een Amerikaanse president verkozen werd, terwijl hij in New York (waar de joodse stemmen er echt toe doen) verslagen werd.
Washington, de koele minnaar
Het Amerikaanse establishment had dan wel de staat Israël erkend, de relaties met de nieuwe joodse staat waren niet echt van harte. De belangrijke inbreng (via wapenleveringen, oorlogsvrijwilligers en een aanzienlijke immigratie van Russische joden) van de Sovjets in de uiteindelijke overwinning van de zionisten, was niet aan het waakzame oog van Washington ontsnapt. De Amerikaanse regering had op dat ogenblik drie belangrijke bekommernissen: een infiltratie in het Midden-Oosten van de grote rivaal Moskou ten allen prijze verhinderen; de eigen oliebelangen veiligstellen (en dus ook de goede betrekkingen met de Arabische olieproducerende landen, vooral Saoedi-Arabië); en de voormalige Europese koloniale grootmachten (Groot-Brittannië en Frankrijk) definitief uit het gebied verbannen om zelf te overheersen. Voorlopig paste de joodse staat van David Ben Goerion niet in dit plaatje. En Washington onderwierp Israël aan een strak wapenembargo, dat nagenoeg vijftien jaar overeind zou blijven.
In die jaren hadden de zionisten de grootste moeite om hun militaire capaciteit uit te bouwen. De Israëlische luchtmacht was uitgerust met enkele aftandse vliegtuigmodellen. Israël kon niet één bombardementsvliegtuig aankopen. In het Israëlische luchtruim was niet één straaljager te bespeuren. De Israëlische diplomaten trachtten Washington en Londen ervan te overtuigen de nieuwe joodse staat met defensieve wapens uit te rusten. Ze botsten telkens op een botte weigering. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, John Foster Dulles, verklaarde tegenover de Israëli’s dat er geen enkel bewijs bestond dat de krachtsverhoudingen in het Midden-Oosten aan het veranderen waren en dat dit ook in de toekomst niet het geval zou zijn” (2). Eén van dé prioriteiten van Ben Goerion en de zijnen was de aanmaak van een eigen atoomwapen. En de zionisten zouden dat via de Fransen uiteindelijk bemachtigen volgens het principe ‘voor wat hoort wat’.
In 1954 hadden de Franse koloniale legers in Dien Bien Phu een zware nederlaag opgelopen tegen het Vietnamese volksbevrijdingsleger. In november van dat jaar brak in Algerije een opstand uit tegen de Franse koloniale aanwezigheid. Parijs wilde kost wat kost een nieuwe nederlaag vermijden. De Franse regering verdacht de Egyptische president Gamal Abdel Nasser ervan de grote aanstoker en inspirator te zijn van de Algerijnse rebellie. In Frankrijk rijpte de idee dat zo lang er niets ondernomen werd om Egypte te verzwakken, het onmogelijk zou zijn de Algerijnse opstand neer te slaan. Israël had wapens nodig en Frankrijk inlichtingen over Nassers rol bij de Algerijnse opstand. Israël beschikte over deze inlichtingen en Frankrijk had wapens. In september 1955 werd Shimon Peres voor het eerst uitgestuurd naar Parijs. Enkele weken later was de eerste belangrijke wapendeal met de Fransen rond. De operatie was ‘top secret’. Zonder medeweten van de Franse president, eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en onder de neus van de Franse en Amerikaanse inlichtingendiensten, werden twaalf Mystère-jets vanuit Frankrijk naar Israël overgevlogen.
Toen Nasser korte tijd daarop de nationalisatie van het Suezkanaal aankondigde, was voor Parijs de maat helemaal vol. Nasser was uitermate verbolgen over de weigering van Amerikanen en Britten om Egypte te helpen bij de bouw van de Aswanstuwdam. Voor de Fransen en de Britten was de nationalisatie van het Suezkanaal een forse economische klap. Het kanaal werd uitgebaat door de Suez Canal Company en leverde de Franse en Britse aandeelhouders flink wat dividenden op. Parijs wilde met Nasser afrekenen en zocht daarvoor actieve steun van de Britten, die aanvankelijk een aarzelende houding aannamen. Zo lang er geen concreet voorwendsel bestond om Egypte aan te vallen, toonde Londen zich terughoudend voor een militaire campagne in koloniale stijl.
Dit was de taak die Frankrijk voor Israël had weggelegd, in ruil voor de levering van een atoomreactor.
Israël viel de Egyptische Sinaïwoestijn binnen – het werd een blitzkrieg waartegen het leger van Nasser nauwelijks iets vermocht. Britse en Franse troepen bezetten de kanaalzone. Alles wees erop dat de Egyptische president Nasser een verschrikkelijke nederlaag en vernedering tegemoet ging. Maar dat was buiten de Amerikaanse president Eisenhower gerekend. Die was woedend over het Israëlisch-Brits-Frans militaire avontuur. Hij dwong de drie bezettingslegers zich onmiddellijk uit Egypte terug te trekken. Het was het einde van de Franse en Britse koloniale aanwezigheid in het Midden-Oosten. Voortaan zouden de VS alleen de lakens uitdelen in het gebied. Maar Suez betekende wel het begin van de Frans-Israëlische nucleaire samenwerking.
Het keerpunt
De Republikein Dwight Eisenhower zou ook na de Suezcrisis strikt toezien op het Amerikaanse wapenembargo in het Midden-Oosten. Tegelijk maakten de Amerikaanse inlichtingendiensten zich stilaan zorgen over een aantal ontwikkelingen in de regio. De CIA kwam er vrij snel achter dat de Fransen en de Israëli’s samenwerkten op het vlak van de nucleaire bewapening. De Egyptische president Nasser knoopte relaties aan met de Sovjetunie en zijn Oost-Europese bondgenoten – Nasser betrok een steeds belangrijker deel van zijn wapenuitrusting vanuit Oost-Europa en hoopte op Sovjetsteun bij de aanleg van de Aswanstuwdam. In de Verenigde Staten zou weldra een Democratische president aan de macht komen, John F. Kennedy. De Koude Oorlog kende een hoogtepunt met de Cubaanse rakettencrisis in 1962. Hetzelfde jaar nog zou president Kennedy het wapenembargo tegen Israël een stille dood laten sterven. Op 26 september 1962 kondigde het State Department aan dat de VS Israël een niet nader genoemd aantal Hawk-raketten zou leveren. Israël werd in Washington steeds meer beschouwd als een belangrijke bondgenoot in de Koude Oorlog en tegen het einde van het decennium konden de Israëli’s zich in de VS zowat al het wapentuig aanschaffen dat ze wensten. (3) De Israëlische lobby in Washington had voortreffelijk werk verricht. De junioorlog van 1967 zou voor de definitieve kentering zorgen. Israël bracht zijn Arabische buren een verpletterende militaire nederlaag toe. De joodse staat had in één klap zijn grondgebied uitgebreid met niet minder dan 20.870 vierkante kilometer. Het VN-verdeelplan van 1947 had de joodse staat 5.900 vierkante kilometer van het Palestijnse grondgebied toegewezen. Na de oorlog van 1948 had Ben Goerion de staat Israël uitgeroepen op 7.800 vierkante kilometer van dat grondgebied. En in juni 1967 beschikte Israël over een territorium van 28.670 vierkante kilometer. En vooral: de Israëlische generaals hadden aangetoond dat zij aan het hoofd stonden van het machtigste leger in het Midden-Oosten. Voor Washington werd Israël de bondgenoot bij uitstek om het Midden-Oosten te domineren. En van dan af zouden de Israëlisch-Amerikaanse betrekkingen aan een lange bloeiperiode beginnen. Kennedy’s opvolger, de Democraat Lyndon Baines Johnson (1963-1969), omhelsde de staat Israël. Hij zou ervoor zorgen dat Israël ongestraft de VN-resolutie 242 uit 1967 (waarin de Israëlische terugtrekking uit alle bezette Arabische gebieden werd bevolen) naast zich neer kon leggen. Van 1969 tot 1977 zouden de Republikeinen de dienst uitmaken in het Witte Huis met Richard Nixon en Gerald Ford, maar vooral met Henry Kissinger, de belangrijkste veiligheidsadviseur van de Amerikaanse Republikeinse presidenten, die acht jaar lang een cruciale invloed heeft gehad op het buitenlandse beleid. Kissinger, een telg uit een Oostenrijkse, joodse familie, was een aanhanger van het zionisme, een man die de zionistische lobby in de Verenigde Staten door dik en dun steunde. Voor hem was Israël een uiterst belangrijke bondgenoot in de Koude Oorlog, niet alleen in het Midden-Oosten, ook ver daarbuiten. Israël werd de steun en toeverlaat van Washington in tal van undercover- en counterinsurgency-operaties, overal in de Derde Wereld, waar de Amerikanen tegenwind kregen: in Zuidelijk Afrika, in Latijns-Amerika, op de Filippijnen….
En zelfs het Democratische intermezzo met president Jimmy Carter (1977-1981) bleek voor de Israëli’s een gouden tijd. Carter mag dan inmiddels op zijn oude dagen van mening zijn veranderd, van hem komt de duidelijke uitspraak (van 9 maart 1978): “Wij zijn geen voorstander van een onafhankelijke Palestijnse natie en zullen dat ook nooit zijn.” In hetzelfde jaar kreeg Carter de rechtse, zionistische regeringsleider, Menahem Begin, zover om een apart vredesverdrag met de Egyptische president Anwar El Sadat te ondertekenen. Egypte kreeg de in 1967 bezette Sinaïwoestijn terug. Israël werd beloond met nagenoeg onbeperkte economische en militaire steun vanuit Washington. Na Carter brak er in de VS een lange Republikeinse regeerperiode aan. Tussen 1981 en 1993 waren de Republikeinse presidenten Ronald Reagan en George Bush senior aan de macht. Onder Reagan en zijn minister van Buitenlandse Zaken, Alexander Haig, werd op 30 november 1981 een strategisch samenwerkingsakkoord van kracht tussen de VS en Israël. Reagan haalde de Amerikaanse zionistische lobbygroep AIPAC als adviseur naar het Witte Huis. En die nauwe Amerikaans-Israëlische samenwerking zou de volgende twee decennia nooit meer veranderen. Zelfs het achtjarige presidentschap van de Democraat William Clinton zou deze Amerikaans-Israëlische vriendschap alleen maar versterken. In hun strijd voor nationale bevrijding staan de Palestijnen tegenover een machtig en schijnbaar onverwoestbaar bondgenootschap.
(Uitpers, nr 87, 8ste jg., juni 2007)
Noten:
(1) Thomas Lippman, ‘The View From 1947: The CIA And The Partition Of Palestine’, Middle East Journal, Washington, D.C.,Volume 61, No 1, Winter 2007, pp. 17-28.
(2) Michael Karpin, ‘The Bomb In The Basement. How Israel Went Nuclear And What That Means For The World’, Simon and Schuster, New York, Londen, 2006, pp. 57-95.
(3) Donald Neff, ‘Fallen Pillars. U.S. Policy Towards Palestine And Israel Since 1945’, Institute For Palestine Studies, Washington, D.C., 2002, pp. 167-182.