Wordt het geen tijd dat de Franse en ook andere sociaal-democratische partijen de trotskistische bewegingen subsidiëren? Want in feite zorgen die bewegingen ervoor dat sommige sociaal-democratische partijen nog wat politiek gevormde kaders krijgen. Het jongste voorbeeld van een dergelijk proces: de Franse premier Lionel Jospin die schoorvoetend toegaf ooit lid te zijn geweest van de trotskistische organisatie OCI, sindsdien herdoopt in de PT (OCI, Organisation Communiste Internationaliste, PT: Parti des Traivailleurs).
Jospin heeft verschrikkelijk lang rond de pot gedraaid. En ware het niet dat de omgeving van president Jacques Chirac het dossier achter de hand hield voor de presidentsverkiezingen van volgend jaar, dan zou de krant Le Monde er misschien zo geen drukte over gemaakt hebben. Het was bij uiterst-links trouwens een publiek geheim dat Jospin minstens acht jaar bij de OCI was geweest. Daniel Bensaïd, een van de leiders van de trotskistische LCR, maakte daar allusie op in zijn boek ‘Lionel, qu’as-tu fait de notre victoire?’ (Albin Michel, 1998).
Door de ‘onthullingen’ over Jospins trotskistisch verleden nu te publiceren, is de affaire ontmijnd. Want tenslotte, wie kan het wat schelen dat Jospin net als zoveel andere leiders van de PS ooit bij uiterst-links zat? Dat is meer regel dan uitzondering.
Waarom Jospin daar zo discreet over was? Misschien omdat de OCI (meestal aangeduid als de ‘Lambertisten naar de historische leider ervan Pierre Lambert) aan entrisme deed in onder meer de sociaal-democratie. De OCI-ers militeerden in de vakbond Force Ouvrière (die dichtst bij de SFIO [Section française de l’internationale ouvrière] stond) en zelfs in het logemilieu, met name de Grand Orient. Jospin kon dus het verwijt krijgen dat hij voor rekening van die trotskistische groep de sociaal-democratie infiltreerde.
Maar daar was weinig aan gelegen. Want François Mitterrand zag er geen graten in om bij de vorming van de Parti Socialiste dertig jaar geleden een beroep te doen op al wie hem kon helpen bij zijn grootste objectief: de hegemonie van de communistische PCF op de linkerzijde breken. In 1969 had de sociaal-democratie – toen nog in de vorm van de SFIO – een verpletterende nederlaag geleden in de presidentsverkiezingen. Kandidaat Gaston Defferre was mijlen achter de PCF-kandidaat gebleven. Mitterrands grote objectief was om de PCF-positie te breken. Ook het tekenen van een ‘programme commun’ met de PCF lag in die lijn. Aan de sociaal-democratische zusterpartijen die daar niet gelukkig mee waren, legde hij steeds weer uit dat alleen zo de PS in links geloofwaardigheid zou winnen waardoor ze op termijn de PCF binnen links zou marginaliseren. Dat is was hij met groot succes deed.
In die operatie zag Mitterrand het nut in van een organisatie als de OCI die het stalinisme van de PCF constant aanklaagde. De OCI, in 1953 ontstaan uit een scheuring binnen de trotskistische Vierde Internationale, vormde talrijke militanten die geschoold waren om het stalinisme aan te klagen. Mitterrand en zijn ploeg konden dergelijke militanten uitstekend gebruiken in hun ideologische wedijver met de PCF. Waar zouden ze trouwens dergelijk gevormde kaders anders hebben moeten halen? De SFIO was een erg gedegenereerde partij van politici die in Algerije en elders een koloniale oorlog hadden gevoerd en in eigen land de arbeidersstrijd vooral hadden bekampt.
Het was ook uit afkeer van die politiek dat veel linkse jongeren naar trotskistische bewegingen trokken, naar de OCI, naar Lutte Ouvrière (vóór 1968 Voie Ouvrière) en de groep rond Pierre Frank, vroegere secretaris van Trotsky, die tot 1965 vooral aan entrisme deed bij de communistische jeugd. Die groep was trouwens in 1965 uit de communistische organisaties gestoten omdat ze, rond Alain Krivine als woordvoerder, weigerden bij de presidentsverkiezingen de kandidatuur te steunen van Mitterrand, een van de grote verantwoordelijken voor de brutale repressie in Algerije. Uit die groep ontstond de Jeunesse Communiste Révolutionaire (JCR) die een grote rol speelde in mei ’68 en waaruit later de LCR (Ligue Communiste Révolutionaire) ontstond.
Na de halfslachtige “bekentenis” van Jospin dat hij bij de OCI was geweest en later, tot na de oprichting van de PS, contact had gehouden, sprongen verscheidene andere sociaal-democraten hem bij door zich ook hun uiterst-links verleden te herinneren. Staatssecretaris voor beroepsonderwijs Jean-Luc Mélenchon diepte herinneringen op, Bernard Roman, PS-afgevaardigde uit de Nord, zei lid te zijn geweest van Lutte Ouvrière. Anderen moesten niets zeggen, iedereen in de PS weet dat Henri Weber, lid van de nationale leiding, ooit de nummer twee van de LCR was, terwijl Gerard Filoche, nu lid van de linkertendens in de PS, niet zo lang geleden een nationale leider van de LCR was. “Er zitten in de PS vele honderden ex-trotskisten”, zegt Weber.
Er is vooral de groep rond Jean-Christophe Cambadélis, een van de grote leiders van de PS, die lang de rechterarm van Lambert was en in 1985 met enkele honderden andere lambertisten, bijna de volledige studentenafdeling, bij de PS aansloot. Die groep lambertisten leidde tot dan toe een van de twee nationale studentenfederaties (Unef-ID) en controleerde ook de mutualiteit van de studenten, de Mnef. Die kwam vorig jaar spectaculair in het nieuws met een reeks schandalen die de ministerportefeuille kostten van wonderboy Strauss-Khan als superminister van economie en financiën.
En dan zijn er nog de talloze PS-kopstukken die politiek school liepen bij de linkse PSU, ontstaan als een reactie tegen de koloniale politiek van de SFIO en intussen verdwenen. Gewezen premier Michel Rocard was in 1968 nationaal secretaris van de PSU. Samen met hem liepen zeer veel PSU-kopstukken later naar de PS. Ook in de Mouvement des Citoyens (MDC) van Jean-Pierre Chevènement, ex-PS, zitten verscheidene oud-trotskisten, zoals François Morvan die de campagne van Chevènement voor de presidentsverkiezingen van volgend jaar voorbereidt.
Eén ding is zeker, zeggen ze vandaag bij de trotskistische groepen LCR, LO en PT die bij de lokale verkiezingen van maart allemaal belangrijke successen boekten: Jospin is zeker al lang géén trotskist meer. Daniel Gluckstein, de woordvoerder van de PT (ex-OCI), verwijst naar de uitspraak van Jospin dat “wat telt is wat ik de voorbije vier jaar deed “. Inderdaad, zegt Gluckstein, en voor de werkende mensen is de balans van die vier jaar rampzalig.
Jospin is intussen erg ongerust in het feit dat die trotskisten hun aanhang zien groeien, want zowel LO als de LCR zullen volgend jaar (afzonderlijk of samen) aan de presidentsverkiezingen deelnemen. En Krivine heeft duidelijk te kennen gegeven dat de stemmen van uiterst-links in de eerste stemronde niet automatisch in de tweede ronde naar de PS-kandidaat zullen gaan.
Intussen illustreert de episode Jospin duidelijk hoe de sociaal-democratie al meer dan een generatie kaders moet putten bij uiterst-links. Nu trachten ze ook te vissen in nieuwe bewegingen als Attac waar de recente belangstelling van de PS met argwaan wordt bekeken.
Op kleinere schaal hebben we de Franse situatie ook in België waar niet alleen Frank Vandenbroucke politieke school liep bij de trotskisten. Oud-trotskisten vinden we zowel in SP als (vooral) PS en in diverse vakbondsafdelingen. Het was bij de RAL, later de Socialistische Arbeiderspartij (SAP), dat ze een politieke bagage kregen, wat de leidingen van BSP, SP, PS en vakbonden niet is ontgaan, want ze zijn er dikwijls op zoek gegaan naar mensen voor hun ‘think tanks’. Ook de KP heeft talrijke kaders aan de sociaal-democratie afgeleverd, al vinden we die in groten getale terug bij Agalev en Ecolo. Bij Ecolo zijn eveneens talrijke oud-trotskisten terug te vinden. Een van de drie leiders was een nationaal kader van de RAL/SAP.
In België speelt de organisatorische en electorale zwakheid van uiterst-links sociaal-democraten en groenen natuurlijk in de kaart. Veel militanten van uiterst-links raken ontgoocheld; sommigen haken gewoon af, anderen denken dat ze toch nog iets van hun idealen kunnen realiseren bij machtspartijen. Bij een minderheid zet de ontgoocheling zich om in cynisme en carrièrisme, zowel in de politiek als in bij voorbeeld de reclamewereld en/of de pers. In de laatste uitzending van het seizoen van De Zevende Dag waren twee van de deelnemende Europarlementsleden aan het EU-debat toevallig twee gewezen sympathisanten van het trotskisme: Cas Vandertaelen van Agalev en Dirk Sterckx, VLD. Zoals in het geval van Jospin kunnen we zeggen dat er van hun verleden niet veel meer te merken is.
(Uitpers, juli-augustus 2001)