Om tegenwicht te bieden aan het bestaan en de eisen van (de) Palestijnse ‘vluchtelingen’, is van joodse zijde de lobbyorganisatie Justice for Jews from Arab Countries opgericht, die zich vanuit de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, en binnenkort ook Israël, inzet voor de zaak van Joden die voor en na de tot-stand-koming van de staat Israël naar Palestina c.q.
Israël kwamen. De leestekens bij vluchtelingen verkrijgen nadere betekenis bij het lezen van het volgende commentaar.
Een commentaar dat verband houdt met een artikel in NRC-Handelsblad van 7 juli 2008, van de hand van redacteur Carolien Roelants. Zij heeft zich over deze materie laten informeren door Carole Basri, een Amerikaans juriste en documentairemaakster van Iraaks-joodse afkomst, en door Stanley Urman, directeur van Justice for Jews in New York. Aanleiding vormde een bijeenkomst in het Europees Parlement in Brussel, over de zaak van de Arabische joden, georganiseerd door de Portugese socialistische Europarlementariër Paulo Casaca, zelf lid van de stuurgroep van de European Friends of Israel, een politieke lobby voor de verdieping van de betrekkingen tussen de EU en Israël.
Dat Basri en Urman de zaak van de Arabische joden bepleiten, is logisch en correct. Met de belangen van de laatsten werd tamelijk afstandelijk omgegaan, op grond van zionistisch-politieke overwegingen, die de basis voor de Joodse Staat (Israël) moest verstevigen. Het ging erom een joods overwicht te creëren ten opzichte van de niet-joodse gemeenschappen in het
voormalige Britse Mandaatgebied Palestina, het gebied dat op 29 november 1947 in de Algemene Vergadering van de VN werd aanbevolen verdeeld te worden in een Joodse Staat en een Arabische Staat.
Het binnenloodsen van joden uit ook Arabische landen was daartoe één middel. Het andere middel was het wegwerken van leden van … niet-joodse gemeenschappen uit dát deel van
Palestina dat tot Joodse Staat was aanbevolen. Deze laatste actie wordt door sommigen ook omschreven als de etnische zuivering van Palestina en betreft die Palestijnen die door politiek-zionistische en later Israëlische militante eenheden werden verdréven. Op hen kan de term vluchteling derhalve niet slaan…
Maar dit gaat ook op voor de Joden uit Arabische landen, omdat zij door zionistische en later Israëlische groeperingen werden aangemoedigd, vanuit hun Arabische woonoorden naar Palestina en het latere Israël te vertrekken. Daarbij werd weinig zachtzinnigheid betracht. Joden uit Bagdad hebben erop gewezen dat hun politiek-zionistisch bevlogen ‘redders’ er niet voor terug schrokken, bommen te plaatsen in synagogen, waarvoor de schuld door genoemde
‘redders’ c.s. ongetwijfeld bij Iraakse instanties of willekeurige antisemieten zal zijn gelegd.
Joden uit Marokko waren niet of nauwelijks geïnteresseerd in een vertrek naar Palestina. Zij hadden het naar hun zin en werden als normale burgers van Marokko beschouwd. In Yemen was dit niet veel anders. Kortom, de term vluchteling kan geenszins van toepassing zijn op deze Joden die door eigen volksgenoten, immers ook Joden, ertoe werden aangespoord hun biezen te pakken en naar Palestina/Israël af te reizen. Het uit Yemen halen van Joden vond plaats onder de code-naam Magic Carpet, Vliegend Tapijt, omdat de meeste Yemenitische Joden per vliegtuig naar Israël werden vervoerd. Mooie en spannende verhalen leverde dit op, maar die doen bij dit commentaar minder ter zake.
Over ‘het vertrek’ van niet-joodse Palestijnen vallen minder spannende verhalen te vertellen en het staat als een paal boven water dat de ellende die dit ‘vertrek’ met zich bracht, in geen verhouding staat tot dat van hun Arabisch-joodse lotgenoten. En op zijn beurt staan de pogingen om met succes op te komen voor de belangen van al deze ‘vluchtelingen’ al evenmin in geen verhouding tot elkaar. Deze wat cryptische uitspraak kan wel enige verduidelijking velen. Beginnend met de Palestijnen moet gesteld worden dat van succes geen sprake is. Weliswaar worden zij door de VN terzijde gestaan, via de UNRWA, maar dit heeft weinig geholpen in die zin dat hun aantal noodlijdenden zou zijn afgenomen. Integendeel, het zijn er steeds meer geworden, omdat de in kampen rondom Israël opgevangen Palestijnen door
natuurlijke aanwas uitgroeiden van ca. 750.000 tot meer dan 4 miljoen. De Arabische joden, volgens Justice for Jews from Arab Countries 856.000, hebben in Israël en het Westen een toevluchtsoord gevonden en voeren dus een normaal bestaan. Niettemin wordt van joodse zijde al jaren geknokt om tegenover een oplossing van het Palestijnse ‘vluchtelingen’-probleem, erkenning van de problemen van de joodse ‘vluchtelingen’ te verkrijgen.
Met enig cynisme zou men kunnen stellen dat het toestaan van terugkeer van al deze ‘vluchtelingen’ in één klap een einde zou maken aan deze kwestie. Omdat terugkeer van de Arabische joden nooit aan de orde is geweest, valt enkel in te schatten hoe deze optie door (de) betrokkenen zou worden opgevat. Het lijkt de auteur van dit commentaar weinig aannemelijk, dat Joden ervoor warm zouden lopen. Om van Israëlische instemming daarmee maar te zwijgen. Van Palestijnse kant daarentegen is vanaf het prille begin van deze materie er alles aan gedaan, hun Palestijnse terugkeer mogelijk te maken en te realiseren. Het mag als bekend worden verondersteld dat Israël ook van die (Palestijnse) terugkeer helemaal niets wil weten. Hoe Arabische landen terugkeer van Joden zouden opvatten, blijft een hypothetische vraag. Kortom, de kwestie is in déze zin dermate onwaarschijnlijk dat erover speculeren
zinloos is.
Iets minder speculatief kunnen enkele uitspraken, die in het artikel van Carolien Roelants voorkomen, nader onder de loep worden gelegd. Haar eigen vraag waarom deze kwestie nu pas (sic.) aan de orde wordt gesteld, verraadt op z’n minst naïviteit of erger onkunde inzake deze materie. Maar omdat ze buitenstaander is, geen relatie heeft tot dit onderwerp, kan de lezer er afstand van nemen. Anders ligt dit waar het Basri en Urman betreft. Zij zijn belanghebbenden en moeten als deskundigen worden beschouwd. Het is daarom dat Urmans antwoord aan Roelants volstrekt onacceptabel is. ‘De joodse vluchtelingen wilden er eerder niet over praten, omdat ze hun leven weer wilden oppakken.’ Roelants slikt het voor zoete koek, maar in feite liet ze zich door Urman inpakken. Deze kwestie speelt al járen, en het zijn niet die Arabische joden zelf die aan de bel trekken, maar mensen als Basri, Urman en
vele andere politieke zionisten.
Omdat het belang van Israël in het geding is. Want het project ‘Joodse Staat’ wordt voornamelijk georkestreerd door politieke zionisten, waarbij de belangen van individuele Joden er niet of nauwelijks toe doen. Zo kan het gebeuren dat een joodse vrouw uit Israël op
een zeker moment deze opmerkelijke uitspraak doet: ‘Israël houdt niet van Joden.’ Vanzelfsprekend laten Basri en Urman zich tegenover mensen als Carolien Roelants niet zodanig uit, dat daaruit opgemaakt kan worden dat niet de persoonlijke belangen tellen, maar de politieke belangen van Israël.
Basri zegt dat in de Arabische landen sprake was van etnische zuivering, na de stichting van de staat Israël. Joden werden verdreven of aangezet tot vertrek. Dat dit Israël in de kaart speelde, laat ze in het midden. Wel brengt ze VN-Veiligheidsraad-resolutie 242 ter sprake. Maar dat in die resolutie enkel de Palestijnse vluchtelingen aan de orde komen, wordt niet
helder gemaakt. Terloops kan opgemerkt worden dat resolutie 242, mede door toedoen van Abba Eban, uiterst merkwaardige formuleringen bevat, die Israël op meer dan onbehoorlijke wijze tot voordeel strekken. Maar dit terzijde. Als Roelants beter in deze materie ingevoerd was geweest, had ze kunnen stellen, dat (de) Arabische joden in feite door eigen mensen (joden vanuit Palestina/Israël) verleid werden, hun woongebied te verlaten. Ja, dat dit
zelfs met bedenkelijke middelen ten uitvoer werd gebracht. Dan geeft het toch geen pas de respectievelijke Arabische landen hierover een verwijt te maken? En de Arabische joden uit te spelen tegenover (de) Palestijnen die notabene door Israël werden verdreven…?
Roelants neemt nog de moeite een telefoontje te plegen naar Stanley Urman in New York. Omdat op de conferentie onduidelijk bleef wat precies ‘gerechtigheid’ inhoudt — waarschijnlijk in samenhang met 242 en het internationaal recht — legt Urman uit dat gerechtigheid begint met “waarheid’ over en “erkenning” van de problemen van de joodse vluchtelingen. In één adem voegt hij daaraan toe dat de Arabische wereld nooit “de
historische feiten [heeft] erkend, (en) toegegeven dat de Arabische regeringen de rechten van de joodse burgers hebben weggenomen”. Zonder daarbij in te gaan op de wijze waarop de staat Israël zich vanaf zijn geboorte op 14 mei 1948 in het Midden-Oosten heeft gemanifesteerd, waarbij op tal van momenten met de belangen van de Palestijnen en de Arabische buurlanden van Israël werd, én wórdt, gesold, zal ook deze manier van
benaderen van deze materie ontaarden in een gesprek tussen doven, die ook de
gebarentaal niet machtig zijn…
Welke conclusie(s) roept een artikel als bovengenoemd bij mij op? Het is enerzijds onevenwichtig, omdat de ’tegenpartij’ nergens aan het woord komt. Anderzijds is het dermate on-kritisch en (dus) empatisch jegens deze joodse lobbygroep, dat mijn nekharen er bijna automatisch van overeind komen. Het conflict in het Midden-Oosten is immers voor het grootste deel verbonden met de stichting en het in-stand-houden van de Joodse Staat in die regio, duidelijker gesteld met het politiek-zionistische project Israël? Politieke steun daarbij door en vanuit het Westen was, en is nog, onmisbaar, niettegenstaande de onhaalbaarheid van dit project, wat pas op de lange duur zal blijken. Het politieke toverwoord ofwel vijgenblad hierbij is de kreet ´evenwichtige politiek´ jegens Israël en (de) Palestijnen. Dat enormiteiten
daarbij niet van de lucht zijn, kan ieder weldenkend mens eenvoudig zelf vast stellen, maar Westerse politici met een pro-Israël instelling hebben daarmee (nog) geen moeite. Hoe de media zich in deze affaire moeten opstellen, zóu eigenlijk geen vraag mogen zijn. Om aanspraak te kunnen maken op journalistieke integriteit is, zoals bij alle controverses, evenwichtige berichtgeving noodzakelijk. Een partijdig standpunt innemen zou funest dienen te zijn.
Niettemin kan géén Nederlandse krant een kritische beoordeling in deze met succes doorstaan. Wat NRC-Handelsblad betreft: deze slijpsteen voor de geest kan geenszins het verwijt gemaakt worden dat het beide partijen niet aan het woord laat komen. Niettemin valt aan te tonen dat slechts een minzame houding richting (de) Palestijnen aan de orde is. Zodra het om zwaarwegende zaken gaat, worden (de) Israëlische belangen breed over het voetlicht gebracht , en blijven (de) Palestijnse aanspraken tussen de coulissen. Op z’n minst een vorm van struisvogelpolitiek…
Egbert Talens
Egbert Talens is auteur van ‘Een bijzondere relatie. Het conflict Israël-Palestina nader bekeken — 1897-1993’.