De Japanse nationalisten dromen er al generaties van weer een militaire grootmacht te worden. Maar de grondwet maakt dat moeilijk. De aanslagen van 11 september in de Verenigde Staten spelen helemaal in de kaart van die nationalisten, want ineens konden ze als bondgenoten in de ‘internationale coalitie tegen het terrorisme’ weer soldaatje spelen. De grondwet blijft een hinderpaal, maar dat is een kwestie van tijd om die op te ruimen.
In de nasleep van 11 september zijn alvast nieuwe regels uitgevaardigd. De kamer van volksvertegenwoordigers keurde op 18 oktober een antiterrorismewet goed die in feite een aantasting is van de beginselen die na de Tweede Wereldoorlog in de grondwet werden opgenomen – onder druk van de Amerikanen.
Dat is één erfenis van de Amerikaanse zege. Een andere is de invloed van diezelfde Japanse militaristen die door de Amerikanen werden overwonnen. Want zodra de Koude Oorlog begon, werden de Amerikaanse overwinnaars ineens erg mild voor die militaristen. Op voorstel van Tsjang Kai-tsjek haalden ze oorlogsmisdadigers van de ergste soort uit de Sugamo gevangenis zodat ze als goede anticommunisten de Liberaal-Democratische Partij (LDP), nu nog steeds aan de macht, konden stichten. Dat laat nog altijd sporen na, zoals in de spoed waarmee de nieuwe wet op de defensie werd goedgekeurd.
Met de nieuwe wet kan Japan voortaan wel troepen naar het buitenland sturen voor andere dan louter humanitaire acties. Het zijn de Amerikanen die er nu al decennia op aandringen dat Japan een grotere militaire rol spelen. Onder meer met het argument dat andere landen de inspanningen moeten doen om de olieroutes van het Midden Oosten naar Japan te beveiligen.
Tijdens de Golfoorlog van tien jaar geleden leverde Japan onder die Amerikaanse druk een grote financiële inspanning, 13 miljard dollar, om die oorlog te helpen financieren. De Strijdkrachten voor Zelfverdediging , zoals het Japanse leger officieel wordt genoemd, konden echter geen rechtstreekse bijdrage leveren. Wel stuurde Tokio zes mijnenvegers naar de regio, maar tegen de tijd dat die aankwamen, was de oorlog voorbij. In de jaren daarop kreeg het leger wel een steeds groter budget, nu rond 50 miljard dollar, en verwierf het ook wapentuig waarmee een offensieve oorlog kan worden gevoerd. Het parlement keurde al eerder een budget goed om toestellen aan te schaffen die een grote reikwijdte hebben zodat ze ver weg van Japan kunnen worden ingezet.
De Amerikanen vonden na de Golfoorlog dat Japan meer moest doen. Zolang de Koude Oorlog aansleepte, achtten de Amerikanen de basissen op Okinawa en elders in Japan broodnodig. Nu de Sovjet-Unie was verdwenen, vonden de Amerikaanse bondgenoten dat Japan militair actiever moest worden.
Dat vinden ook de Japanse nationalisten die zeer sterke posities bekleden in de Liberaal-Democratische Partij (LDP) die de naoorlogse politiek, op een korte periode in de eerste helft van de jaren ’90 na, volledig domineerde. Het negationisme – de ontkenning van de Japanse oorlogsmisdaden – kan in die partij op actieve steun rekenen. Tenslotte werd die partij ook gemaakt met prominente oorlogsmisdadigers die de Amerikanen opvisten in hun strijd tegen het communisme.
De jongste jaren zijn die kringen aan een nieuwe opmars bezig. De aanslepende economische en financiële crisis wekt vertwijfeling in de Japanse samenleving. De nationalisten pleiten voor een ‘hernieuwing’ die moet toelaten dat Japan een grotere rol speelt. Daarom voeren zij een offensief tegen het artikel 9 uit de grondwet van 1947 die dat in hun ogen hindert omdat Japan alleen maar een ,zelfverdediging’ mag hebben.
Verscheidene politici uit de LDP staan achter dat standpunt. Dat was het geval voor Ryutaro Hashimoto die vier jaar geleden als premier de Yasukuni-tempel bezocht voor een eerbetoon aan Japans oorlogsdoden, onder wie zeer beruchte oorlogsmisdadigers. De huidige premier, Junichiro Koizumi, zei al bij zijn eedaflegging in mei 2001 dat hij Japan een grotere rol in de wereld wil doen spelen en dat dit de uitbouw van een militaire macht inhoudt. Dat liet aan duidelijkheid niets te wensen over, maanden voor de aanslagen van 11 september.
Koizumi bracht trouwens in augustus ook een bezoek aan de Yasukuni-tempel, al deed hij dat niet op de beladen datum van 15 augustus maar iets eerder. Daarmee wou hij gewoon rekening houden met de ‘gevoeligheden’ in het Verre Oosten waar de herinnering aan de Japanse oorlogsmisdaden erg levendig is. De zaak ligt vooral gevoelig in China en Korea, meer nog bij de publieke opinie dan bij de autoriteiten die met die opinie rekening moeten houden. De Chinese leiders trachten meestal die opinie te paaien met krachtdadige veroordelingen van het herlevend Japans militarisme, maar spoeden zich telkenmale om de plooien glad te strijken met wat voor hen een belangrijke handelspartner en investeerder is.
Koizumi trok in oktober naar Peking en Seoel om de nieuwe wetten inzake defensie toe te lichten. Blijkbaar met succes, want geen van beide protesteerde, wat ook zal te maken hebben met toezeggingen van de Amerikanen aan China en Zuid-Korea. Dankzij onze militaire samenwerking met Japan kunnen wij het Japans militarisme afweren, zeggen de Amerikanen al jaren aan de Chinese leiders.
Maar Peking weet zeer goed dat een heroplevend Japans militarisme een zekere bedreiging voor China vormt. Japan is als bondgenoot van de VS een pion in het Amerikaans beleid van ‘containment’ van China, hoe sterker het militair staat, hoe meer dat dit de ambities van China in de regio bedreigt. Wellicht heeft China van de VS garanties gekregen dat als het stevig meewerkt aan de ‘alliantie tegen het terrorisme’, Washington zijn politiek van containment zal bijsturen.
De plannen om van Japan een militaire grootmacht te maken worden wel gehinderd door de al tien jaar durende crisis. Het begrotingsdeficit bedraagt 130 procent van het bruto nationaal product, de openbare schuld is gigantisch. Maar sommige kapitalisten vinden dat grotere militaire uitgaven net een van de middelen zijn om de economie op te vijzelen en steunen de nationalisten die Japans (tanende) economische macht ook in militaire macht willen omzetten. Dat de negationisten intussen ook via populaire stripverhalen hun propaganda aan de jeugd kunnen verkopen, baart zowel in Japan als de rest van Oost- en Zuid-Azië zorgen. Het is een nauwelijks verkapte vorm van oorlogspropaganda die verre van marginaal is.
(Uitpers, december 2001)