Jaap Kruithof was op de allereerste plaats een leraar, iemand die meer dan dertig jaar lang generaties studenten wakker schudde, kritisch informeerde, schokte en tot nadenken aanzette. Hij was geboren en opgegroeid in een calvinistisch milieu, wat waarschijnlijk zijn onvermoeibare werklust en strenge ethische ingesteldheid bepaald heeft, ook al was hij reeds als student atheïst geworden.
Deze intellectuele werklust en ethische gedrevenheid zorgden er niet alleen voor dat hij een grondig vakfilosoof en kenner van Hegel werd, maar dat hij zijn theoretische studies vanzelfsprekend verbond met zijn sociaal en politiek engagement. Vanaf de jaren zestig was hij één van de docenten filosofie aan de Rijksuniversiteit Gent naar wie de rebellerende studenten opkeken als intellectuele en morele mentor. Hij behoorde tot de generatie van Leo Apostel, Rudolf Böhm, Etienne Vermeersch en Hugo Van den Enden die elk op hun manier bijgedragen hebben tot de ontwikkeling van het vrijzinnig humanisme in Vlaanderen.
Dit linkse sociale engagement werd vanaf de jaren tachtig aangevuld met een ecologische kritiek op het humanisme: Jaap evolueerde langzaam van antropocentrist naar ecocentrist (onder meer in De mens aan de grens, 1985), waardoor hij ook één van de bezielers werd van ecologische bewegingen zoals Gaia.
Toch bleef zijn belangstelling voor het lot van de mensen in de postmoderne wereld van het neoliberalisme en de neoconservatieve globalisering acuut, zoals blijkt uit zijn boeken over deze probleemgebieden, een levenslange studie die hij de laatste maanden voor zijn onverwachte ziekte en dood had willen afronden met een trilogie over “de staat van de wereld”.
Net als Marx vertrok hij altijd van de concrete, vaak alledaagse realiteit, om van daaruit tot een breder en dieper inzicht in de werkelijkheid te komen en te zoeken naar mogelijkheden om het verzet tegen de voortschrijdende vervreemding in het Westen en de Derde Wereld te mobiliseren. Hij deed dit niet alleen met zijn boeken en in de vele interviews, maar hij was één van die intellectuelen die overal waar hij de kans kreeg ging spreken en daarmee een veel ruimer publiek bereikte dan alleen academici.
Jaap was gekend om zijn vaak vlijmscherpe analyses en polemieken, die niet altijd door iedereen gewaardeerd werden, maar hij was verre van een ideologisch demagoog. Zo was het voor hem het geen paradox, als overtuigd atheïst het orgel te gaan spelen in de protestantse kerk of, onder meer in de Club van Antwerpen, jarenlang nauw en loyaal samen te werken met katholieke en protestantse collega’s.
Hij had mensen en vrienden rond zich nodig, in de eerste plaats zijn vrouw Els, van wie hij de dood een paar jaar geleden nooit echt heeft kunnen of willen verwerken. Hij was echter ook altijd bereid, aandachtig te luisteren naar de vragen en opmerkingen van zijn studenten en andere mensen die hem tijdens een voordracht hadden leren kennen en hen verder te helpen.
Daarom denk ik dat hij zowel zal blijven voortleven door zijn talrijke geschriften als door de blijvende indruk die hij als leraar, in de volle betekenis van die term, op duizenden mensen gemaakt heeft. Op de grafsteen van zijn geestesgenoot en strijdmakker Herbert Marcuse in Berlijn staat, naast de naam en de data, slechts één woord: “Weitermachen”. Dit zou ook voor Jaap Kruithof het gepaste grafschrift kunnen zijn. Geen afscheid, maar een oproep. Geen rouwcahier, maar een agenda.
(Uitpers, nr. 107, 10de jg., maart 2009)