Als de derde economie van Afrika (na Zuid-Afrika en Nigeria) is stabiliteit en welvaart in Ivoorkust van groot belang voor heel West-Afrika. De geschiedenis van het land toont aan hoe economische vooruitgang en achteruitgang politieke gebeurtenissen sturen. Ivoorkust is eveneens een goed voorbeeld van hoe racisme groeit in een sfeer van ongenoegen en frustratie.
De vette jaren
Ivoorkust fungeerde als de spil van het Franse koloniale beleid in West-Afrika(1). De Fransen installeerden een plantage-economie die zich vooral baseerde op exportproducten zoals koffie, cacao, bananen en palmolie. De ruggengraat van het systeem was ‘la corvée’, jonge mannen waren verplicht om gratis te werken op de plantages alsook aan infrastructuurwerken zoals de aanleg van spoorwegen. Vanaf de jaren dertig draaide de economie gebaseerd op koffie en cacao op volle toeren. De vraag naar extra werkkrachten nam steeds toe en als antwoord zette Frankrijk migratiestromen op, eerst binnen Ivoorkust zelf, later vanuit Ghana en nog later kwamen er grootschalige migraties uit het noorden (het huidige Burkina Faso, Mali en Guinee).
In 1960 werd Ivoorkust onafhankelijk onder leiding van president Houphouët-Boigny. Hij bleef ruim 30 jaar aan de macht en onder hem bleef Ivoorkust het beleid opgestart door de Fransen volgen en onderhield het erg nauwe banden met de voormalige koloniale macht. De jonge republiek voer een stabiele, westerse koers terwijl Frankrijk van zijn kant volop in de exporteconomie van het land investeerde. Zo groeide het BBP met gemiddeld 11% in de jaren 1960 en 6% in de jaren 1970. Deze sterke economische groei liet toe te investeren in infrastructuur, onderwijs en gezondheid, alsook hogere lonen uit te keren in de publieke sector. Dit alles samen creëerde een algemene stijging van de welvaart in Ivoorkust. De hogere levenstandaard werkte als een magneet voor de mensen uit de armere buurlanden, vooral dan Mali en Burkina Faso maar ook uit Togo, Benin, Senegal en Niger. Schattingen naar het aantal migranten in Ivoorkust gaan van een kwart tot meer dan een derde. Zelfs met de laagste schattingen zijn er alleen enkele golfstaten die een groter aandeel migranten in de bevolking hebben.
Deze grote groep aan migranten is het resultaat van een bewust beleid om arbeidskrachten te rekruteren. Geen enkele migrant liet zich naturaliseren omdat men toch gelijke rechten had. Onder Houphouët-Boigny mochten de buitenlanders zelfs stemmen. Dit is niet zo verwonderlijk aangezien er toch maar 1 partij verkiesbaar was en een echt parlement pas in de jaren 1980 ontstond.
Economische en politieke problemen
Vanaf de jaren 1980 krijgt de Ivoriaanse economie zware klappen en zo neemt de frustratie onder de bevolking toe. Door een sterke daling van de wereldprijzen voor koffie en cacao, een mislukte poging om de economie te diversifiëren en alom aanwezige corruptie komt de economie in een grote crisis terecht. Besparingen en privatiseringen opgelegd in de structurele aanpassingsprogramma’s van het IMF en de Wereldbank deden de sociale voorzieningen en het herverdelingseffect van de koffie- en cacaowinsten fel krimpen. Hier bovenop kwam nog eens de halvering van de waarde van de munt, de CFA. Deze munt wordt in heel Frans West-Afrika gebruikt en was gelinkt aan de Franse frank (nu aan de Euro). Het positieve aan deze link is dat de CFA een stabiele en sterke munt is, het negatieve is dat het monetaire beleid in Parijs wordt gevoerd. Zo besloot de Franse minister van financiën samen met de directeur van het IMF in 1994 om de waarde van CFA te halveren.
Al deze factoren leidden tot een gevoelige daling van de welvaart voor de Ivorianen. Als gevolg hiervan en in combinatie met een toenemende vraag naar democratisering groeide het protest in de vorm van stakingen en woelige betogingen onder leiding van studenten.
Ook politiek breken er onrustige tijden aan. Op het einde van 1993 sterft Houphouët-Boigny aan prostaatkanker. In de strijd om zijn opvolging gaat het tussen parlementsvoorzitter Henri Konan Bédié en eerste minister Alassane Dramane Ouattara. Bédié wordt als voorzitter van het parlement, president ad interim. Hij moet het land voorbereiden op nieuwe verkiezingen. Om zijn rivaal uit te schakelen speelt hij de etnische kaart.
Ivoirité als beleidsinstrument
Het is in deze periode dat de aanwezige latente frustratie tegen de vele migranten naar de oppervlakte komt. Bédié stelt een nieuwe kieswet op die vereist dat beide ouders van een presidentskandidaat Ivoriaan moeten zijn en dat de kandidaat de laatste 5 jaar in het land moet verbleven hebben. Beide maatregelen zijn een persoonlijke aanval op Ouattara die wordt uitgesloten van de verkiezingen in 1995. De oppositie boycot de verkiezingen en Bédié haalt een ruime overwinning. Frankrijk erkent de overwinning en spreekt openlijk zijn steun uit.
De tactiek van Bédié heeft gewerkt en met een ruime meerderheid in het parlement kondigt hij grote hervormingen aan. De basis van zijn programma wordt de ‘ivoirité’. Dit begrip wijst op de vraag naar de identiteit van de Ivorianen. In een land met zoveel migranten en meer dan 60 verschillende etnische groepen stelt Bédié de vraag wie is een “echte” Ivoriaan en wie niet. Een sfeer van xenofobie en sociale uitsluiting installeert zich in de instellingen van de staat en in de geest van de mensen. Migranten en leden van het Rassemblement des républicains-RDR (de partij van Ouattara) worden ontslagen uit publieke functies, van hun gronden verjaagd en steeds meer geviseerd op straat. Aangezien miljoenen mensen niet over papieren beschikken, is het onmogelijk uit te maken van welke nationaliteit iemand is. Men gaat zich daarvoor baseren op de naam, aan iemands achternaam kan men zien uit welke regio en etnische groep iemand afstamt. Cruciaal hierbij is dat de stammen uit het islamitische noorden van Ivoorkust etnisch verwant zijn aan de migranten uit Mali en Burkina Faso. Zo ontstaat een breuk in de samenleving waarbij een migrant, een moslim en iemand uit het noorden over de zelfde kam worden geschoren.
In 1999 werd Bédié verjaagd door een staatsgreep van generaal Guéï. Deze beloofde aanvankelijk de uitsluiting tegen te gaan en verkiezingen te organiseren, maar als puntje bij paaltje kwam, wou hij zelf voor het presidentschap gaan en sloot Ouattara opnieuw uit op basis van dezelfde electorale wetgeving. Hij schreef een referendum uit waarin het volk mocht beslissen of de beide grootouders van een kandidaat Ivorianen moeten zijn of slechts 1 van beiden. In de grondwet werd uiteindelijk vastgelegd dat beide grootouders Ivorianen moeten zijn.
De derde kanshebber, Laurent Gbagbo van de Front Populaire Ivoirien (FPI), won de verkiezingen vlot van de onpopulaire generaal maar deze weigerde zich neer te leggen bij de uitslag en ontbond de kiescommissie. Na dagenlange protesten waarbij minstens 60 doden vielen, moest Guéï vluchten en riep Gbagbo zichzelf uit tot overwinnaar. Het RDR eiste nieuwe verkiezingen met Ouattara maar Gbagbo beriep zich op wetten goedgekeurd door het Ivoriaanse volk. Opnieuw braken zware rellen uit tussen aanhangers van het FPI en RDR waarbij meer dan 300 doden vielen.
Uitbraak van een burgeroorlog
Laurent Gbagbo hernam de uitsluiting van zijn beide voorgangers. Leger en politie werden onder Gbagbo verder gezuiverd van moslims en noorderlingen. Hij wou een grootscheepse identificatie op poten zetten waarbij iedereen een nationaliteit krijgt op basis van zijn “dorp van origine”. Met massademonstraties en gewelddadige marsen protesteerde de RDR tegen de gang van zaken. De veiligheidsdiensten viseerden mensen met een naam uit het noorden, verscheurden paspoorten en maakten zich schuldig aan intimidaties en mishandelingen.
In september 2002 ondernamen muitende en ontslagen soldaten een staatsgreep tegen Laurent Gbagbo en de grondwet die hun burgerrechten schendt. In Abidjan werd de staatsgreep afgeslagen maar vanuit het noorden namen de rebellen steeds meer gebied in handen. Na een maand stopten Franse troepen de opmars en dwongen de bevriezing van de situatie af. Twee jaar lang woedde een hevige oorlog waarbij verschillende massagraven van honderden lijken werden gevonden. Drie rebellengroepen smolten samen tot de Forces Nouvelles de Côte d’Ivoire (FNCI), onder leiding van Guillaume Soro, en eisten dat de bepalingen van de ‘ivoirité’ geschrapt worden. Officieel is er geen band tussen de rebellen en Ouattara maar het doel van de strijd is hetzelfde. Uiteindelijk hebben een half miljoen Malinezen en Burkinabezen het land ontvlucht, nog eens 750 000 raakten ontheemd.
Zowel regering als rebellen maakten zich schuldig aan schendingen van de mensenrechten, dorpen werden platgebrand en duizenden mensen sloegen op de vlucht. Zowel regeringssoldaten als rebellen doodden mensen op basis van naam en afkomst. In 2003 startten de VN de MINUCI-missie, die later zou uitgroeien tot UNOCI. Meer dan 6000 blauwhelmen zullen op basis van het Linas-Marcoussis akkoord de bestandslijn bewaken. Ze worden hierbij gesteund door de reeds aanwezige ECOWAS-troepen (West-Afrikaanse Unie) en 7000 Franse soldaten. In dit akkoord werd overeengekomen dat 9 rebellenleiders een plaats in de regering moeten krijgen en de burgerrechten van de noorderlingen hersteld moeten worden, in ruil zouden de rebellen ontwapenen. De pro-Gbagbo jeugd nam het echter niet dat de Ivoriaanse grondwet onder buitenlandse druk werd opzij geschoven en vanaf dan zullen geregeld gewelddadige protesten tegen Frankrijk en de VN uitbreken. In maart 2004 vielen bij dergelijke protesten 120 doden.
Op 6 november 2004 wou Gbagbo de zaken forceren met een luchtaanval op de rebellenposities, met als doel daarna een grootscheeps grondoffensief te ondernemen. Bij deze aanval kwamen echter 9 Franse soldaten om het leven. De reactie van Parijs was vernietigend. De volledige Ivoriaanse luchtmacht werd tot schroot gebombardeerd, Franse troepen namen sleutelposities in Abidjan in en Chirac eiste publiekelijk het ontslag van president Gbagbo. Maar onder leiding van de nationalistische jeugd kwamen tienduizenden Ivorianen de straat op en omsingelden de Fransen op hun posities en hoofdkwartier. Amnesty International beschuldigde de Franse soldaten ervan geschoten te hebben op ongewapende burgers, ooggetuigen zagen hoe er zelfs vanuit helikopters op de massa werd geschoten. Na meer dan 2 dagen moest Chirac inbinden en president Gbagbo blijft voorlopig aan. Op 6 en 7 november 2004 zijn uiteindelijk minstens 57 mensen omgekomen en 2200 gewonden gevallen.
De moeizame weg naar vrede
Sinds november 2004 is Gbagbo persona non grata voor de internationale gemeenschap. In de jaren na deze gebeurtenissen trad er een gespannen stabilisatie op, militieleden in het zuiden en veiligheidstroepen blijven noordelingen viseren, sporadisch voeren de Forces Nouvelles nog aanvallen uit op kazernes in het zuiden, er werden nog enkele massagraven gevonden, maar de nationale regering houdt met de nodige strubbelingen stand. In oktober 2006 vergaderden achtereenvolgens de ECOWAS, de Afrikaanse Unie en de Verenigde Naties over de kwestie Ivoorkust. De macht van Gbagbo werd nog maar eens beperkt ten voordele van eerste minister Banny maar de verkiezingen gepland voor deze periode werden uitgesteld omdat de identificatie van de kiezers en de ontwapening van de rebellen nog nergens stonden. Eind maart 2007 kenden de onderhandelingen een onverwachte doorbraak en werd Guillaume Soro (leider van de Forces Nouvelles) benoemd tot eerste minister. Hij kreeg 10 maanden de tijd om Ivoorkust naar verkiezingen te leiden. Soro wordt verweten dat hij zijn strijdmotieven verloochend heeft omdat er niet genoeg garanties zijn dat de burgerrechten van de noorderlingen hersteld zullen worden. Toch zijn er hoopvolle tekenen, deze zomer zijn controleposten en basissen van de VN op de scheidingslijn tussen noord en zuid na 5 jaar ontmanteld, de rebellen beginnen zich te ontwapenen en de verkiezingen worden gepland voor begin september 2008. Symbool voor de broze hoop was het “vredesvuur” van Bouaké op 30 juli 2007. In deze hoofdstad van de rebellen in het noorden kwam president Gbagbo voor het eerst sinds het begin van de oorlog op bezoek. Ter ere van dit bezoek werden, voor de ogen van tienduizenden Ivorianen en belangrijke Afrikaanse staatshoofden, vele honderden zware wapens in het vuur gegooid.
Xenofobie of neokolonialisme?
Een interessant standpunt is dit van de Ivoriaanse nationalistische jeugd, de aanhangers van Laurent Gbagbo. Zij stellen dat Ivoorkust misschien wel een identiteitscrisis heeft doorgemaakt maar dat de wetten, het referendum en het presidentschap van Gbagbo democratisch en volgens de Ivoriaanse grondwet zijn gestemd, zij het dan vaak in rampzalige omstandigheden. Het druist in tegen de soevereiniteit van de Ivoriaanse staat om dit door buitenlandse druk van Frankrijk en de VN zomaar te veranderen. Aanhangers van de president zeggen dat de socialistische Front Populaire Ivoirien van Gbagbo, de belangen van de grote Franse multinationals bedreigde omdat de president van plan is bepaalde sectoren te nationaliseren. Volgens hen is het Frankrijk die achter de rebellie zit om de liberaal Ouattara (die carrière maakte bij het IMF) te installeren als president en zo de Franse belangen te verdedigen. Frankrijk, dat wat betreft de francofone landen in West-Afrika het hoge woord voert in de Veiligheidsraad, gebruikt het argument xenofobie als excuus om zijn gewenste stropop aan de macht te brengen. Dit standpunt bevat ongetwijfeld een grond van waarheid, ook aangezien in de wijken van Abidjan nog steeds alle verschillende etnische groepen en nationaliteiten harmonieus samenleven. De hele internationale gemeenschap en media benadrukken éénzelfde kant van het verhaal. Uiteraard klopt het wel dat de ‘ivoirité’ sociale uitsluiting heeft teweeg gebracht en het is voor de rebellen van de Forces Nouvelles ook effectief de oorzaak van de oorlog. Maar het is natuurlijk zo dat Frankrijk niet uit pure liefdadigheid 7000 soldaten, los van de VN-missie, in Ivoorkust laat patrouilleren én ingrijpen.
De economische klap
Ondertussen is Ivoorkust economisch verzwakt. De positie als grootste cacaoproducent ter wereld wordt bedreigd door Ghana. De concurrentie uit Zuid-Amerika deed het land al wegzakken van tweede naar vijfde koffieproducent. Het verhaal van Ivoorkust toont ook aan welke grote invloed organisaties als het IMF en de Wereldbank hebben op ontwikkelingslanden. Door de structurele aanpassingsprogramma’s (SAP’s) is de Caistab (Caisse de stabilisation) volledig ontmanteld. Dit overkoepelend orgaan was een tussenpersoon tussen de Ivoriaanse producenten van koffie en cacao en de buitenlandse leveranciers. De producenten werd een minimale prijs gegarandeerd en de gemaakte winsten werden opnieuw geïnvesteerd in de landbouw (15%), woonbeleid (10%) en afbetaling van de buitenlandse schuld (37%). Niet alleen is dit herverdelingsbeleid en gegarandeerd minimum voor de boeren verdwenen, bovendien stond de Caistab in voor een kwaliteitscontrole die nu niet meer gegarandeerd is. Zo is de Ghanese cacao kwalitatief veel beter dan deze van Ivoorkust, omdat in Ghana wel nog een dergelijke nationale instelling bestaat namelijk de Cocoboard.
Besluit
De economische voorgeschiedenis van het conflict in Ivoorkust is uitgebreid aan bod gekomen om aan te tonen dat de Franse koloniale politiek, en de voortzetting van dit beleid door Houphouët-Boigny weliswaar voor economisch goede tijden heeft gezorgd maar eveneens als een tijdbom onder de samenleving lag. Wanneer economische problemen en de SAP’s de welvaart van de Ivorianen zwaar beschadigden kwamen frustraties aan de oppervlakte. Het is Bédié die deze frustraties tegen de vele migranten heeft misbruikt om zijn concurrent Ouattara uit te schakelen. Dan heeft zich een diepe kloof geïnstalleerd in de Ivoriaanse samenleving die uiteindelijk geleid heeft tot een burgeroorlog.
Op dit moment is het land bezig aan een moeizaam herstel maar het is heel moeilijk te voorspellen of deze vrede blijvend is. In de toekomst blijft er een groot gevaar voor vreemdelingenhaat, alsook voor Franse bemoeienissen in het land.
(Uitpers, nr. 93, 9de jg., januari 2008)
Gorik Zelderloo studeerde af aan de VUB met een thesis over dit onderwerp.
(1) Ivoorkust werd in 1883 officieel een Franse kolonie, hoewel het al van 1842 deel uitmaakte van het Franse protectoraatgebied langs de West-Afrikaanse kust. In 1960 verwierf het de onafhankelijkheid.