Op 6 februari hebben de Israëli’s hun keuze gemaakt. Ariel Sharon is met een overweldigende meerderheid tot premier verkozen. Ehud Barak daarentegen werd verpletterend verslagen. Barak heeft het land eerst naar de chaos geleid en vervolgens het pad geëffend voor een oorlogsmisdadiger. Zelfs zonder Barak, lijkt de Arbeiderspartij nu met Sharon in zee te willen gaan.
Links heeft in Israël uiteindelijk gekozen om niet te kiezen. De Arabische burgers van Israël, die in 1999 nog 95 procent van hun stemmen aan Barak gaven, waren al gekwetst door het feit dat ze niet mochten deel uitmaken van zijn kabinet. De ontgoocheling sloeg om in woede toen de politie 13 Arabische demonstranten met Israëlische nationaliteit doodde in het noorden van Israël.1 Velen van Baraks meest enthousiaste kiezers in 1999, vonden dat ze onmogelijk op een man konden stemmen die de hevigste repressie sinds 1967 in de bezette gebieden heeft georganiseerd.
Barak was heel de periode vooral een onbetrouwbare kameleon, die van in het begin de schijn hoog hield aan vrede te willen werken met de Palestijnen. In de praktijk zette hij in alle ‘stilte’ de kolonisatiepolitiek van zijn voorgangers verder (zie Uitpers nr. 16, februari 2001).
Barak: opportunisme en chaos
Volgens Adam Keller van de vredesorganisatie The Other Israel werd "Barak, de man die vrede sprak maar oorlog voerde, niet zozeer verslagen door de oppositie maar door hemzelf."
Dat kan kloppen. Het regime van Barak is in chaos geëindigd. Omdat hij geen vredes-, maar een kolonisatie- en discriminatiepolitiek heeft gevoerd, sloeg de hoop bij de Palestijnse bevolking om in woede en frustratie. Er was alleen nog een provocatie nodig, in de vorm van een bezoek aan de Al-Aqsa moskee door Ariel Sharon, om een opstand in de bezette gebieden te ontketenen die door harde repressie al tot honderden doden en duizenden gewonden heeft geleid. Chaos ook in Israël zelf waar Barak erin geslaagd is de bevolking diep te verdelen en vooral orthodox-rechts te versterken.
Baraks plat opportunisme en machtsgeilheid hebben er voor gezorgd dat zelfs zijn eigen Arbeiderspartij er verdeeld en verweesd bijligt. Het begon met zijn tactisch ontslag op 10 december vorig jaar en zijn kandidaatstelling voor het premierschap, die hij tegen beter weten in handhaafde, ook al bleek in de weken voor de verkiezingen dat hij geen enkele kans maakte de verkiezingen te winnen. Hij zorgde daarmee voor ongenoegen bij een deel van de Arbeiderspartij, omdat hij geen plaats wilde ruimen voor Shimon Peres die het volgens de peilingen wel kon halen van Sharon. Zelfs na zijn nederlaag en zijn aangekondigd vertrek uit de politiek, joeg hij partijleden de gordijnen in, toen hij plots doodleuk aankondigde dat hij het aanbod van ‘aartsvijand’ Sharon om minister van Defensie te worden in diens regering, aanvaardde. Pas nadat de hele Israëlische pers met een nooit eerder vertoonde hardnekkigheid Baraks kameleongedrag op de korrel nam, bond Barak in: hij trok zijn kandidatuur in en trad af als voorzitter van de Arbeiderspartij. Maar bij Barak weet je het nooit echt zeker.
Regering van nationale eenheid?
Met of zonder Barak, het begint er op te lijken dat Sharon er inmiddels in zal slagen om een regering van ‘nationale eenheid’ te vormen. De legergeneraal/premier is zelfs bereid om 8 ministers van Avoda (de Arbeiderspartij) in zijn regering op te nemen. Genoemd zijn het ministerie van Defensie, Buitenlandse Zaken, Handel en Industrie, Wetenschap Cultuur en Sport, Communicatie en Gezondheidszorg. Avoda neemt het aanbod zeer serieus en heeft al een lijstje met kandidaten zoals Knesset-voorzitter Avraham Burg en ouderdomsdeken Shimon Peres, die graag minister van Buitenlandse Zaken wil worden, maar door Sharon bij voorkeur op Defensie wordt gezien. Die politieke ontwikkeling zegt evenveel over het opportunisme van Avoda als van Sharon.
Voor Sharon speelt echter ook dat hij zijn nieuwe regering zal moeten verkopen aan het buitenland. Hij heeft zich met zijn radicale uitspraken en bloedig verleden niet erg geliefd gemaakt in het buitenland. Vandaar ook de gretigheid waarmee hij de post van Buitenlandse Zaken aan de Arbeiderspartij aanbiedt, die nog altijd op veel krediet kan rekenen in bijvoorbeeld Europa. Maar de sluwe Sharon wil ook de Arbeiderspartij de hete kolen uit het vuur laten halen. Dat is dan weer de reden waarom hij eveneens Defensie wil afstaan, een post die in de vorige regering gecombineerd werd met het premierschap. De Arbeiderspartij beseft dat en hoopt Defensie alsnog te kunnen inruilen voor Financiën.
Sharon: waanzin aan de macht
Wanneer de Arbeiderspartij toetreedt tot het ‘oorlogskabinet’ van Sharon, zou ze wel eens voorgoed de steun van de Israëlische Arabieren, die bijna 20 procent van de bevolking uitmaken, kunnen verliezen. Voor hen is Sharon niet meer of minder een oorlogsmisdadiger.2 Sharon begon zijn bedenkelijke reputatie al begin jaren vijftig, als leider van de commando-eenheid 101, berucht voor haar brutale aanvallen tegen Palestijnen. Het bloedbad in het dorp Qibya op de Westbank op 14 oktober 1953 behoort wellicht tot de bekendste misdaden. Sharons eenheid blies er 45 huizen de lucht in, waarbij 69 burgers het leven lieten. Volgens de Israëlische historicus Avi Shlaim in zijn recent boek ‘The Iron Wall’, waren twee derden van de slachtoffers vrouwen en kinderen. Vier dagen later zou zelfs de VS-regering verklaren dat de verantwoordelijken ter verantwoording moesten worden geroepen. De VN-veiligheidsraad kondigde resolutie 101 af waarin de actie in Qibya "ten strengste" werd "afgekeurd" en in overtreding was met o.m. het VN-Handvest.
In 1955 kreeg Sharon een officiële berisping, omdat hij logistieke steun had verleend aan vier jonge Israëli’s die in het wilde weg wraak namen op Bedoeïenen voor Arabische aanvallen op Israëlische nederzettingen.
Tijdens de Suezcrisis in 1956, als commandant van een parachutistenbrigade zou hij door vier officieren beschuldigd worden jonge mannen naar de dood te leiden voor zijn eigen eer en glorie, waarop hij door Moshe Dayan geschorst zou worden wegens inbreuk op discipline. Sharon bleef echter doordoen. In 1971, tijdens de "pacificatie van Gaza", bevestigde Sharon zijn reputatie door de Palestijnen met brutale repressie te lijf te gaan. Huizen werden opgeblazen en verschillende burgers werden gedood of zwaar gestraft.
Kort daarop zou Sharon carrière maken in de Likoedpartij. In juni 1981 werd hij minister van Defensie onder Menachim Begin. In die functie leidde hij een jaar later – 5 juni 1982 – de invasie in Libanon, onder de naam "Vrede voor Galilea". De invasie kostte vele duizenden slachtoffers en maakte bijna een half miljoen daklozen. Tegen eind juli verklaarde de Libanese regering dat de gevechten en bombardementen op steden en dorpen al aan 14.000 mensen het leven had gekost. Meer dan 90 procent waren ongewapende burgers. Op 12 augustus 1982, sindsdien bekend als zwarte donderdag, zouden 11 uur lange artilleriebeschietingen zo’n 500 Libanese en Palestijnse burgers doden. De campagne naderde zijn dieptepunt, toen Sharon op 15 september 1982 Beiroet binnenviel. Tussen 16 en 18 september richtten extreemrechtse falangisten een slachting aan onder de Palestijnse vluchtelingen in de kampen Sabra en Shatila, die onder controle stonden van het Israëlische leger. Naar schatting 2.000 mensen werden koelbloedig afgemaakt onder het oog van het Israëlische leger dat de Falangisten in de kampen had toegelaten. Sharon werd door een Israëlische onderzoekscommissie verantwoordelijk geacht omdat hij niets had gedaan om de slachting te vermijden, waarop hij verplicht was om als defensieminister af te treden.
Dat heeft niet verhinderd dat Sharon nog ministerposten zou bekleden en het uiteindelijk dus zou schoppen tot de hoogste post, het premierschap.
(Uitpers, maart 2001)
1
Volgens de Israëlische krant Haartz gaf de bevelhebbende politieofficier opdracht om op de demonstranten te schieten.2
Op de site van het in Jeruzalem gevestigd Alternative Information Centre (www.alternativenews.org) is een petitie te vinden die oproept om Sharon aan te klagen en te arresteren.