“Niemand wil er over praten, want dit is hoogst ontvlambaar. Beide regeringen hebben op het allerhoogste niveau beslist dat het in hun beider belang is uiterst karig om te springen met informatie over de Amerikaans-Israëlische samenwerking in Irak,” zo citeerde Seymour M. Hersh, een gerenommeerd onderzoeksjournalist in de Verenigde Staten, op 15 december 2003 in The New Yorker een hoge Israëlische ambtenaar, die uiteraard anoniem wenste te blijven.
Wie ook anoniem moest blijven was de Israëlische officier, die in november vorig jaar sneuvelde bij de grootscheepse Amerikaanse militaire operatie tegen het Iraakse verzet in Fallujah. Het bericht haalde in de intrnationale pers niet eens de rubriek faits divers. Israël heeft naar schatting duizend militairen in Irak: officieren met ervaring in de bestrijding van de stadsguerrilla, paracommando’s, scherpschutters. De Israëlische steun aan de oorlog van George W. Bush in Irak is top secret. Maar het is een publiek geheim dat de Israëli’s een niet te onderschatten rol hebben gespeeld op het terrein, maar vooral bij de voorbereiding van deze oorlog om olie.
Nog voor het begin van de oorlog op 20 maart 2003 waren er niet minder dan 800 leden van de Amerikaanse Special Forces actief in Irak. Veel van deze undercover militairen hadden een intensieve training achter de rug in het beruchte opleidingscentrum van Forth Bragg in North Carolina en in het Israëlische Adam, in de buurt van Tel Aviv, waar het Israëlische leger Arabische dorpen en wijken heeft nagebouwd om militairen voor te bereiden op straatgevechten. Israëlische officieren maakten de Amerikaanse Special Forces vertrouwd met anti-guerrillatactieken, die ze zelf hebben ontwikkeld bij de repressie van de tweede Palestijnse intifada en de herovering in 2002 van de Palestijnse gebieden. Deze Israëlische militaire experts zijn ook in Irak aanwezig als ad-hoc adviseurs. Seymour M. Hersh: “Er bevinden zich vandaag Israëlische adviseurs in Irak, net zoals er bij het begin van de oorlog ook Amerikaanse adviseurs in Vietnam opereerden.”
Slechts zeer sporadisch maken de Amerikaanse en Israëlische media gewag van de militaire samenwerking tussen Washington en Tel Aviv. Op 22 november 2003 schreef de Los Angeles Times: “Geconfronteerd met een bloedige opstand van een guerrilla, die tegen een “bezetter” strijdt voert, is het Amerikaanse leger in alle stilte hulp gaan zoeken bij een bondgenoot met veel ervaring met bezetting en opstanden: Israël.” En de krant besloot: “De legerstaf, hoge ambtenaren van het Pentagon en specialisten in militaire training hebben het advies gevraagd van de Israëlische inlichtingen- en veiligheidsdiensten over zowat alle belangrijke aangelegenheden van de aanleg van wegversperringen tot de beste manier om schuilplaatsen te bombarderen van vermoedelijke guerrillero’s in de steden.”
De Israëlische militaire experts kunnen de Amerikaanse troepen heel wat leren. Zo maakte Julian Borger in de Britse Guardian van 9 december 2003 gewag van Israëlische adviseurs die de Amerikaanse Special Forces bijstaan in hun counter-insurgency operations in Irak. Borger meldde dat de Israëli’s de VS-troepen op het terrein vertrouwd maken met “het gebruik van kleine moordcommando’s tegen Iraakse guerrillaleiders.” “In de soennitische driehoek” – het opstandige gebied tussen Balad, Bakuba, Tikrit, Rawa en Fallujah – aldus Julian Borger, “zijn de Amerikaanse troepen al volop bezig met de toepassing van tactieken, die Israël bij zijn operaties in de bezette gebieden gebruikt: de vergrendeling van opstandige gebieden met prikkeldraadversperringen en het dynamiteren van gebouwen van waaruit de Amerikaanse troepen onder vuur werden genomen.” “Amerikaanse Special Forces zijn op dit ogenblik al achter de frontlijnen aanwezig in Syrië, waar ze buitenlandse jihadstrijders trachten om te brengen voordat ze de grens met Irak oversteken.” Borger citeerde in dit verband een voormalig ambtenaar van de Amerikaanse inlichtingendiensten, die vaststelde dat “dit eigenlijk een programma is dat op moord is gericht”. “Wat hier uitgewerkt wordt is de oprichting van een hunter-killer team” om er meteen aan toe te voegen: “Ik vrees dat deze nieuwe tactieken en de verhoogde samenwerking met Israël de toch al erg explosieve situatie in het Midden-Oosten nog verder zal doen ontvlammen.”
Deze berichten worden af en toe bevestigd in de Amerikaanse pers. De Detroit Free Press van 18 november 2003 noteerde: “het Amerikaanse leger is begonnen met de vernietiging van huizen van verdachte guerrillastrijders in de soennitische driehoek. Zij evacueren daarbij de vrouwen en de kinderen en schieten de huizen met zware wapens in puin. In het dorp Al Haweda vertelden Iraakse gezinnen dat ze vijf minuten tijd kregen om hun huizen te verlaten, voordat de Amerikaanse troepen het vuur openden.” “In de buurt van de stad Dhulaiya,” aldus een bericht van Newsday van 5 november 2003, “vergrendelden tweehonderd Amerikaanse soldaten het gebied, waar vervolgens tien dagen lang bulldozers werden ingezet om dadelpalmen en citrusplantages met de grond gelijk te maken.” “De Irakezen zijn snel in het maken van vergelijkingen,” aldus de krant. “Zij maken onmiddellijk de parallel met de acties van het Israëlische leger in de Palestijnse gebieden, waar regelmatig akkers en boomgaarden worden vernietigd bij wijze van veiligheidsmaatregel of collectieve straf.”
Fallujah of Jenin?
Amerikaanse legerkringen en het Pentagon houden de lippen stijf op elkaar als het gaat over de directe samenwerking tussen het Amerikaanse en het Israëlische leger. In een brief aan het Army Magazine, dat wordt uitgegeven door de Association of the United States Army, verwees brigadegeneraal Michael Vane in juli 2003 naar deze samenwerking op het vlak van de counter-insurgency operaties in Irak. Generaal Vane is vice-stafchef van het “Training and Doctrine Command” van het Amerikaanse leger. Hij schreef: “De laatste tijd zijn wij naar Israël gereisd om informatie te sprokkelen over de Israëlische antiterroristische operaties in stedelijke gebieden”. De Israëlische ervaring bij de grootscheepse aanval tegen het Palestijnse vluchtelingenkamp in Jenin, in april 2002, is van onschatbare waarde gebleken. Het kamp in Jenin werd verdedigd door lichtbewapende Palestijnse strijders, die het de Israëlische invasietroepen niet makkelijk maakten. Bij de bestorming van het kamp met zijn tientallen smalle steegjes drongen de Israëlische elitetroepen de huizen binnen om dan van huis tot huis gaten te slaan in de muren om zo meter voor meter te vorderen. De Amerikaanse troepen in Fallujah pasten dezelfde tactiek toe om te verhinderen dat hun soldaten in de smalle straten van de stad het doelwit zouden worden van scherpschutters of op landmijnen zouden trappen. Bij de herovering van de steden in de Palestijnse gebieden maakten de Israëli’s gebruik van zogenaamde luchtplatforms. In de Gazastrook en op de Westelijke Jordaanoever zette het Israëlische leger gepantserde Apache AH-64A-aanvalshelikopters in om vanop geringe hoogte Palestijnse verzetshaarden onder vuur te nemen en zelfs aanvallen uit te voeren op de auto’s van gezochte verzetsleiders. Ook die tactiek hebben de Amerikanen in Israël ingeoefend. In Fallujah maakte de VS-luchtmacht eveneens gebruik van luchtplatforms, waarbij gepantserde AC-130-helikopters de Iraakse verzetshaarden in de stad bombardeerden. In de Palestijnse bezette gebieden is ook de D-9-bulldozer een geducht wapen gebleken om in dichtbevolkte wijken met smalle straten een weg te banen voor de grondtroepen. Israël heeft de Amerikaanse troepen in Irak veertien van deze gepantserde mastodontbulldozers geleverd, die in de strijd om Fallujah hun deugdelijkheid hebben bewezen. Om in stedelijk gebied vlot te kunnen opereren hebben lichte legervoertuigen, zoals Jeeps, een efficiënte bepantsering nodig. De Israëlische wapenfabricant Rafael Armament Development Authority heeft een internationale reputatie op het vlak van de bepantsering van infanterievoertuigen en heeft in het recente verleden de Bradley-voertuigen van het Amerikaanse leger uitgerust. Ook deze infanterievoertuigen hebben hun efficiëntie bewezen tijdens het beleg van Fallujah.
Militaire experts hebben er ook op gewezen dat de VS-troepen in de straten van Fallujah een typisch Israëlische ontmijningstactiek hebben toegepast. De Israëli’s hadden geleerd om de straten van Palestijnse steden vanuit tanks te ontmijnen. De tank vuurt een vat met duizend kilo explosieven een straat in. Aan het vat is een lont van ettelijke honderden meters bevestigd, die vervolgens wordt aangestoken. Bij de ontploffing van het explosievenvat gaan ook alle landmijnen in de buurt mee de lucht in. Ook deze Israëlische tactiek hebben de Amerikanen succesvol overgenomen in de straten van Fallujah.
Voorhoede van de propaganda-oorlog
Israël heeft niet alleen bij de directe militaire operaties in Irak een belangrijke rol gespeeld. Wellicht nog doorslaggevender was de Israëlische bijdrage tot de propaganda waarvan George W. Bush en Tony Blair zich hebben bediend om de oorlog tegen het regime in Bagdad te rechtvaardigen. De invasie van Irak, op 20 maart 2003, kwam er na een goed georkestreerde desinformatiecampagne over de Iraakse massavernietigingswapens en de betrokkenheid van het regime van Saddam Hoessein bij het internationale islamistische terrorisme. In de Washington Times van 5 december 2003 publiceerde Joshua Mitnick zijn artikel “Iraq war intelligence supplied by Israel”. Daarin citeert hij de Israëlische brigadegeneraal Shlomo Brom, het voormalig hoofd van de strategische planningdivisie van het Israëlische leger en thans docent aan het Jaffe Center for Strategic Studies aan de universiteit van Tel Aviv. Generaal Brom gaf toe dat de Amerikaanse en Britse inlichtingendiensten aperte leugens over de massavernietigingswapens van Saddam Hoessein de wereld hadden ingestuurd: “De derde partij bij dit falen van de inlichtingendiensten bleef volledig in de schaduw: Israël. De Israëlische inlichtingendiensten waren een volwaardige partner van de Amerikaanse en Britse geheime diensten, die een zo zwart mogelijk beeld van Irak hebben opgehangen.” Generaal Shlomo vond het echter allemaal de moeite waard: “Israël moet geenszins zijn verontschuldigingen aanbieden voor de uitkomst van deze oorlog, want de voordelen van de omverwerping van het vijandelijke Iraakse regime wegen ruimschoots op tegen de kosten.”
Ook de beruchte, voormalige officier van de Israëlische geheime dienst Mossad, Victor Ostrovsky, had het over de Israëlische rol in de wereldwijde desinformatiecampagne over Irak. “How Mossad got America to bomb Libya and fight Iraq” luidde de titel van een artikel (1), waarin hij de tactieken blootlegde waarmee de Mossad de politiek en de publieke opinie manipuleert. Ostrovsky onthulde één van de meest succesvolle desinformatie-opdrachten van de Mossad, Operation Trojan, waaraan hij op 17 en 18 februari 1984 zelf had deelgenomen. De missie van de Mossad bestond erin diep door te dringen op Libisch grondgebied om er een transmissiepost (de zogenaamd ‘Trojan’) te installeren. De Trojan moest daarop door de Mossad verzonnen inlichtingen vanop “vijandelijk gebied” verspreiden, die gegarandeerd zouden worden onderschept door de Amerikaanse en Britse inlichtingendiensten. De Mossad gaf later dezelfde inlichtingen door aan de Amerikanen en Britten, alsof ze via eigen kanalen achter deze informatie was gekomen. “Zoals de Mossad had gehoopt,” schreef Victor Ostrovsky, “werden de transmissies ontcijferd door de Amerikanen en daaruit bleek dat er vaststaande bewijzen waren voor de actieve betrokkenheid van de Libische leiders als sponsors van het internationale terrorisme. En wat meer is: de Amerikanen verklaarden dat hun inlichtingen werden bevestigd door de Mossad.” Het vervolg van het verhaal is bekend: op 14 april 1986 dropte de Amerikaanse luchtmacht 60 ton bommen op diverse Libische doelwitten. Toenmalig VS-president Ronald Reagan noemde het een actie tegen de “mad dog”, kolonel Kadhafi. “Dezelfde tactieken en methoden,” stelde Ostrovsky, “worden vandaag gebruikt om het beleid van de VS-regering en de publieke opinie te manipuleren en desinformatie te verspreiden over de war on terror en de Palestijnse intifada.”
Over de desinformatie, die uiteindelijk tot de oorlog in Irak heeft geleid, wist Ostrovsky: “Het is overduidelijk wat het uiteindelijke doel van de Mossad was. Het Westen moest naar haar pijpen dansen, net zoals de Amerikanen, toen ze destijds Kadhafi bombardeerden. De leiders van de Mossad wisten dat als ze Saddam Hoessein in een zo slecht mogelijk daglicht stelden en hem als een bedreiging voor de oliebevoorrading vanuit de Golf konden brandmerken, de Verenigde Staten en hun bondgenoten hem dit maal niet ongemoeid zouden laten. Zij zouden zeker stappen ondernemen om Saddams leger en militair potentieel uit te schakelen, zeker wanneer men hen de overtuiging zou voorspiegelen dat dit hun laatste kans was, voordat Saddam Hoessein naar het nucleair wapen zou grijpen.”
Voor sommigen in Israël is de rol van de eigen geheime diensten bij de voorbereiding van de oorlog in Irak een bron van grote ongerustheid. Yossi Sarid, parlementslid van de links-zionistische Meretz, drong aan op een onderzoek. Yossi Sarid maakt zich doorgaans veel zorgen als het internationale imago van de staat Israël door toedoen van eigen militairen, inlichtingendiensten of politici wordt besmeurd. “Wij hebben onze geloofwaardigheid verloren, zowel in het binnen- als in het buitenland. Als wij binnenkort naar buiten komen met ernstige feiten over de Iraanse inspanningen om massavernietigingswapens te produceren, wie zal ons dan nog ernstig nemen? De wereld zal ons zeggen: ‘Het is moeilijk om jullie te geloven, omdat jullie zo fel hebben overdreven over Irak” (2).
(Uitpers, nr. 60, 6de jg., januari 2005)
(1) www.MiddleEast.org (Mid-East Realities, 11 december 2003).
(2) The Washington Times, 5 december 2003.