Vanaf het Quincy-pact, dat president Roosevelt en de Saoedische koning Ibn Seoud in 1945 sloten, tot de ‘Euraziatische’ doctrine (1) die Zbigniew Brzezinski in de jaren ’90 uitwerkte, is de politiek van de Verenigde Staten in het Midden-Oosten op twee constanten gebouwd : de verdediging van de oliebelangen van de VS en de strijd tegen alles wat modernistisch en nationalistisch is in de Arabische wereld. En daarom hebben de VS steeds radicale fundamentalistische groepen gesteund in het Midden-Oosten. Dat schrijft Richard Labévière in zijn boek ‘Les dollars de la terreur’ (2). Labévière is reporter van het actualiteitenmagazine ‘Temps-Présent’ van de Franstalige Zwitserse televisie TSR. In zijn boek toont hij aan hoe de gewapende fundamentalistische milities steeds de hulptroepen van Washington zijn geweest in deze olierijke regio. Labévière noemt de Afghaanse Taliban bijvoorbeeld ‘de huurlingen van de Amerikaanse petroleummaatschappijen’. Maar er is meer aan de hand : deze radicale groepen hebben zich de voorbije jaren omgeturnd tot onmisbare partners van de wereldwijd georganiseerde misdaad. Volgens het VN-programma voor drugscontrole hebben de Afghaanse Taliban op één jaar tijd hun opiumproductie verdubbeld tot 46.000 ton ruwe opium. Zij verbouwen 75% van de wereldopiumproductie. "Het radicale moslimfundamentalisme is vandaag vooral een zaak van big business," zegt Richard Labévière. Een gesprek.
De VS hebben de voorbije vijftig jaar steeds openlijk of in het geheim radicale fundamentalistische groepen gesteund in de Arabische en islamitische wereld. Vandaag is Osama Bin Laden, de Saoedische bankier van de ‘jihad’, hun publieke vijand nummer 1. Gooit men het in Washington plotseling over een andere boeg?
Richard Labévière : Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog en sinds dat bewuste akkoord met de Saoedi’s is de Amerikaanse politiek in het Midden-Oosten zeer stabiel geweest : petromeum was de drijfveer. De Amerikanen hadden uit de Tweede Wereldoorlog een zeer belangrijke les getrokken : om een machtspositie te bekleden in de wereld is de bevoorrading in grondstoffen en brandstof van kapitaal belang. En de controle over de grondstoffen in de landen van het Zuiden was met de Koude Oorlog bijzonder complex geworden. Vandaar dat de oorlog in Afghanistan zo’n belangrijk moment is geweest in de Amerikaanse geschiedenis. Het ging hier om een oorlog met het Rode Leger, waarmee de Amerikanen wraak wilden nemen voor hun nederlaag in Vietnam. Vanaf 1979 hebben de VS deze oorlog gevoerd met hulptroepen : de omkadering was Pakistaans, de financiering – met publieke en privé fondsen – was Amerikaans en Saoedisch. Op die manier werden de meest radicale islamistische milities – zoals de groep van Gulbuddin Hekmatyar – gevormd, getraind en gefinancierd. Na de nederlaag en de terugtrekking van het Rode Leger uit Afghanistan is dit apparaat van de Amerikaanse politiek in deze regio niet verdwenen. De islamistische netwerken bleven onverminderd gesteund door de Pakistaanse geheime diensten (de ISI of Inter Service Intelligence), de Amerikaanse CIA en tal van privé agentschappen. Je zou kunnen stellen dat de Amerikanen uit louter bureaucratische overwegingen deze netwerken in stand hebben gehouden.
In dezelfde periode hebben de vredesakkoorden in Libanon een en ander grondig gewijzigd. Het einde van de Libanese oorlog heeft de deur dicht gedaan voor het sji’ietische radicalisme en heeft in feite bijgedragen tot een zekere vorm van stabiliteit, waarbij Iran zijn ambities mocht opbergen. Met andere woorden, het soennitische fundamentalisme kreeg de wind in de zeilen. De VS zetten hun oude politiek in de regio gewoon verder, waarbij de soennieten – en meer bepaalde de petromonarchieën – hun vaste pionnen bleven. Tot er een andere belangrijke factor opdook : de Golfoorlog van 1991. Dit conflict toonde de limieten aan van de VS-politiek in de regio. Bepaalde fracties van deze soennitische fundamentalisten begonnen zich tegen hun vroegere meesters en oude instructeurs te keren. Denk maar bijvoorbeeld aan de aanslag tegen het World Trade Center in New York, waarvan het brein de Egyptische sjeikh Omar Abderrahman bleek te zijn, een belangrijk recruteur en fondsenwerver van de islamistische netwerken, die door de CIA werd gesteund. De Amerikaanse politiek van steun aan de islamistische terreurgroepen kreeg met andere woorden te kampen met dysfuncties en onvoorziene ongelukjes. Het mistige netwerk van de fundamentalisten dat zijn diensten had bewezen in Afghanistan was wel wat anders dan een ‘groen orkest’ of een ‘islamistische ‘internationale’ met een piramidale structuur. En dus gebeurden er ongevallen : anti-Amerikaanse aanslagen in Saoedi-Arabië, VS-mariniers die tijdens de operatie ‘Restore Hope’ in Somalië het doelwit werden van fundamentalistische milities, moordende bomaanslagen vorig jaar tegen de Amerikaanse ambassades in Nairobi en Dar es Salaam…
Je kan stellen dat de politiek van de VS in het Midden-Oosten statisch bleef tot de Golfoorlog. Daarna veranderde de Amerikaanse houding. Al snel begreep Washington dat deze islamistische fracties los zand waren en geen samenhang hadden. Het was onmogelijk deze radicale groepen te controleren, zoals in de tijd van de Afghanistanoorlog. En daarbij speelde nog een andere belangrijke factor een rol : de banden tussen deze radicale, gewapende groepen en het maffieuse zakenmilieu werden steeds nauwer. Op de Filippijnen leeft de terreurgroep Abu Sayyaf (de drager van het zwaard) van wapen- en drugshandel en van sigarettensmokkel. Andere groepen ‘Afghanen’ in Jemen en Somalië houden zich bezig met de drugstrafiek vanuit Afghanistan. Een deel van deze islamistische strijders is in Afghanistan gebleven, waar ze de strijd verder zetten aan de zijde van de Taliban. Een tweee groep van ‘Afghanen’ is naar zijn land van herkomst teruggekeerd. De Algerijnen bijvoorbeeld, die zich in hun land bij de GIA (Gewapende islamistische Groepen) hebben aangesloten, of de Egyptenaren, die in hun land hun diensten aanboden aan de terreurgroep Gama’a Islamiya. En tenslotte is er nog een derde groep die gewoon zaken doet, meestal in gebieden die volkomen gedestabiliseerd zijn, zoals in Somalië bijvoorbeeld, of gewoon op plaatsen die ‘clean’ zijn – de grote financiële wereldcentra – waar je deze ‘Afghanen’ aantreft in driedelig pak
De grote ideoloog van het soennitische fundamentalisme, de Soedanees, Hassan al-Tourabi, heeft tevergeefs gepoogd om een soort ‘internationale’ op te richten. U schrijft in uw boek dat het internationale netwerk van affairisme, groot banditisme en ‘haute finance’ de enige succesvolle fundamentalistische internationale is.
Richard Labévière : In de jaren ’60 en ’70, tijdens de grote confrontatie tussen Noord en Zuid, waarbij de Arabische wereld van zich liet spreken, waren er pogingen om een piramidale structuur te creëren, bijvoorbeeld rond de terreurgroep van Aboe Nidal. Het waren pogingen om een grote anti-imperialistische, anti-zionistische fabriek op te richten, die voornamelijk gebaseerd waren op een zekere logistieke en militaire coherentie. Het was de periode van de vliegtuigkapingen en andere klassieke terroristische acties. Als gevolg van de heersende conjunctuur binnen de Arabische wereld zijn deze pogingen mislukt en bleven ze beperkt tot tijdelijke acties van groepen als Aboe Nidal, Carlos of Georges Habbasj, die vanuit Syrië opereerde. Deze groepen maakten deel uit van een circuit, dat uiteindelijk slechts de belangen diende van hun broodheren. Ook hier was er geen sprake van een piramidale, internationale organisatie, zoals de Komintern er ooit een geweest is, om louter ideologische redenen.
De belangrijkste reden waarom Hassan al-Tourabi in zijn opzet is mislukt is van ideologische aard. Hij trachtte vanuit Soedan een ‘groene internationale’ op te richten door een bonte ideologische mengeling van vertegenwoordigers van de soennitische wereld bij elkaar te brengen – ik heb het dan niet eens over de scherpe tegenstelling tussen sji’ietische en soennitische fundamentalisten.
De soennitische wereld bestaat uit een immens brede waaier van ideologische en religieuze stromingen. De invloed van het soefisme blijft zeer groot – ook in een land als Soedan. Er zijn de wahhabitische ideologen uit Saoedi-Arabië, die zich zo wat overal nestelen in de moslimwereld, zonder ooit enige rekening te houden met de plaatselijke gewoonten en tradities. Een andere reden voor de mislukking van deze ‘groene internationale’ is de visie van de fundamentalisten op de ‘oemma’ – de wereldwijde gemeenschap van de moslimgelovigen. Dat inspireerde de fundamentalisten op de eerste plaats tot een zeer mistig en zwalpend internationalistisch engagement, waardoor het bijzonder moeilijk was de militante, radicale en militaire boodschap ingang te doen vinden en ze te enten op zeer concrete, plaatselijke situaties. Zo komt het dat de boodschap van de Palestijnse fundamentalisten van Hamas sterk verschilt van die van de Egyptische, islamistische fracties bijvoorbeeld. Het discours van het soennitische radicalisme wijzigt voortdurend, ‘hernationaliseert’ zich en herbront zich voortdurend.
Waarbij de Palestijnse fundamentalisten van Hamas dan plotseling het programma van de Palestijnse nationalisten van Fatah uit de jaren ’60 overnemen?
Richard Labévière : Ja, precies. Zij herontdekken – ondanks hun internationalistische, fundamentalistische roeping – de noodzaak van een nationalistisch engagement. En dat was inderdaad nieuw in de boodschap van Hamas, die uit de Moslimbroederschap is voortgekomen. In het verleden waren het begrip ‘natie’ en het Arabische nationalisme de incarnatie van de duivel, ‘uitvindingen van de goddelozen en de zionisten’. De fundamentalisten hebben maar onlangs de nationale dimensie ontdekt. En dat is een bijkomende reden waarom een fundamentalistische internationale niet werkt. De enige internationale die ze tot stand hebben kunnen brengen is die van het grote geld en de big business. De meeste van deze radicale groepen bevinden zich in een overgangsfase, waarin ik drie grote etappen onderscheid. In een eerste stadium heb je de klassieke gewapende groep die over zijn invloedszone heerst en er een oorlogseconomie op nahoudt. In een tweede stadium wordt deze oorlogseconomie snel omgevormd tot een bruggenhoofd, waarvan de netwerken zich bedienen, die zich bezighouden met het grote geld, de drugshandel, of de handel in luxegoederen, zoals auto’s. In de derde fase merk je de grote reconversie: deze groepen stappen in de big business, richten mantelbedrijven op, zoeken bescherming in de fiscale paradijzen zoals Zwitserland of de beruchte offshore-plaatsen. De internationalisering van de islam-business is wel degelijk een realiteit. En op dit vlak bestaat er een echte organisatie – geen piramidale structuur, maar een netwerk. Er bestaan echte internationale filières van de islam-business, internationale routes en financiële stromen van criminele aard, die vanuit Afghanistan en Pakistan vertrekken, via de Indische Oceaan naar landen als Indonesië en Maleisië lopen, om uiteindelijk in Madagascar aan te belanden, dat vandaag een echte draaischijf is geworden. Vandaaruit gaat het richting Hoorn van Afrika en Jemen en verder richting Zuid-Afrika, waar tal van fundamentalistische, islamitische milities zeer actief zijn, die voor de invoering van de sharia vechten. Vanuit Zuid-Afrika vertrekken dan vertakkingen naar het Afrikaanse continent, via landen als Nigeria en Niger, om uit te komen in de Maghreblanden (Marokko, Algerije, Libië) en in Egypte. Het gaat hier niet zozeer om stabiele geografische eenheden, er gebeuren constant verschuivingen, maar het circuit van de islam-business is een realiteit, die door heel wat criminologen en internationale instellingen wordt bestudeerd.
In deze criminogene geografie speelt de islam-business een cruciale rol, voornamelijk omwille van zijn specifieke islamitische financiële structuren, die geen enkel criterium kennen, geen enkele transparantie, geen enkele statistiek. Via het systeem van de ‘zakat’ – de islamitische belasting – is het perfect mogelijk enorme kapitalen, afkomstig uit de misdaad, wit te wassen. De netwerken van de islam-business zijn zeer belangrijke partners geworden van de wereldwijd vertakte, georganiseerde misdaad.
Keren we even terug naar de politiek van de Verenigde Staten. U schrijft in uw boek dat het ‘mercantiele cynisme’ van de buitenlandse politiek van Washington een niet te onderschatten rol heeft gespeeld in het drama van de Algerijnse burgeroorlog. De internationale pers – en vooral de Franstalige media – hebben hier toch wel bijzonder weinig aandacht aan besteed?
Richard Labévière : Helaas is dat zo en het illustreert alleen maar hoe de Franstalige pers meer en meer afhankelijk wordt van de grote persagentschappen en televisiemaatschappijen, die in hoofdzaak angelsaksisch zijn. Franstalige journalisten streven naar politieke correctheid, maar ze vergeten wel de belangrijkste teksten te lezen en te ontcijferen. Voor Algerije volstaat het bijvoorbeeld de officiële documenten te lezen van de Rand Corporation, één van de grote onderzoekscentra die het State Department en dus de Amerikaanse buitenlandse politiek sterk inspireren. Zo lees je dan in een document van de Rand Corporation – van de hand van Graham Fuller, een man die een belangrijke rol heeft gespeeld destijds in het Irangate-schandaal – dat de Verenigde Staten ernstig hebben nagedacht en zich actief hebben voorbereid op een fundamentalistische machtsovername in Algerije. Voor de Amerikanen was een fundamentalistisch regime in Algerije helemaal geen bedreiging voor hun economische en petroleumbelangen en ook voor de mensenrechten is er met zo’n regime niets aan de hand. Dat staat zwart op wit op papier.
Was een fundamentalistische machtsovername ook niet het middel om Algerije definitief open te breken voor de vrije markteconomie?
Richard Labévière : Dat niet alleen. Het was vooral het middel om de Europese – en meer bepaald de Franse – invloed in dit deel van Afrika aan te tasten. In heel Afrika bestaat er een scherpe strijd om invloedssferen tussen Amerikanen en Europeanen. De landen van de Maghreb ontsnappen hier niet aan. Dat blijkt ondermeer zeer duidelijk uit de manier waarop de voormalige VS-minister van Buitenlandse Zaken, James Baker, en zijn stichting in Houston, voor de Verenigde Naties het dossier van de Westelijke Sahara beheren. Een dossier, dat nauw verweven is met de nieuwe energie- en petroleumperspectieven in het zuiden van Algerije. Maar er zijn hier ook zeer duidelijk geostrategische en militaire overwegingen in het spel. Het gaat ondermeer om de nieuwe configuratie die de NAVO heeft uitgetekend voor het Middellandse Zeegebied. Voor het engagement en de duurzame stationering van de NAVO in de Balkanregio, is ook Algerije een heel belangrijke partner. Volgens de ‘Euraziatische’ doctrine van Brzezinski, hebben de Verenigde Staten en de NAVO enkele degelijke steunpunten nodig op de andere oever van de Middellandse Zee. En op dat vlak is Algerije heel wat belangrijker dan Marokko bijvoorbeeld.
Naast louter economische belangen zijn het ook dit soort geostrategische bekommernissen, die je terugvindt in de analyse van de experten van de Rand Corporation, het Washington Institute of de CIA-deskundigen die met Robert Pelletreau hebben samengewerkt, toen die onderstaatssecretaris voor de Arabische wereld was. Wanneer je hun geschiften erop naleest, merk je dat de Amerikaanse overheid enorm getraumatiseerd is door het verlies van Iran. In de jaren ’50, tijdens de periode van Mossadegh, toen de westerse petroleumbelangen in Iran werden genationaliseerd, had Washington openlijk de fundamentalisten van Khomeini gesteund. De VS willen in de toekomst ten allen prijze een herhaling van hun Iraans debacle vermijden. En dus merk je hoe er bij het State Department een machtige lobby actief is, die het soennitisch radicalisme als het minste kwaad beschouwt, een kwaad dat gekanaliseerd kan worden, aangezien het gefinancierd wordt door de vrienden uit Saoedi-Arabië. Dit islamitische radicalisme kan de belangen van de VS in de Arabische en de moslimwereld niet schaden.
In Algerije spelen de nieuwe president Abdelazziz Bouteflika en de militairen, die hem steunen, heel handig in op de wedijver tussen Amerikanen en Fransen. En het kan geen toeval zijn, maar telkens weer kom je uit op… petroleum. De afgelopen jaren zijn er in het zuiden van Algerije heel belangrijke nieuwe petroleumbronnen ontdekt, met ongekende perspectieven. En de VS-politiek beschikt over voldoende pragmatisme om snel van optie te veranderen. Vandaag steunt Washington het bewind van Bouteflika en de militairen. De Europeanen zouden nooit in staat zijn zo snel een zo grote bocht te maken. Zij baseren hun politiek nog steeds op politieke, filosofische of juridische principes. De Amerikanen van hun kant kennen slechts één principe : hun economische belangen. In die zin, kan je stellen dat er geen Amerikaanse buitenlandse politiek bestaat. Wat meteen ook de enorme macht verklaart van de grote Amerikaanse petroleum- en energieconcerns en de grote bedrijven uit de agro-business. En dat leidt tot verrassende toestanden. Om het wat karikaturaal voor te stellen: voor hen zijn het tribalisme en de macdonaldisering van de wereld perfect verenigbaar. Meer nog, de huidige Amerikaanse opvatting over de markt, met zijn internationalisering en globalisering, met zijn permanente herstructurering op financieel en commercieel vlak, heeft deze nationalistische, identitaire en confessionele fragmentarisering van de landen en de volkeren nodig.
Wij keren terug naar een toestand van barbarij, waar de markt alles overheerst, waar geen enkele stabiliteit meer bestaat en waar de concurrentie en de uitbuiting in hun wildste vormen heersen. We worden geconfronteerd met een verderfelijke ideologie, die louter economisch is. Wij keren terug naar de jihad, de beste bondgenoot van de big business. We keren terug naar de protestantse ideologie, de beste bondgenoot van de kapitalistische geest. Wij keren terug naar een louter theologische benadering van de politieke realiteit. De enige factor die een beetje rationaliteit kan brengen in de internationale, natuurlijke wanorde is de natie-staat, die de politiek tracht te doen primeren op de economie en die grondwettelijke en institutionele contracten afsluit met zijn partners: de ‘civil society’, het staatsapparaat in al zijn geledingen, de vakbonden, enz… De huidige, louter economische evolutie, de ideologie van het neo-liberalisme worden gekenmerkt door een diepe haat tegen de staat. En deze haat wordt bovendien gevoed door al die stromingen die het communautarisme aanmoedigen, de collectieve identiteit, het identitaire delirium. Zij geven de voorkeur aan een solidariteit die gebaseerd is op cliëntelisme, aan een etnisch-religieuze solidariteit, ten nadele van de rationele solidariteit, die door de staat wordt vertaald in maatschappelijke contracten. We keren steeds weer terug naar de kruising tussen economische belangen en het gebruik van het ideologisch, confessioneel of identitair tribalisme.
Wat eigenlijk één van de cruciale problemen van het Amerikaanse systeem verklaart? De scheiding tussen kerk en staat, tussen religie en politiek blijft in de VS een bijna onoverkomelijk probleem…
Richard Labévière : Uiteraard. De Verenigde Staten zijn allesbehalve een seculiere maatschappij. Het beste voorbeeld daarvan is het groene dollarbiljet met de slogan ‘In God we trust’. Dat biljet is wereldwijd dé monetaire referentie… En ook hier liggen weer alle elementen netjes voor ons op tafel. Alleen vergeten we ze weer te ontcijferen. Het grote probleem van het Amerikaanse model, dat omwille van economische redenen aan de rest van de wereld wordt opgedrongen, is precies het etnisch-religieuze communautarisme. Onze politieke en staatkundige Europese tradities, onze opvatting over de individuele integratie, over de toegang tot het staatsburgerschap voor iedereen, ongeacht zijn etnische of religieuze oorsprong, het prachtige Europese politieke ideaal van het staatsburgerschap, dat nergens gebonden is aan etnische of religieuze willekeur, worden door deze communautaristische evolutie op de helling gezet. Hierover wordt niet eens gedebatteerd in de parlementen van onze respectievelijke landen. Dit model wordt gewoon aan de rest van de wereld opgedrongen omwille van de economische en commerciële belangen van de enige supermacht ter wereld, de Verenigde Staten. En dat is voor mij onaanvaardbaar.
(1) Zbigniew Brzezinski definieert het ‘Euraziatische schaakbord’ – en dus de Amerikaanse invloedszone – als een ruimte, die zich van Lissabon tot Vladivostok uitstrekt en uit vier onderdelen bestaat : het centrum (Rusland), het westen (Europa), het zuiden (het Nabije Oosten en Centraal-Azië) en het oosten (Zuid-Oost-Azië).
(2) Richard Labévière : "Les dollars de la terreur – Les Etats-Unis et les islamistes", Editions Bernard Grasset, Parijs, 1999, 435 blz., 1001 frank.