De «internationale alliantie tegen het internationaal terrorisme » berust op massa’s contradicties. Een van de weekste plekken was de – actieve – deelname van zowel India als Pakistan aan die coalitie. De Amerikaanse minister van buitenlandse zaken Colin Powell kon niet anders dan zichzelf tegenspreken toen hij na 11 september achtereenvolgens Islamabad en New Delhi bezocht.
Zowel Pakistan als India eisten natuurlijk iets in ruil voor hun steun. Pakistan kreeg uiteraard het meest, want tenslotte hadden de Pakistaanse leiders (militaire en politieke, onder wie de «progressieve » Benazir Bhutto) de Taliban gemaakt. Dat ze daarbij steun van Washington hadden gekregen, wilden de Amerikanen liefst vergeten.
Na 11 september was het zo klaar als een klontje dat Pervez Musharraf, de militaire dictator van Pakistan, goed moest beloond worden om het geweer van schouder te veranderen. De Amerikanen hadden nog net niet vergeten dat hij in oktober 1999 via een staatsgreep de gekozen regering van Nawaz Sharif had afgezet uit woede omdat die premier na een mislukte militaire invasie in het Indiase deel van Kasjmir in Washington een knieval was gaan doen.
Na de militaire coup werden de westerse sancties tegen Pakistan, opgelegd na de kernwapenproeven van mei 1998, nog wat strenger. Musharraf werd gebrandmerkt als een militaire dictator die door de Britse premier Tony Blair uit de bijeenkomsten van de Commonwealth werd geweerd. Op zichzelf is dat natuurlijk onbetekenend, maar Pakistan had ook dringend grote kredieten nodig om het hoofd boven water te houden.
Musharrafs gezanten reisden de westerse wereld rond om uit te leggen dat de militaire staatsgreep nu eenmaal nodig was om economisch orde op zaken te stellen, want de economie zat aan de rand van de afgrond. Dat heeft vooral te maken met de enorme corruptie, die ook onder de militaire regimes zeer welig tiert, en met het feit dat slechts drie procent van de Pakistani belastingen betalen. De overgrote meerderheid betaalt er geen omdat ze veel te arm zijn, maar het zijn ook niet de rijksten die meebetalen; in het feodaal-kapitalistische Pakistan genieten zij het voorrecht al hun opbrengsten voor zich te mogen houden. Die toestand is er onder Musharraf niet op verbeterd.
De Amerikanen beseften zeer goed dat Musharraf tegenover zijn eigen generaals risico’s nam door de Taliban af te vallen. Hij kreeg enkele garanties inzake Afghanistan, onder meer door de toezegging dat (Pakistaans gezinde) Pathaanse leiders in de toekomstige regering in Kaboel een vooraanstaande rol zouden spelen. Dat leidde tot de aanwijzing van Hamid Karzaï als premier van de voorlopige regering.
Die Pathaanse feodale leiders moeten een tegengewicht vormen voor de talrijke vrienden die India in het zogenaamde Eenheidsfront (de "Noordelijke Alliantie") heeft. Onder hen de minister van buitenlandse zaken Abdullah Abdullah die zogoed als in New Delhi woont. India heeft die Noordelijke Alliantie lang vóór 11 september wapens geleverd, gewoon omdat die Alliantie de Pakistaanse posities in Afghanistan kon verzwakken.
Voor India vormde 11 september een buitenkans om Pakistan een zware klap toe te brengen. Nu werd immers voor de rest van de wereld duidelijk dat Pakistan al jarenlang vol opleidingsscholen en kampen voor terroristen staat en dat daar ook terroristen worden opgeleid voor de heilige oorlog tegen India in Kasjmir. India wou dat de Amerikanen erkenden dat het in Kasjmir met hetzelfde soort terroristen te maken heeft die in New York en Washington toesloegen.
Het kreeg slechts gedeeltelijk voldoening. De Amerikanen deden onder meer wel de groep Lashkar-i-Toiba op hun zwarte lijst van terreurbewegingen plaatsen, maar het duurde tot eind december eer Pakistan symbolisch enkele maatregelen ondernam tegen die groep. En dan nog nadat India die Lashkar aanwees als een van de groepen betrokken bij de gewapende aanval van 13 december op het parlementsgebouw in New Delhi.
De Indiase regering van Atal Bihari Vajpayee kreeg dus niet waar ze op gehoopt had, namelijk dat de VS en hun bondgenoten zouden erkennen dat India in zijn deelstaat Jammu en Kasjmir ook maar het internationaal terrorisme bestrijdt. De Russische president Poetin had nochtans al eerder de westerse zegen gekregen voor zijn oorlog in Tsjetsjenië, ook al zijn daar nu doodseskaders aan het werk. India kreeg die zegen niet.
De Indiase regering kreeg met de aanslag van 13 december een nieuwe kans om door te duwen en eiste dat Pakistan het islamistisch terrorisme niet alleen met woorden zou afkeuren. Lashkar is inderdaad een van de groepen die in de Indiase deelstaat Jammu en Kasjmir massaal en brutaal geweld gebruikt. Zoals de massale uitmoording van niet-moslims of vitriool gooien in het gezicht van moslimvrouwen die geen sluier dragen.
India tracht echter een amalgaam te maken van alle bewegingen (rond de dertig) die deze deelstaat of een deel ervan los willen van de Indiase Unie. De regering tracht, zoals al haar voorgangsters, zo af te komen van het referendum dat de Verenigde Naties 53 jaar geleden oplegden om zo de bevolking van dit gebied uitspraak te laten doen over het gewenste statuut. Waarbij een van de bijkomende problemen wel is dat het om een heterogene bevolking gaat met belangrijke geografisch geconcentreerde minderheden van hindoes, sikhs en boeddhisten.
De huidige Indiase regering wordt gedomineerd door de Bharatiya Janata Party (BJP) van Vajpayee. De ruggengraat van die partij bestaat uit militante en op militaire leest geschoeide groepen die ontstonden en groeiden als anti-islamitische bewegingen. Voor die invloedrijke groepen, met als kopstuk minister van Binnenlandse Zaken Advani, is de moslim de grote vijand die belet dat India een hindoestaat wordt in plaats van een lekenstaat. Het waren die groepen die bijna tien jaar geleden de moskee van Ayodhya bestormden en vernielden, wat in het ganse land tot slachtpartijen leidde. Het hoeft ons niet te verbazen dat die militante Ariërs op grote sympathie kunnen rekenen binnen het Vlaams Blok.
Voor de Pakistaanse leiders is de kwestie Kasjmir niet alleen op zichzelf een halszaak. Ze is ook een belangrijk element om de fragiele eenheid van Pakistan te bewaren. Want met de jongste evoluties in Afghanistan, zijn bij de Pathanen van dat land en van Pakistan weer de oude dromen van een Pathaanse eenheid ontwaakt. De strijd om Kasjmir helpt Pakistan als staatkundig-religieuze schepping samenhouden. Vandaar dat toegevingen op het vlak van Kasjmir Musharraf zwaarder kunnen kosten dan het laten vallen van de Taliban. Die zijn immers inwisselbaar, in Kasjmir ligt dat veel moeilijker, het gaat om het bestaan van Pakistan zelf.
Kasjmir in intussen ongeveer het meest gemilitariseerde deel van de wereld, met één militair per 30 tot 40 inwoners. Het is geen ideale situatie om de voornaamste betrokkenen, de inwoners van Kasjmir, de gelegenheid te geven zich over het statuut van dit gebied uit te spreken. Maar de diplomaten van de "internationale gemeenschap" hebben zelfs geen oog voor dit detail.
(Uitpers, januari 2002)