De vzw Vrede in Gent publiceerde zopas een lijvig vredescahier over Iran: Soetkin Van Muylem, Iran , een regionale grootmacht. De overlevingsstrijd van en fundamentalistische moslimstaat. Als voorsmaak publiceren we hier een stuk van dit boek, waarvan een bespreking te vinden is in de boekenrubriek.
Onder het bewind van sjah Reza Pahlavi (1941-1979) was Iran de “gendarm van de (olierijke Perzische) Golf” voor Washington. Het mocht in die functie in 1971 de eilandjes Aboe Moesa en Grote en Kleine Duim (Tunb al Kubra en Tunb al Sughra) aan de toegang tot de Golf bezetten toen de Britten zich in dat jaar terugtrokken uit die Golf. De door Londen opgerichte Verenigde Arabische Emiraten, de eigenaar van de drie eilandjes, en hun buur Oman werden immers als te zwak geacht om de strategische olieroute te verdedigen.
Iran was ook een bolwerk tegen het Arabisch nationalisme, dat sedert de jaren 1950 de conservatieve Arabische monarchieën bedreigde. Zo stuurde de sjah troepen naar Oman toen dat sultanaat met een linkse guerrilla af te rekenen kreeg. En was het een bondgenoot van Israël om de Arabieren in toom te houden.
Ten slotte was Iran in het kader van de Koude Oorlog ook een belangrijke bondgenoot tegen de (eind 1999 opgeheven) Sovjetunie. Iran had immers grenzen met de Sovjet-staten Armenië, Azerbeidzjan en Turkmenië. Daarom was het lid van het “Pact van Bagdad” samen met Turkije, Irak (tot de revolutie van 1958), Pakistan en het Verenigd Koninkrijk, dat, zoals de NAVO, moest dienen om de Sovjetunie te omsingelen en in toom te houden. Kortom, voor het Westen was Iran een belangrijke regionale mogendheid.
De islamitische revolutie
De islamitische revolutie van 1979, die ayatollah Ruhollah Khomeini aan de macht bracht, was dan ook een catastrofe voor de Amerikanen. Niet alleen verloor Washington een belangrijke bondgenoot, maar het nieuwe islamitische bewind was uitgesproken vijandig tegenover de Verenigde Staten (de “grote Satan”) en bedreigde de Amerikaanse belangen door zijn ambitie de revolutie naar de hele regio uit te dragen en de Amerikanen uit de Golf te doen vertrekken.
Ook al probeerden de eerste postrevolutionaire Iraanse ministers van Buitenlandse Zaken de bruggen niet op te blazen, de bezetting, op 4 november 1979, van de Amerikaanse ambassade en de gijzeling, gedurende iets meer dan een jaar, van 53 Amerikanen, leidden tot een breuk. Die totnogtoe niet werd geheeld. Iran werd door president George W.Bush, nadat er eerder werd gepraat, in januari 2002, samen met Irak en Noord-Korea, onverwacht tot de “as van het kwaad” gerekend. Er zijn nog steeds Amerikaanse sancties van kracht tegen Iran en het land wordt zelfs met militair geweld bedreigd wegens zijn al dan niet vermeend kernwapenprogramma.
Het revolutionaire Iran bleef, zoals het Iran van de sjah, streven naar regionale superioriteit, zij het wel op een heel andere basis. De conservatieve Arabische monarchieën kregen te horen dat ze “onislamitisch” waren en zouden moeten verdwijnen. Iran liet weer zijn aanspraken gelden op Bahrein, dat in de 17de en 18de eeuw onder Iraans bestuur had gestaan. Irak, een lekenstaat, werd verweten dat het zijn sjiitische bevolking onderdrukte naar aanleiding van de repressie van sjiitische verzetsgroepen zoals Al-Dawa (De Prediking), die op steun van Irak konden rekenen. Turkije werd ervan beticht een Amerikaanse pion te zijn. Enkel met de Sovjetunie waren er aanvankelijk weinig problemen, alhoewel dat atheïstische land de “kleine Satan” werd genoemd. Zo zocht Iran geen moeilijkheden met de Sovjet-republieken die het als buren had. Merkwaardig genoeg gebruikte het islamitische regime een jargon dat nauw bij het communistische en dat van de “tiersmondisten” aanleunde. Zo werden vijanden van de revolutie als “agenten van het imperialisme” bestempeld en had de revolutie tot doel de mostazafin (de onterfden, de armen) te verdedigen, niet de moslims. De jihad (“heilige oorlog”) werd geïnterpreteerd als een anti-imperialistische strijd.
De Eerste Golfoorlog
Met Irak waren er, in tegenstelling tot de rust aan de Sovjet-grenzen, bijna dagelijks grensincidenten. Aangepord door de doodsbange zwakke Arabische oliestaten (Koeweit, Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein en Qatar) en met toestemming van Washington, begon de Iraakse president Saddam Hoessein op 22 september 1980 een oorlog tegen Iran – de Eerste Golfoorlog -, die tot de zomer van 1988 zou duren.
Voor Iran bracht de oorlog heel wat verandering in zijn regionale politiek. Het zal wild om zich heen slaan en ook terrorisme niet schuwen omdat het zeer geïsoleerd stond. Verder zal het teruggrijpen naar oude allianties en in de eindfase van de oorlog ten slotte evolueren naar een pragmatische, niet-ideologische regionale politiek die nog altijd van kracht is. Kortom, de oorlog leerde Iran uiteindelijk de grenzen van zijn mogelijkheden kennen.
Het ongenoegen met de Saoedische financiële steun aan Irak uitte zich in rellen die Iraanse pelgrims uitlokten door tijdens de jaarlijkse hajj (bedevaart) in Mekka betogingen te organiseren. Iran vond dat er aan politiek mocht worden gedaan terwijl Saoedi-Arabië geen manifestaties wou toestaan op een religieuze gebeurtenis. De maat was vol toen er in 1987 400 doden vielen onder de pelgrims toen de Saoedische politie optrad tegen betogers bij de Grote Moskee. Begin 1988 verbrak Riyad de diplomatieke betrekkingen met Teheran. De betrekkingen tussen Saoedi-Arabië en Iran waren ook al onder de sjah nooit hartelijk geweest, wel correct omdat Riyad de bescherming van de als arrogant beschouwde Iraniërs nodig had tegen de Arabische nationalisten. Ook heeft Saoedi-Arabië het sjiisme, de officiële leer in Iran, altijd als een ketterij beschouwd en altijd bestreden. En “ketters” aan het bewind in Teheran, die dan bovendien nog het koningshuis in Riyad wilden omverwerpen, was helemaal onaanvaardbaar. Iran werd ook verantwoordelijk geacht voor de onrust onder de sjiieten in het oosten van Saoedi-Arabië vanaf 1979, en deels ook voor de bezetting in 1979 van de Grote Moskee in Mekka door soennitische fundamentalisten. De onrust onder de sjiieten in Bahrein werd ook aan Iran toegeschreven. Uit schrik voor Iran werd in maart 1981 de Golfsamenwerkingsraad (GCC) opgericht door Koeweit, Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten, Qatar, Bahrein en Oman.
Ook met de Sovjetunie, die nochtans de revolutie in Iran had verwelkomd, kwam het tot ruzie wegens de hervatting, in 1982, van de wapenleveringen van Moskou aan het regime van Saddam Hoessein. De ayatollahs maakten daar gebruik van om de Tudeh, de Iraanse communistische partij, één van de laatste overgebleven onafhankelijke partijen, in 1983 uit te schakelen, ook al had die steevast het islamitische regime gesteund. Een tweede conflict was er in 1987 toen ook de Sovjetunie Koeweitse olietankers onder haar vlag plaatste om ze te beschermen tegen Iraanse vergeldingsaanvallen voor de steun van Koeweit aan Irak.
Maar niettemin hield de affiniteit tussen de islamitische revolutionairen en de Sovjetcommunisten stand, dit omwille van de confrontatie tussen Moskou met Washington. Zo zal Iran geen steun verlenen aan de soennitische guerrillero’s die de Sovjet-troepen bestreden die in 1979 Afghanistan waren binnengevallen. En het door Teheran gesteunde sjiitische verzet in Afghanistan viel de Sovjettroepen niet aan. Iran sloot ook economische akkoorden met de Sovjetunie, die leidden tot een bloeiende handel die verliep langs de stad Jolfa aan de grens met de Azerbeidzjaanse enclave Nakitchevan.
Wapens uit Israël
Wapens voor Iran kwamen er, vanaf het begin van de oorlog, van Israël, de nochtans verketterde voormalige bondgenoot. Officieel verbrak Iran na de revolutie de diplomatieke betrekkingen met Israël en schonk het het Israëlische ambassadegebouw aan de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO). Maar tussen Yasser Arafat en de ayatollahs boterde het nooit echt goed, omdat Teheran de PLO verweet tot te veel toegevingen aan Israël bereid te zijn. De wapenleveringen door en via Israël zullen in 1985 in de Verenigde Staten tot het zgn. Iran-Contra-schandaal leiden onder president Ronald Reagan. Washington zocht toen toenadering tot Iran in de hoop aldus een reeks door sjiitische milities in Libanon gegijzelde Amerikanen vrij te krijgen. Het was bereid Iran daarvoor wapens te leveren. Met de opbrengst daarvan financierde het de Contra-rebellen in Nicaragua. Zo werd het Amerikaanse Congres omzeild dat geweigerd had nog kredieten voor hulp aan de Contra’s goed te keuren. Israëls doel met de wapenleveringen aan Iran was de oorlog tussen twee van zijn belangrijkste vijanden zo lang mogelijk te laten aanslepen.
De gijzelnemingen in Libanon, evenals een bommencampagne in Parijs, waren middelen die Iran gebruikte om de wapenleveranciers van Irak onder druk te zetten. Frankrijk bv. was naast de Sovjetunie één van de belangrijkste wapenleveranciers van Irak. Het leverde onder meer Exocet-vliegtuigen, die gefabriceerd waren om doelwitten op zee aan te vallen. Irak gebruikte ze met succes om Iraanse oorlogsbodems en booreilanden in de Golf te bestoken.
Het enige Arabische land dat niet achter Irak stond, was Syrië. Van die periode dateert de bijzondere vriendschap tussen de twee landen. Een vriendschap die belangrijk is nu zowel Iran als Syrië in het Amerikaanse vizier zijn gekomen als vervolg op de oorlog tegen Irak van 2003. De vriendschap was, wat Syrië betreft, voor een deel gebaseerd op het feit dat er in Damascus en Bagdad rivaliserende Baath-partijen aan de macht waren. Het feit dat de Syrische Baath wordt gedomineerd door de sekte van de alawieten, een tak van het sjiisme, speelt voor beide landen zeker een rol. Ook met de Libanese sjiieten heeft Iran een grote affiniteit. Lang voor de islamitische revolutie interesseerde de Iraanse clerus zich al aan de achtergestelde Libanese sjiieten. In 1959 al stuurde ze imam Moesa Sadr naar Tyrus, waar hij begon met het organiseren van de sjiitische gemeenschap. De imam zal in 1978 verdwijnen tijdens een reis naar Libië.
Met de Israëlische invasie van Libanon van 1982 zullen de sjiieten, met steun van Iran, de rol van het verzet tegen Israël overnemen van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO), die werd uitgeschakeld door het verplichte vertrek van Yasser Arafat en veel van zijn strijders naar Tunis. Het is de Iraanse ambassadeur in Beiroet, Ali Akbar Mohtasemi, die een nieuwe verzetsbeweging, Hezbollah (de Partij van God), zal organiseren en er een geduchte strijdmacht van zal maken, die uiteindelijk in 2000 Israël tot een eenzijdige aftocht uit Zuid-Libanon zal dwingen. Eerder al zullen de sjiieten, in samenwerking met de druzen (ook een sjiitische sekte) in 1983 de Israëlische troepen uit Centraal-Libanon doen vertrekken en de Amerikaanse en Franse troepen in hetzelfde jaar door bloedige aanslagen de aftocht uit Libanon doen blazen. De ontvoeringen in Libanon door de sjiieten bezorgde Iran enkele troefkaarten in zijn marchandages met het Westen.
Een niet te vermijden bestand en bocht
Maar Iran beschikte uiteindelijk over te weinig troefkaarten om de oorlog met Irak in zijn voordeel te kunnen beslechten. De islamitische revolutie was in de hele moslimwereld positief onthaald bij de burgers. Soennitische fundamentalisten overal ter wereld voelden zich erdoor gesterkt. Maar het feit dat in Iran het sjiisme, de voornaamste minderheidsstroming binnen de islam, de officiële godsdienst is, bleef een onoverkomelijke handicap. Allianties met soennitische bewegingen zoals het Palestijnse Hamas, het Algerijnse Islamitisch Heilsfront (FIS) en het Soedanese Islamitisch Front konden daar niets aan veranderen. Met andere woorden, Teheran zou er nooit in slagen (een deel van) de islamitische wereld achter zich te krijgen.
Bagdad was al na korte tijd vragende partij om een einde aan het conflict te maken. Ayatollah Khomeini weigerde en wou Irak op de knieën krijgen. Aanvankelijk leek hij daarin te zullen slagen. De Irakezen werden al vrij vlug uit Iran verdreven en Iraanse troepen brachten de oorlog naar Irak met een reeks succesvolle offensieven. Terwijl Iran echter moeilijk aan wapens geraakte en geïsoleerd bleef, werd Irak ruim voorzien van wapentuig. Het verwierf superioriteit in de lucht en vernietigde fabrieken en infrastructuur diep in Iran. In 1988 kwam Khomeini tot het besef dat Iran uitgeput geraakte. Met grote tegenzin – het kwam voor hem neer op het drinken van vergif – legde hij zich bij het onvermijdelijke neer en stemde in de zomer van 1988 in met een bestand. Met de verkiezing van Hashemi Ali Akbar Rafsandjani, een overtuigd islamist maar een pragmaticus (ook op economisch vlak), tot president in 1989 is de bocht genomen. Door het verdwijnen van Khomeini in datzelfde jaar is de verandering definitief. Gedaan met het uitdragen van de revolutie, gedaan met de islamistische ideologie als basis voor politiek handelen. Voortaan telt opnieuw alleen het nationaal belang voor Irans regionale politiek.
De omstandigheden voor een pragmatische aanpak waren met het einde van de Eerste Golfoorlog gunstig. De relaties tussen Irak en zijn Arabische geldschieters verzuurden immers zienderogen. Niet alleen vroegen die snelle terugbetaling van het “geleende” geld, maar tegelijkertijd kelderden ze de olieprijs zodat Irak in zware financiële problemen geraakte. Irak was voor de conservatieve Arabische oliemonarchieën immers te sterk geworden, en moest dus aan banden worden gelegd. Bagdad sloeg in augustus 1990 terug door het emiraat Koeweit, dat door de Iraakse nationalisten al jaar en dag werd opgeëist omdat het tot de Ottomaanse provincie Basra had behoord, te bezetten. Washington nam de leiding van een wereldwijde coalitie die de Iraakse troepen in 1991 uit het emiraat verdreef en Irak systematisch vernietigde door drastische sancties op te leggen, die tot de verdrijving van Saddam Hoessein in 2003 van kracht zullen blijven.
Iran nam geen deel aan de oorlog, maar legde de coalitie niets in de weg. Er werden ook geen problemen gemaakt toen coalitievliegtuigen en –schepen bij gelegenheid het Iraanse luchtruim en de Iraanse territoriale wateren schonden. Saddam Hoessein was immers Irans aartsvijand en in Teheran had men er geen problemen mee dat Washington & Co. de Irakezen de les leerden, die Iran hen niet had kunnen leren.
Het “Iraakse gevaar”, samen met het afzien door Teheran van het uitdragen van de revolutie, leidde ertoe dat de relaties tussen de Arabische landen en Iran fel verbeterden. In 1991 herstelde Saoedi-Arabië de diplomatieke relaties met Iran. Die relaties zullen goed blijven ondanks de pogingen van Washington Saoedi-Arabië tot een vijandige houding te manipuleren. Dat gebeurde onder meer na een aanslag in juni 1996 door Saoedische fundamentalisten op Amerikaanse installaties te Al-Khobar, waarbij negentien Amerikaanse militairen om het leven kwamen. De Verenigde Staten probeerden de schuld te leggen bij Iran, maar de Saoedische kroonprins Abdullah weigerde het spel mee te spelen, te meer daar er geen bewijzen op tafel werden gelegd. De prins merkte nuchter op dat de Amerikanen gemakkelijk spreken hadden omdat de VS duizenden km van Iran verwijderd zijn, terwijl Saoedi-Arabië dreigde zware klappen te moeten incasseren als het de confrontatie aanging.
Regionale hoofdrolspeler
Pragmatisch zijn betekent niet dat Iran zijn ambitie om een regionale hoofdrolspeler opgaf. Dat liet het duidelijk merken toen het in 1992 een einde maakte aan het gezamenlijk bestuur dat het met de Verenigde Arabische Emiraten voerde over het eiland Aboe Moesa, waar het in 1971 troepen naartoe had gestuurd. Ook de eilanden Grote en Kleine Duim blijven bezet. Daar wordt duidelijk mee gemaakt dat Iran de controle tot de toegang tot de Golf van levensbelang acht. Het is een troef voor het geval Iran militair wordt aangevallen door Israël en/of de Verenigde Staten. Het kan dan de olie-uitvoer van de Arabische oliestaten aan de andere kant van de Golf, die onderdak verlenen aan Amerikaanse troepen (Koeweit) en hoofdkwartieren (Bahrein van de zeemacht; Qatar en Saoedi-Arabië van de Amerikaanse luchtmacht), stopzetten.
De uitbouw van een geloofwaardige defensie dient hetzelfde doel: onderstrepen dat er rekening moet worden gehouden met Iran en dat aanvallers op vergelding kunnen rekenen. Dat Iran een belangrijk programma voor de bouw van raketten – onder meer van tuigen die ook Israël kunnen treffen – heeft is geen geheim. Of het ook een geheim programma heeft voor atoombommen en bacteriologische en chemische wapens (de zgn.ABC-wapens) wordt door Israël en de VS als zeker bestempeld. De Europese Unie gaat publiekelijk niet zover, maar maakt zich wel zorgen over de mogelijkheid dat de programma’s voor de bouw van kerncentrales en voor de verrijking van uranium – officieel voor het leveren van brandstof aan die centrales – Iran de nodige kennis en materiaal voor de bouw van een kernwapen kunnen bezorgen. Iran ontkent dat het aan massavernietigingswapens werkt, maar voelt zich terecht geviseerd door de VS en Israël, die openlijk met wapengeweld hebben gedreigd. Rusland, dat de leverancier is van de voornaamste kerninstallaties, en daarmee de VS tegen de haren strijkt, treedt officieel het Iraanse standpunt bij dat Teheran geen kernwapenprogramma heeft.
In de VS is er jaren lang gediscussieerd over de houding die ten overstaan van Iran moet worden aangenomen sedert Rafsandjani in 1989 president werd. Er zijn vele contacten geweest om eventueel tot een vertrouwensrelatie te komen. Er waren in 1985 de Amerikaanse wapenleveringen. Er was in de jaren 1990 de samenwerking tussen de VS en Iran ten gunste van de moslims in Bosnië. Tegelijk echter werd gepoogd de Iraanse invloed aan banden te leggen. De roep voor confrontatie in plaats van een modus vivendi, zoals bepleit door diplomaten en specialisten inzake het Midden-Oosten, heeft het gehaald onder invloed van de neoconservatieven en van de Israëlische lobby, die de regionale suprematie van Israël bedreigd achten door Iran. Met als gevolg dat president Bush jr. in 2002 Iran als onderdeel van “de as van het kwaad” bestempelde. Er werd en wordt geen rekening mee gehouden dat Iran de VS weinig of niets in de weg hebben gelegd: noch bij zijn oorlogen tegen Irak in 1991 en 2003, noch tijdens zijn oorlog tegen het Taliban-regime in Afghanistan na de aanslagen op de “Twin Towers” in New York op 11 september 2001, waardoor Iran Amerikaanse basissen heeft zien verschijnen aan twee van zijn grenzen. De Taliban waren overigens aanvankelijk, met succes, door de Amerikanen gesteund om in Afghanistan een anti-Iraans bewind aan de macht te brengen.
Om de regionale rol van Iran te ondermijnen hebben de VS ook geprobeerd het zgn. “Turkse, seculiere model” te stellen tegenover het islamistische van Iran in de na de val van de Sovjetunie onafhankelijk geworden Kaukasus- en Centraal-Aziatische staten, waarvan een aantal met het Turks verwante talen spreken. Tot een confrontatie daar is het echter nooit gekomen. Turkije had en heeft gewoonweg de middelen niet om in die republieken echt veel gewicht in de schaal te leggen. En Iran heeft er zich, als gevolg van zijn pragmatische lijn, nooit agressief opgesteld.
Verder proberen de VS de invloed van Iran, en ook van Rusland, te beperken door
alternatieven te promoten voor de export van het gas en de olie vanuit het gebied van de Kaspische Zee en Centraal-Azië. Het bekendste voorbeeld daarvan is de geplande oliepijpleiding van Bakoe, de hoofdstad van Azerbeidzjaan, naar de Turkse haven Ceyhan via de Georgische hoofdstad Tbilisi. Economisch gezien komt dit stukken duurder uit dan transport via Rusland en Iran. Sommigen zeggen zelfs dat het project gewoonweg niet rendabel is. Maar hier primeert de politiek duidelijk op de “markt”.
In dezelfde optiek moet ook de oprichting van een informeel soort nieuw “Pact van Bagdad” worden gezien. Het begon in 1996 met een defensieakkoord tussen Israël en Turkije, dat door de Turkse militairen werd opgelegd aan de toenmalige islamistische premier Necmettin Erdogan. Dat akkoord werd eerst aangevuld met Jordanië en, om Syrië te intimideren, werden bij de Syrische kust gezamenlijke manoeuvres ter zee gehouden door de VS, Israël, Turkije en Jordanië. Officieel ging het “reddingsmanoeuvres”. Sedertdien is het nieuwe pact uitgebreid met Azerbeidzjan en met Georgië. Geen wonder dat Iran, ondanks het feit dat de meerderheid van de bevolking in Azerbeidzjan uit sjiieten bestaat, en Iran zelf een aanzienlijke minderheid van Azeiri’s telt, in het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan om de door Armenië veroverde enclave Nagorno-Karabach, de kant van het christelijke Armenië heeft gekozen. Zelfs de sjiitische solidariteit heeft afgedaan. Ook in Pakistan bv. heeft Iran zich nooit erg druk gemaakt over de sjiitische minderheid, die daar al jaren het doelwit is van fundamentalistische soennieten. Wel steunt het op beperkte schaal de Hazara, de sjiitische bevolkingsgroep van Afghanistan – iets wat duidelijk te maken heeft met de veiligheid van de Iraanse oostgrens.
Sedert de islamistische Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling (AKP) in november 2002 op overweldigende wijze de verkiezingen won in Turkije, en in het kader van de toetreding tot de Europese Unie de rol van het Turkse leger geleidelijk wordt teruggedrongen, zijn de relaties met Israël niet meer zo hartelijk als voorheen. In juni 2004 vielen premier Recep Tayyip Erdogan en andere Turkse politici zelfs scherp uit naar Israël. Dit omwille van de brutale repressie van de Palestijnse intifada, én omwille van de Israëlische steun voor de Koerden in Irak. Het is dan ook logisch dat de relaties met Iran, dat eveneens tegen Koerdische autonomie in Irak is, verbeterd zijn. Terwijl Iran vroeger beperkte steun gaf aan de (Turks-)Koerdische Arbeiderspartij (PKK) voor de strijd tegen Turkije, hadden er in 2004 een aantal incidenten plaats tussen Iraanse strijdkrachten en PPK-strijders, waarbij een aantal guerrillero’s werden gedood.
Necmetting Erbakan van de inmiddels, in 2001, verboden islamistische Welzijnspartij (Refah Partisi) had tijdens zijn kortstondig premierschap (1996-1997), dat door het leger werd afgebroken, al gepoogd de banden met Teheran aan te halen en bracht daartoe een bezoek aan Iran. Een blijvend resultaat was de ondertekening van een akkoord voor de levering van grote hoeveelheden aardgas aan Turkije, dat het grootste deel van zijn energie moet invoeren.
Eén van de verwijten ten slotte van de Amerikanen aan het adres van Iran, is dat het “terroristische” groeperingen steunt die het “vredesproces” in het Midden-Oosten bestrijden. Zoals de Libanese Hezbollah (Partij van God) en Palestijnse groepen zoals Hamas en Islamitische Jihad. Iran weigert nog steeds Israël te erkennen, maar heeft zijn houding in het Israëlisch-Palestijnse conflict al sedert 2002 afgezwakt. Het liet toen weten dat het de beslissing van de Palestijnen zal respecteren als die een Palestijnse staat naast Israël respecteren. En de blijvende steun aan Hezbollah moet worden gezien in het kader van de Amerikaanse en Israëlische dreigingen. Via Hezbollah kan het riposteren tegen Israël in het geval van een aanval op Iraanse kerninstallaties. In dat vooruitzicht zijn grote hoeveelheden raketten geleverd, die tot diep in Israël doelwitten kunnen treffen. Ook is Zuid-Libanon interessant als basis voor militaire spionage tegen Israël. Zo werd in april 2005, officieel door Hezbollah, een onbemand spionagevliegtuigje over Noord-Israël gestuurd, dat veilig naar zijn basis kon terugkeren. Het betekent alvast een nieuwe technologische sprong voorwaarts in de confrontatie tussen Hezbollah en Israël.
Het onderstreept nogmaals dat Iran een te duchten regionale mogendheid wenst te blijven, die niet zomaar onder de voet kan worden gelopen zoals Irak. Het is overigens zowat 3,5 keer groter en meer bevolkt (70 miljoen inwoners) dan Irak. Gezien het fiasco in Irak zullen de VS meer dan twee keer nadenken vooraleer zich in een Iraans avontuur te storten. Daarom ook dat minister van Buitenlandse Zaken Condoleeza Rice begin 2005 dat de VS er “nu” niet aan denken Iran aan te vallen. Nog betekenisvoller is dat de Israëlische premier Ariel Sharon tijdens zijn bezoek aan president Bush in april 2005 verklaarde dat Israël geen militaire aanval op Iran voorbereidt ondanks zijn bezorgdheid dat Iran aan kernwapens werkt.
(Uitpers, nr. 68, 7de jg., oktober 2005)