In Washington wordt gedaan alsof de invasie van Irak alsnog een succes is geworden sedert er 30.000 bijkomende soldaten naar het land werden gestuurd. Het geweld is inderdaad verminderd en de Verenigde Staten denken volop aan de verhuis van de troepen naar Afghanistan, waar de situatie van kwaad naar erger evolueert. Amerikaanse militairen in Irak, zoals de uittredende bevelhebber generaal David Petraeus, daarentegen zijn veel minder optimistisch. Zij achten het mogelijk dat het geweld op elk moment weer volop kan losbarsten.
Petraeus, die zei nooit de overwinning te zullen uitroepen, zoals president George Bush dat al in mei 2003 veel te voorbarig deed, heeft geen ongelijk. Geen enkel probleem in Irak is opgelost en het ziet er naar uit dat de diverse groepen en fracties wachten op de aftocht van de Amerikanen, die binnen de twee jaar rond zou moeten zijn, om hun interne rekeningen te vereffenen. De interne strijd om de macht en om de toekomst van Irak moet nog worden uitgevochten.
Er is sedert het najaar van 2007 inderdaad minder geweld in Irak. Maar er is er nog heel veel. Dat blijkt uit de cijfers. Zo sneuvelden er deze maand september, ruim een week voor het einde van de maand, al 20 Amerikaanse militairen. Dat zijn er zes keer minder dan bv. in mei 2007, toen er 126 omkwamen – het hoogste aantal ooit was 137 in november 2004. Het blijven er echter twintig. Het aantal aanvallen op Amerikaanse en Iraakse militairen verminderde van 3.000 per week in 2005 en 2006 tot 800 in de herfst van 2007 en 400 dit jaar. D.w.z. dat is nog altijd 13 à 14 per dag.
Aan de kant van de Iraakse burgers – militairen en politiemensen niet meegerekend – vielen er dit jaar gemiddeld nog “slechts” 500 doden per maand tegenover 3.000 in woeliger tijden. Veiligheid en terugkeer naar een normaal leven is wel iets anders, ook al mag de veiligheidssituatie in bepaalde streken en in steden als Bagdad en Basra verbeterd zijn. Aanslagen, zelfmoordaanslagen, moorden en ontvoeringen blijven schering en inslag. Op straat komen blijft een ernstig risico.
Geen wonder dan ook dat de “verbetering” van de toestand niet heeft geleid tot en noemenswaardige terugkeer van de vluchtelingen – mensen die op de loop gingen voor sektarisch en politiek geweld. Het Hoog Comité voor Vluchtelingen van de Verenigde Naties telt er 4,7 miljoen sedert de Amerikaanse invasie in 2003. De meerderheid, zowat 2,5 miljoen, zijn interne vluchtelingen. De overige twee miljoen zochten vooral hun toevlucht in de buurlanden Jordanië en Syrië, waar hun toestand alles behalve schitterend is.
Dat er een verbetering is gekomen, is aan verschillende factoren te danken. In de eerste plaats hebben de Amerikanen de soennitische opstandelingen, die aan de spits van het verzet tegen de Amerikanen stonden, gekocht. De soennieten vormden de machtsbasis van de inmiddels opgehangen president Saddam Hoessein. Velen van hen waren lid van zijn Baath-partij, waren militairen en ambtenaren die na de invasie hun job en inkomen verloren. De Amerikanen betalen nu, de voor Irak zeer behoorlijke som van 300 dollar per maand aan 109.000 soennitische militieleden. Officieel voor de strijd tegen Al Qaeda en voor het handhaven van de orde in de soennitische gebieden. Dit houdt in dat de Amerikanen hen bewapend hebben en hun leiders de controle van de handelsroutes naar Jordanië en Syrië, met de daaraan verbonden inkomsten, hebben overgelaten. De soennieten vormen nu eigenlijk, zoals de Koerden, een staat in de door de sjiieten gedomineerde Iraakse staat. Als de centrale regering van premier Noeri al-Maliki er zou aan denken zijn gezag te willen opleggen aan de soennieten, dan kan hij zich aan een gewelddadige reactie verwachten.
Een confrontatie heeft al-Maliki, met hulp van de Amerikanen, proberen aan te gaan met het “leger van de Mahdi”, de sterke militie van de fel anti-Amerikaanse sjiitische geestelijke Moqtada al-Sadr. In feite was dit een poging van al-Maliki zijn machtigste concurrent in het sjiitische kamp uit te schakelen. Maar al-Sadr heeft de premier in Basra getoond tot wat hij in staat is. Hij versloeg de soldaten van al-Maliki binnen de kortste keren, zodat die verplicht was, onder Iraanse bemiddeling, het op een akkoordje te gooien met al-Sadr. Eerder al had al-Sadr een bestand afgekondigd. Onder het akkoord werd het bestand verlengd. Maar al-Sadr blijft een voorstander van verzet tegen de Amerikaanse bezetting en kan op elk moment zijn militie reactiveren.
Het voornaamste geweld in Irak is nu nog het verzet van Al Qaeda, waarin niet buitenlanders maar Irakezen de hoofdrol in spelen. Ook maken de rabiaat anti-sjiitische Al Qaeda-leden, die de sjiieten als ketters beschouwen, zich schuldig aan anti-sjiitische terreur. Die op haar beurt wordt beantwoord door sjiitische terreur tegen soennieten.
Naast de tegenstelling soennieten-sjiieten en de inter-sjiitische strijd om de macht in Irak, zijn er nog genoeg breuklijnen in het land. De afbakening van de diverse gebieden blijft al jaren een twistpunt. Zo zijn de provinciale verkiezingen van oktober afgelast omwille van de blijvende onenigheid over het statuut van de oliestad Kirkoek tussen Arabieren, Turkmenen en Koerden. Ook elders zijn er territoriale conflicten. Koerden bezetten hier en daar stukjes land die niet tot Koerdistan behoren en anderzijds willen ze stukken recupereren die wel Koerdisch zijn, maar onder soennitisch bestuur staan.
Dan zijn er ook nog de minderheden in Koerdistan – de Assyrische christenen, de yezidi’s, de shabak’s – die autonomie opeisen voor door hen bewoonde districten in Koerdistan. En ten slotte is “Koerdistan” zelf deels een fictie: het bestaat in feite uit twee rivaliserende staatjes, waarvan het ene in handen is van de familitie Barzani (het noordwesten, tegen Turkije) en het andere in die van de familie Talabani (het zuidwesten tegen Iran), die al in de periode van feitelijke autonomie in de jaren ’90 een bloedige oorlog uitvochten.
De toestand in het land blijft verder rot door het gebrek aan enige verbetering van de levensomstandigheden. Armoede is troef, en vijf jaar na de omverwerping van Saddam Hoessein hebben de meeste Irakezen nog altijd geen drinkbaar water, blijft de elektriciteit gerantsoeneerd, is benzine en gas nog steeds moeilijk verkrijgbaar en is de gezondheidszorg nog steeds een puinhoop. Eén van de redenen is dat de Amerikanen hun beloften van “heropbouw” nooit zijn nagekomen. Een tweede dat de opeenvolgende Iraakse regeringen daar nooit werk van hebben gemaakt. Dankzij de hoge olieprijzen is er in principe voldoende geld. Maar daar profiteren in de eerste plaats corrupte ministers en ambtenaren van. Zo titelde Le Monde op 18 juni dat er sedert 2003 gewoonweg 23 miljard dollar verdwenen is. Geen wonder dat de Irakezen maar weinig respect hebben voor hun bestuurders, die zich voor hun veiligheid onder Amerikaanse bescherming dienen te verschansen in de “groene zone” in Bagdad, een voormalig “paleis” van Saddam Hoessein, waar zich ook de Amerikaanse ambassade bevindt.
(Uitpers, nr 102, 10de jg., oktober 2008)