De oorlog in Irak gaf de doorslag in de Amerikaanse verkiezingen op dinsdag 7 november, halfweg de tweede ambtstermijn van president George Bush. Alle 435 zetels in het Huis van afgevaardigden, en 22 zetels in de Senaat stonden op het spel. Met deze verkiezingen kwam een einde aan 12 jaar Republikeinse overheersing van het Amerikaanse Parlement.
Dat de oorlog in Irak de doorslag gaf is minder vanzelfsprekend dan het lijkt. Voor vele kiezers is die oorlog immers ver weg. Na de herdenkingsplechtigheden op 11 september vijf jaar na de aanslagen, is er twee weken lang een hard gevecht geweest om de Irak-oorlog opnieuw in het centrum van de campagne te krijgen, of juist niet. De Democraten hebben dit cruciale gevecht gewonnen, dank zij de aanhoudende berichten over Amerikaanse doden en de publicatie van een intelligentierapport waarin gesteld werd dat de oorlog de terrorismedreiging alleen maar groter heeft gemaakt. President Bush zelf bleef het ook maar hebben over de oorlog in Irak en zijn plan deze te winnen, tot grote frustratie van Republikeinse kandidaten.
Uit de exit polls blijkt dat 6 van de 10 kiezers nu tegen de oorlog in Irak is. Een even grote meerderheid spreekt zich uit voor de terugtrekking van de Amerikaanse troepen, en meent dat de oorlog niet heeft bijgedragen tot een verhoogde veiligheid van de Verenigde Staten. De Republikeinen bleven hopen dat lokale factoren doorslaggevend zouden zijn in de verschillende races. Het is anders uitgedraaid: zowat elk soort Democratische kandidaat in zowat elke kieskring heeft stemmen gewonnen. Er is ontegensprekelijk sprake van een nationale trend. Vier op tien kiezers verklaarde een stem te willen uitbrengen tegen George Bush. De verkiezingen zijn uitgedraaid op een referendum over de oorlog in Irak, en George Bush heeft dit referendum verloren. Ook onder vakbondsleden was Irak samen met de economie de hoofdbekommernis in deze verkiezingen, vóór de ziekteverzekering en de pensioenen.
Dat een meerderheid zich nu uitspreekt tegen de oorlog in Irak houdt natuurlijk ook verband met het feit dat de Amerikanen er in Irak niets van bakken. Dat sluit dan weer aan bij een breder gevoel van onbehagen over de kwaliteit van het werk in Washington. Corruptie- en andere schandalen hebben zwaar gewogen op het prestige van de Republikeinse kandidaten: al twee jaar lang sieren Republikeinse namen zoals die van Tom Delay, Jack Abramoff, Randy Cunningham of Mark Foley de voorpagina’s van de kranten. Er kwam maar geen einde aan de schandalen, de oorlog in Irak bleek gebaseerd op corruptie, oorlog en bedrog, en dat alles werd nog eens bevestigd door het optreden van Bush toen de orkaan Katrina New Orleans teisterde. Uit de peilingen blijkt ook dat de kiezers hun buik vol hebben van de agressieve en “partijdige” manier waarop in Washington aan politiek wordt gedaan: het lijkt belangrijker de tegenstander onderuit te halen dan een beslissing rond te krijgen.
Ook het sociaal en economisch beleid heeft een belangrijke rol gespeeld in de veralgemeende onvrede. Al vele jaren kent de Amerikaanse economie een exponentiële groei, maar slechts een minderheid profiteert ervan. De helft van de ondervraagde kiezers verklaarde net genoeg te verdienen om er niet op achteruit te gaan. Eén derde verklaarde er financieel op vooruit te gaan, terwijl één vijfde verklaarde het niet meer te redden. Zowat 40% van de kiezers denkt dat de volgende generatie een lagere levensstandaard zal hebben, terwijl slechts 30% het tegenovergestelde verwacht.
Opmerkelijk is dat de Democratische kandidaten onderling soms verschillen in ethische kwesties, maar wat betreft sociale en economische vraagstukken allen eerder voor Amerikaanse begrippen linkse posities innemen. Een voorbeeld dat dikwijls geciteerd wordt is Heath Shuler, de voormalige American footballprofessional, die voor de Democraten verkozen werd in Noord Carolina: diep gelovig (hij weigerde campagne te voeren op zondag), tegen abortus en voor vrij wapenbezit, maar ook voorstander van een verhoging van het minimumloon en van protectionistische maatregelen om Amerikaanse jobs te beschermen. In de textielindustrie in Noord-Carolina gingen veel jobs verloren onder druk van de internationale concurrentie. In 100 kieskringen vormde de wereldhandel een belangrijk thema in de Democratische kiescampagne.
Zowat alle Democratische kandidaten voerden campagne voor sociale maatregelen: verhoging van het wettelijk minimumloon tot 7,25 dollar per uur, toegankelijker maken van geneesmiddelen voor de minder begoeden, fiscaal aftrekbaar maken van collegegeld… In de Democratische campagne was er veel kritiek op zgn. Wal-Martjobs, en op het feit dat de middle class niet mee de vruchten plukt van de economische successen.
De vraag is of met deze verkiezingsuitslag een einde is gemaakt aan de “conservatieve golf” die dertig jaar geleden op gang kwam, en die in 1994 leidde tot een machtsgreep van de Republikeinen in Kamer en Senaat. De Democraten heroveren nu beide instellingen met nationa al 53% van de stemmen en 232 zetels in de Kamer, dit is een meerderheid die groter is dan die van de Republikeinen in 1994. Toch is de situatie vandaag geen spiegelbeeld van die twaalf jaar geleden. De Republikeinse meerderheid steunde op een offensieve mobilisatie van de eigen achterban(1): een coalitie van evangelische fundamentalisten, ethische conservatieven (tegen abortus en same-sex marriages), aanhangers van balastingverminderingen en ‘minder staat’ (of ‘minder Washington’), en ‘liberale’ aanhangers van vrij wapenbezit. Wekelijks vergaderen vertegenwoordigers van deze coalitie in het hoofdkwartier van Americans for Tax Reform. De strategie van de belangrijkste strateeg van George Bush, Karl Rove, bestond erin te mikken op de mobilisatie van deze achterban, eerder dan het eigen vertoog te matigen met het oog op de centrumkiezer. Tegelijk organiseerde Rove agressieve lastercampagnes tegen de Democraten om de kiezers aan die kant te demobiliseren en de as van het politieke debat naar rechts te verplaatsen. Illegale tactieken worden niet geschuwd, zoals robocalls waarbij kiezers in Democratische wijken massaal worden opgebeld, bijvoorbeeld om hen te ‘melden’ dat het stembureau op het laatste ogenblik werd verplaatst, of om te verwittigen dat wie een parkeerboete heeft uitstaan wordt opgepakt aan het stembureau.
De nieuwe Democratische meerderheid is er één van een ander soort: het is niet de eigen Democratische achterban die voluit gemobiliseerd werd door een progressieve sociale, democratische en ethische doelstellingen. De Democratische campagne mikte op het centrum. Verschillende Democratische kandidaten waren ethisch conservatief(2), bijvoorbeeld uitgesproken tegenstanders van abortus. Sociaal-economisch zijn zij progressiever, maar ook dat heeft zijn beperkingen. Tegenover de neoliberale globalisering stellen zij nationalistisch protectionisme. De idee van een nationale ziekteverzekering op Canadees model werd uit het Democratisch verkiezingsprogramma gehaald, om de centrumkiezer niet af te schrikken. Vele nieuwe Democratische verkozenen komen uit kieskringen waar Republikeinen en Democraten traditioneel aan elkaar gewaagd zijn: door hun gematigde opstelling en het diskrediet van de oorlog in Irak hebben zij het ditmaal gehaald, soms met een meerderheid van slechts enkele duizenden stemmen op miljoenen kiezers.
Het nieuwe parlement bestaat nu uit verzwakte Republikeinse fracties, waar de overlevers komen uit de meest conservatieve kieskringen, terwijl de Democratische fracties weliswaar geleid worden door klassieke liberals, maar overigens voor een groot deel bestaat uit nieuwe afgevaardigden (41 in de Kamer, 9 in de Senaat) die zich rechtser in het politieke spectrum situeren.
Het ziet er dus niet naar uit dat de Conservatieve golf gaat afgelost worden door een Progressieve golf. De Democraten zijn volop op zoek naar een presidentskandidaat die zoals eerder Bill Clinton een meerderheid achter zich kan scharen in wat in de VS het centrum wordt genoemd. De arbeidersbeweging lijkt daar geen progressief alternatief voor te hebben. Ook in deze campagne heeft zij weer hard gewerkt voor de Democraten. Van de vakbondsleden stemde 74% voor de Democraten, te vergelijken met 70% in 2004 en 68% in 2002. De AFL-CIO, één van de twee vakbondskoepels na de recente splitsing van de Amerikaanse vakbeweging, zegt dat zij 4 miljoen dollar uitgaf in deze campagne, en honderdduizenden leden actief inzette. Op de verkiezingsdag zelf waren 75.000 vrijwilligers van de AFL-CIO op de been aan de zijde van de Democraten.
(Uitpers, nr. 81, 8ste jg., december 2006)
Voetnoten:
(1) De nederlaag kan de conservatieve coalitie uit elkaar doen spatten. Meer bepaald de oorlog in Irak kan een splijtzwam worden. Hij past immers niet in het conservatieve verhaal van strijd tegen het overheidstekort en America first (“dat de Irakezen hun plan trekken”). De strijd tegen het terrorisme is een minder stevige lijm dan eertijds de strijd tegen het communisme. Conservatieve stemmen zeggen nu dat de oorlog in Irak niet op het conto van de conservatieven mag geschreven worden… maar een plan is uit neoconservatieve hoek!
(2) In deze verkiezingen werden zoals gebruikelijk ook weer heel wat andere vragen voorgelegd aan de kiezers. In Zuid Dakota verwierp een meerderheid van 55% een voorstel waarbij abortus enkel zou toegelaten zijn als het leven van de vrouw gevaar liep. Een voorstel het gebruik van marihuana toe te staan op medische gronden werd eveneens verworpen. In Arizona werd een voorstel tot het verbieden van homohuwelijken, dat al in 20 staten is aanvaard, verworpen. In dezelfde staat werden vier maatregelen die sterk discriminerend zijn tegen migranten wél goedgekeurd. In Missouri koos een nipte meerderheid voor het toestaan van stamcelonderzoek. In Nevada en Colorado werden voorstellen verworpen die het bezit van een kleine hoeveelheid marihuana legaliseerden.