"We zullen niet wijken voor een bende schoften en dieven", zei president Georges Bush toen hij eind november 2003, als verkiezingsstunt, ter gelegenheid van Thanksgiving een kort bezoek bracht aan de Amerikaanse troepen in Irak. Maar het aantal Iraakse "schoften en dieven" zou wel eens snel en massaal kunnen toenemen als Bush blijft proberen de sjiitische meerderheid te marginaliseren.
Bush’ uitspraak is in meer dan één opzicht merkwaardig. De Amerikaanse president is natuurlijk wel geweken voor de "schoften en dieven", want zijn bezoek moest in het grootste geheim verlopen. De Irakezen kregen "de bevrijder"en "brenger van de democratie", zoals Bush zichzelf bestempelt, niet te zien. De schrik voor de "genieters" van de Amerikaanse "weldaden" zit er duidelijk in.
Het Iraakse verzet karakteriseren als een bende schoften en dieven zal Bush bij de sterk nationalistische Irakezen, die in overgrote meerderheid de Amerikaanse bezetting verwerpen, zeker niet populairder maken. Ook is het de vraag rijst of de "stunt" hem zal helpen in zijn herverkiezingscampagne voor een tweede presidentiële ambtstermijn volgend jaar. De president heeft geen meerderheid meer achter zich voor zijn Irak-beleid als gevolg van het steeds toenemende aantal "bodybags" dat uit Irak naar de Verenigde Staten wordt overgevlogen.
De uit de pan swingende kosten voor de "oorlog tegen het terrorisme" in Afghanistan en Irak zorgen voor torenhoge tekorten op de begroting. En tasten de mogelijkheid aan wat te doen aan de hoge werkeloosheid en slecht draaiende economie. Waardoor Bush’ populariteit nog verder wordt aangetast. De president zit in een neerwaartse spiraal.
De vraag voor het Witte Huis en de Republikeinen is: hoe daaruit te geraken? Bush’ unilateralisme breekt hem zuur op. Het nauwelijks bewapende Iraakse leger uitschakelen was geen groot probleem. Maar het land onder controle houden wel. De veronderstelling dat de Irakezen de "bevrijders" met open armen zouden ontvangen bleek een grote illusie. En de buitenwereld werd enkel maar cynischer toen de vermeende massavernietigingswapens van Saddam Hoessein onvindbaar en onbestaande bleken.
Van het moment dat de operatie geen triomf bleek, die de herverkiezing van de president zou garanderen, werd gezocht naar een exit-strategie. Na enkele maanden palaveren in de Veiligheidsraad werd wel de bezetting gelegitimeerd. Nadien keurde de Veiligheidsraad nog een resolutie goed, waarbij werd opgeroepen de Amerikanen in Irak te helpen. Zonder veel succes. Geen enkel militair belangrijk land bleek bereid zijn soldaten als plaatsvervangende schietschijven voor de Amerikanen naar Irak te sturen. Zolang de Amerikanen de touwtjes in handen willen houden in Irak zullen ze de grootste last moeten blijven dragen.
Inmiddels werd in Irak in juli een "Regeringsraad" opgericht, waarvan zowat alle waarnemers zich afvragen wat die eigenlijk uitricht – behalve dan genieten van een reeks financiële en materiële privilegies. De interimaire Regeringsraad heeft bovendien geen reële bevoegdheden – die liggen in handen van de Amerikaanse bestuurder Paul Bremer en diens "Coalition Provisional Authority". En, meer nog, de Regeringsraad vertoont al de gebreken die de Iraakse oppositie al jaar en dag teisteren: streven naar persoonlijk voordeel, hopeloze verdeeldheid en onvermogen tot echt samenwerken aan een gemeenschappelijk project. Er is vrijwel geen Irakees die de Regeringsraad ernstig neemt.
De Amerikanen maakten het de raad ook niet gemakkelijk. Enerzijds willen ze officieel "democratie" brengen in Irak, maar anderzijds zou de meerderheid van de bevolking – de sjiieten – het niet voor het zeggen mogen krijgen. Dit uit vrees dat de sjiieten voor een "islamitische republiek" naar Iraans model zouden kiezen.
De sjiieten weten maar te goed dat ze de meerderheid – ze vormen zowat 60 % van de bevolking – uitmaken. Dat is de reden waarom ze zich relatief gedeisd houden: het verzet tegen de bezetting is totnogtoe vooral het werk van de soennitische Arabieren, die historisch gezien altijd de macht in handen hebben gehad. De sjiieten rekenen erop dat democratie hen onvermijdelijk aan de macht moet brengen. Daarom hebben ze steeds geëist dat de nieuwe grondwet zou worden opgesteld door een verkozen grondwetgevende vergadering en niet door een beperkte commissie van de Regeringsraad.
De Amerikanen hebben uiteraard al lang door dat ze met de Regeringsraad niet ver zullen geraken. En aangezien de presidentsverkiezingen van volgend jaar snel naderen moest er dan maar een andere oplossing worden gevonden om uit het "nieuwe Vietnam" te geraken. Vandaar het plan de Regeringsraad volgend jaar op te doeken en tegen juni 2004 te vervangen door een "voorlopige regering", die zou worden gekozen door een uit provinciale afgevaardigden samengesteld overgangsparlement. Die afgevaardigden zouden de komende maanden worden gekozen door de Regeringsraad en door de lokale bestuurders. Pas in 2005 zou er sprake zijn van echte verkiezingen nadat er een voorlopige grondwet is uitgedokterd.
Het opzet is overduidelijk: verhinderen dat er een sjiitische meerderheid tot stand komt. Geen wonder dus dat de opperste sjiitische leider van Irak, groot-ayatollah Ali Sistani, het jongste Amerikaanse voorstel verwierp. Hij deed dat na overleg met Abdel-Aziz al-Hakim, de leider van de Hoge Raad voor de Islamitische Revolutie in Irak, de grootste sjiitische partij in Irak. Beide eisen nog steeds dat het parlement en de grondwetgevende vergadering via algemene verkiezingen worden verkozen. Het argument dat er geen kiezerslijsten zijn en dat het samenstellen ervan nog veel tijd zal vergen, vegen ze van tafel. Met het tegenargument dat men zo’n lijst makkelijk en snel kan opstellen op basis van de rantsoeneringslijsten van Saddam Hoessein.
Onder deze druk van de sjiieten hebben de Amerikanen en de niet-sjiitische leden van de Regeringsraad al wat bakzeil gehaald en de mogelijkheid geopperd dat het nieuwe Amerikaanse plan om uit het Iraakse moeras te geraken, zal worden geamendeerd. Tegelijkertijd zijn een aantal leden van de Regeringsraad teruggekomen op de voorziene afschaffing van de Raad. Ze zouden willen dat die blijft bestaan als een tweede kamer, een senaat. In het achterhoofd van die leden speelt de mogelijkheid om in die tweede kamer alsnog de sjiieten tegen te houden. En bij velen speelt ook het feit dat ze bij afschaffing hun privilegies en politieke invloed en toekomst zouden verliezen, zeker bij degenen – zoals Ahmed Chalabi van het Iraaks Nationaal Congres – die in echte democratische verkiezingen geen kans zouden maken.
Voor de sjiieten wordt het echter de hoogste tijd dat er wat concreets gebeurt, dat er wordt gestopt met de pogingen hen, zoals voorheen in de hele Iraakse geschiedenis, te marginaliseren. Zoniet is de kans groot dat, na de soennieten, ook de sjiieten in opstand komen en de "coalitietroepen" het leven zeer zuur gaan maken. Italianen en Britten hebben daarvan al een voorsmaakje gekregen.
(Uitpers, nr. 48, 5de jg., december 2003)