Tien dagen heeft het geduurd om de ja- en neen-stemmen te tellen. Zoals Amerikanen en Irakezen al aankondigden vóór het referendum over de Irakese grondwet op 15 oktober werd gehouden, werd de nieuwe constitutie goedgekeurd. Reden tot juichen is dat niet, want de algemene, onprecieze en soms contradictorische tekst moet nog worden in praktijk omgezet. Met andere woorden hij lost de problemen van Irak niet op.
De goedkeuring geeft wel een adempauze aan de Amerikaanse regering, die in eigen land met oorlogsvermoeidheid te kampen heeft. Een vermoeidheid die nog zal toenemen, nu het aantal gesneuvelde Amerikanen de kaap van de 2.000 heeft bereikt. Ook de Iraakse politici krijgen meer tijd om alsnog te pogen tot een werkbaar compromis te komen. De oplossing van de grote problemen – de autonomie voor de Koerden en de sjiieten en de rol van de godsdienst in de staat – is verschoven naar volgend jaar. Ze zal moeten worden gevonden door het nieuwe parlement dat op 15 december moet worden gekozen.
Maar het is weinig waarschijnlijk dat de goedkeuring – juist omwille van het feit dat de tekst geen concrete oplossingen biedt – ook een adempauze in het geweld zal betekenen. Het deel van het Iraakse verzet dat godsdienstig geïnspireerd is, verwierp immers het referendum omdat Irak in zijn visie al een grondwet heeft: de koran. En de soennieten in het algemeen zijn nog niet zeker van een voor hen aanvaardbare inbreng in het uitwerken van een nieuw bestel. Ze hebben dus geen goede reden om de wapens neer te leggen.
De Iraakse regering en parlement probeerden op alle mogelijke manieren de goedkeuring van de grondwet te verkrijgen. Eerst door te stellen dat de afwijzing met een meerderheid van tweederden in drie provincies sloeg op het totaal aantal stemgerechtigden per provincie, niet op het aantal mensen dat effectief zijn stem zou uitbrengen. Met andere woorden, er werd in de drie soennitische provincies Al-Anbar, Salahuddin en Ninive gehoopt op een boycot door meer dan één derde van de kiesgerechtigden. Deze al te doorzichtige manipulatie werd echter ongedaan gemaakt onder druk van de Verenigde Naties.
Een tweede stap om de soennieten alsnog te overtuigen, bestond erin de soennieten een aantal beloften te doen. Zo werd hen verzekerd dat binnen de vier maanden na de verkiezingen van 15 december een aantal grondwetswijzigingen zullen worden doorgevoerd. Zo zal in artikel 1 worden opgenomen dat Irak “een unitaire staat” is en dat de grondwet de eenheid van het land zal garanderen. Ook zouden de werkzaamheden van het Comité voor de de-Baathificering aan banden worden gelegd en onder supervisie komen van het te verkiezen parlement. Een gewoon lidmaatschap van de Baath(Hergeboorte)-partij van Saddam Hoessein – een noodzaak voor zeer vele Irakezen om werk te krijgen – zou geen grond meer zijn voor gerechtelijke vervolging. Ten slotte zou het Arabisch ook in Koerdisch gebied een officiële taal blijven.
Vraag is of die beloften ook uitvoering zullen krijgen. Ze moeten immers met een twee derden meerderheid in het nieuw te kiezen parlement worden goedgekeurd en daarna nog eens in een referendum aan de bevolking worden voorgelegd. En die bevolking kan ze afwijzen als er in drie provincies een tweederde meerderheid tegen stemt… Wat waarschijnlijk is, want de “eenheid” van Irak is in tegenspraak met de feitelijke onafhankelijkheid die de grondwet voor het Koerdische gebied – met inbegrip van een eigen leger – voorziet. En met de regiovorming door de sjiieten.
Ten slotte is de vraag gerezen of de verkiezingen wel eerlijk zijn verlopen. Buitenlandse journalisten spraken onmiddellijk hun verbazing uit over de meegedeelde opkomstcijfers, die hen ongewoon hoog leken. Zelfs in de Koerdische provincies, waarvan verwacht werd dat die enthousiast voor de grondwet zouden stemmen, werden veel te hoge aantallen gemeld. Zo stelden journalisten in de Koerdische hoofdstad Arbil vast dat er maar weinig kiezers kwamen opdagen. Maar volgens de officiële cijfers stemden daar echter 90% van de kiesgerechtigden. De Iraakse kiescommissie beloofde alvast te onderzoeken of er fraude was. Ook het feit dat er tien dagen nodig waren om ja en nee te tellen, laat toe te veronderstellen dat er mogelijks gesjoemeld werd om het gewenste resultaat te verkrijgen.
Verder hadden de Irakezen de mogelijkheid om het even waar gaan stemmen. Dus was het perfect mogelijk ja-stemmers naar de provincie Ninive te brengen, waar de soennitisch-Arabische meerderheid niet zo absoluut is als in Al-Anbar en Salahuddin. In hoeverre, en op welke schaal, dit gebeurd is, is nog onduidelijk. In elk geval sprak zich in de provincie Ninive slechts 55% uit tegen de grondwet (96% in Al-Anbar en 81% in Salahuddin).
Uiteindelijk draait het allemaal rond de vraag of er vrije en eerlijke verkiezingen kunnen worden gehouden onder een vreemde en gehate buitenlandse bezetting. (Zie over die haat het artikel van Inge Van de Merlen “Het verzet van een volk” elders in dit nummer van Uitpers).
Ook de vraag naar de waarde van wetteksten in een land zonder enige democratische traditie van eerbied voor de wet mag worden gesteld. Zeker als de voornaamste knelpunten nog moeten worden opgelost. Dat kan afhangen van toevallige coalities. Totnogtoe hebben Koerden en sjiieten samengewerkt. Maar er lijken barsten in die alliantie te komen en waarnemers sluiten niet uit dat het tot een samenwerking tussen soennitische en sjiitische Arabieren zal komen na de verkiezingen van 15 december.
Dat zou dan een ferme streep door de rekening van de Koerden zijn. Die hopen Kirkoek bij hun regio in te lijven en er hun hoofdstad van de te maken. Dit is één van de voornaamste twistpunten bij de afbakening van de Koerdische regio. Uiteraard heeft dat veel te maken met de olierijkdommen van Kirkoek. En met de vrees van de soennitische Arabieren dat ze, als eveneens het olierijke sjiitische zuiden zijn eigen weg zou gaan, veroordeeld zouden worden tot de bedelstaf. En dat voor een bevolkingsgroep van 20 tot 25% van de Iraakse bevolking, die na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) door de Britten aan de macht werd gebracht – en daar bleef tot de Amerikaanse invasie van 2003. Vandaar ook de hardnekkigheid van het verzet.
Om de territoriale afbakening van de autonome gebieden zal dus wel nog een robbertje, vermoedelijk ook letterlijk, worden gevochten. Waarbij de Koerden ook rekening zullen moeten houden met de buren Syrië, Turkije en Iran die er alles zullen aan doen om een autonoom Koerdistan te fnuiken.
Een niet minder belangrijke, ideologische strijd zal worden uitgevochten over het karakter van de staat. Volgens de goedgekeurde grondwet is de islam immers de officiële godsdienst van de staat en is die een “fundamentele bron” voor de wetgeving. Dat wordt nog aangescherpt door een bijgevoegd artikel dat bepaalt dat er “geen wet kan worden aangenomen die in tegenspraak is met de onbetwiste grondbeginselen van de islam”. Dat houdt in dat er in het “nieuwe Irak”, dat volgens Amerikanen en Britten een democratische en niet-religieuze staat zou worden, maar weinig plaats is voor democratie, en des te meer voor de dictaten van de godsdienst.
Eigenlijk is dat al zo in grote delen van Irak. In de soennitische provincies zijn het soennitische islamisten die voor een islamisering van hele gebieden en steden (waaronder Mossoel, de hoofdstad van de provincie Ninive) hebben gezorgd. In het sjiitische Basra in het zuiden, dat officieel onder controle van de Britse troepen staat, sluiten de Britten de ogen voor de sjiitische terreur, die ervoor gezorgd heeft dat Basra en omgeving een islamistische stad is geworden.
Zowel soennitische als sjiitische extremisten eisen dat vrouwen een chador, de zwarte mantel die de vrouw van hoofd tot voeten bedekt, zouden dragen. Drankwinkels, die vooral door christenen worden uitgebaat, zijn vernield en gesloten. Hun eigenaars dikwijls ook vermoord. Het islamitische recht, dat onder meer een minderwaardige positie voor de vrouw betekent, is weer van kracht.
Proces Saddam Hoessein
Het enige “verzetje” voor de Irakezen in dit onontwarbaar politiek en gewelddadig kluwen is het proces tegen de voormalige leider Saddam Hoessein, dat op 19 oktober van start is gegaan om meteen al enkele weken te worden uitgesteld. Het is één van hele reeks processen tegen de ex-dictator. De Amerikanen, die het speciale tribunaal hebben opgericht en het financieren met 128 miljoen dollar, hadden officieel liever één proces gehad. Maar de Irakezen verkozen te beginnen met één zaak betreffende de dood van 143 burgers in het sjiitische dorp Dujail in 1982 na een mislukte moordaanslag op Saddam Hoessein aldaar. Saddam riskeert daarvoor de doodstraf. En de kans is groot dat die al snel na het beroep van de oud-president zal worden uitgevoerd. Tenzij men zou wachten met een uitspraak in beroep vooraleer de andere zaken – de massamoorden op Koerden en sjiieten – zouden zijn behandeld. Maar dat is niet zeker. Onder meer de Amerikanen zijn niet geneigd Saddam Hoessein een tribune te geven, van waarop hij haarfijn kan uitleggen hoe goed de wederzijdse relaties waren tijdens de Eerste Golfoorlog (1980-1988) tussen Irak en Iran. De Amerikanen leverden hem niet alleen wapens en inlichtingen , maar ook hebben de Amerikanen geprobeerd het gebruik van gifgas in de Koerdische stad Halabja in 1988 in de schoenen van de Iraniërs te schuiven.
Een eerlijk proces kan het nauwelijks worden genoemd. Eerst was een neef van de Amerikaanse lieveling Ahmed Chalabi, de leider van het Iraaks Nationaal Congres, tot rechter aangeduid door de Amerikanen. Na een verkoeling van de relaties tussen Washington en Chalabi werd die overigens incompetente neef ter zijde gestuwd en werd de leiding van het tribunaal aan een Koerd toevertrouwd. Ook werden de rechten van de verdediging op alle mogelijke manieren geschonden. Daarom ware het beter geweest het proces toe te vertrouwen aan het speciaal voor zulke zaken opgerichte Internationaal Strafgerechtshof in Den Haag.
(Uitpers, nr. 69, 7de jg., november 2005)