De antropoloog en filosoof Rik Pinxten is een productief auteur van toegankelijke werken waarin hij zijn antropologische kennis aanwendt om zijn maatschappelijk engagement te blijven onderbouwen en van nieuwe inzichten en benaderingen te voorzien in dat grote verhaal om van onderuit en van elders veranderingen tot stand te brengen. Dat doet hij al lang en goed. En nu ook weer met ‘Het nieuwe vertrouwen’ waarin uitdrukkelijk een maatschappelijke ‘invitation à la danse’ verpakt zit.
Pinxten is door zijn geëngageerde opstelling een atypisch figuur in het academische wereldje. In de lijn van zijn leermeester Kruithof schrikt hij er niet voor terug om via uitgeverij EPO zijn inzichten in het publieke debat te brengen. Dat doet hij al lang en goed. In 2011 verschijnt “Het plezier van het zoeken, filosofie tegen de angst” (2011), gevolgd door “Kleine revoluties. Of willen we de barbarij?” (2013) en “Schoon protest, want er is wel een alternatief” (2014) en in 2016 verscheen “De eeuw van onze kinderen”, waarin hij enkele persoonlijke gegevens gebruikt als kapstok om te reflecteren over de verschuivingen in maatschappelijke context en van de coming of age van een gewone Antwerpse volksjongen die antropologisch onderzoeker wordt bij de Navajo-indianen in de VS en nadien professor aan de Gentse universiteit met wetenschappelijke contacten over de hele wereld.
Alleen de titels ervan spreken al (hoopvolle) boekdelen. En nu ligt er alweer een nieuw boek van hem: ‘Het nieuwe vertrouwen’. Op p. 153 van ‘Het nieuwe vertrouwen’ vermeldt hij terloops dat hij in 2014 zijn boek ‘Schoon verzet’ wilde noemen maar dat de uitgever toen ook al ‘Het klein verzet’ van Tine Hens wilde uitgeven. Hij heeft zijn titel toen veranderd en er ‘Schoon protest’ van gemaakt. De reacties van een bepaalde linkerzijde op Tine Hens’ boek en dat van hem – ook op ‘Kleine revoluties’ – was dat die burgerinitiatieven wel overroepen werden, want dat ‘het kapitalisme die prutsers in de marge wel zou fijnmalen’. ‘Het nieuwe vertrouwen’ is daar voor een stuk een antwoord op. Pinxten houdt in zijn vorige boeken, zeker in ‘Kleine revoluties’ een pleidooi om ook het belang van micro ontwikkelingen te erkennen en hij gebruikt daarvoor het beeld van de weg van het water. Water, zo schrijft hij, druppelt langzaam, geduldig en aanhoudend op de harde rots om zo de vorm van de rots te veranderen. Elke waterdruppel is ongelooflijk krachtig en vele aanhoudende waterdruppels kunnen de aarde veranderen. ‘Kleine revoluties’ van Rik Pinxten spoorde aan tot nadenken en te ontdekken hoeveel waterdruppels al op de rots aan het vallen zijn, vaak heel kleinschalig en lokaal, maar daar mag het natuurlijk niet bij blijven. Er zullen ook andere krachten, ook van bovenuit moeten worden aangewend om van de revolutie met kleine ‘r’ een hoofdletter te kunnen maken.
Filosofisch/antropologische gereedschapskist
Pinxten is op zijn best als ‘bemiddelaar’ tussen theorie en praktijk en zo is ook zijn boek opgebouwd. Het eerste, meer theoretische deel ‘Elementen van een analyse’ vertrekt vanuit een antropologische-filosofische invalshoek waaraan hij in een tweede deel ‘Uitnodiging voor progressieve scenario’s’ armen en benen probeert te geven.
In ‘Elementen van een analyse’ plaatst Pinxten zich uitdrukkelijk in de brede doelstellingen van het Verlichtingsdenken – niet enkele de meetbare ‘instrumentele rationaliteit’ waartoe het vaak gereduceerd wordt – en reflecteert hij naar aanleiding daarvan over een begrippenkader waar zijns inziens slordig mee omgesprongen wordt. Achtereenvolgens analyseert hij het begrippenpaar ‘economisch/economistisch’, ‘links/rechts’, ‘doel/middel’, ‘recht/voorrecht’, ‘universeel/relatief’, ‘exclusie/inclusie’, ‘reductie/complexiteit’, ‘identiteit-onafhankelijkheid/interdependentie’. Ik kan hier niet ingaan op al de elementen en nuanceringen die Rik Pinxten daarin aanbrengt, dat laat ik graag aan de aandachtige lezer over, maar ze vormen een boeiende en noodzakelijke opstap naar het tweede deel van dit boek.
Met deze analyse levert Pinxten een praktische filosofisch/antropologische gereedschapskist af, te vergelijken met wat Jan Blommaert vanuit de sociolinguïstiek gedaan heeft in zijn boekje ‘Let op je woorden’ dat als basis kan dienen voor sociale bewegingen, kritische mensen en natuurlijk ook bij het opstellen van inhoudsrijke partijprogramma’s met een long term perspectief. Deze oefening in begripsafbakening kan leiden tot nieuwe scenario’s en daarmee bedoelt de auteur geen onderdeel van de filmindustrie, maar verwijst hij naar een genre binnen de politicologie dat vanuit het gezag van de wetenschappelijke studie van maatschappij en politiek in feite ideologische voorstellen lanceert.
Gelaagd identiteitsmodel
Belangrijk in zijn benadering van cultuur, identiteit en kosmopolitisme, het speelterrein bij uitstek van de antropoloog, is om te vertrekken van een gelaagd identiteitsmodel waarin hij onderscheid maakt tussen groepsniveau en gemeenschapsniveau. Daaruit besluit hij: ‘Als democratie (in elke vorm) op het gemeenschapsniveau niet gedragen wordt door een democratische identiteit en praktijk op groepsniveau – de zogenaamde civil society – dan wordt een dergelijke politieke ingreep alleen als meer vervreemdend aangevoeld door de burgers.’ (p. 120) Zonder doorleefde identiteit op het groepsniveau is dat anders een slag in het water.
Koloniale houding
Doorheen heel het boek geeft de antropoloog Pinxten ook af op wat hij de koloniale houding of conceptualisering noemt vanuit een westers lokaal begrippenkader dat dan op andere tradities geprojecteerd wordt. ‘Ik verwerp elk voorstel van de andere als het niet logisch consistent is binnen de aanname die ik alleen als van kennis, gesprek, enzovoort bepaald heb’. (p.51) Dat is zijn omschrijving van die superieure, koloniale houding die diversiteit zelf niet in overweging neemt. De antropoloog weet dat er ongeveer 40000 levende ‘culturen’ bestaan en slechts een 200 staten in de hele wereld. ‘Een eenvoudig rekensommetje toont aan dat een ‘normale’ staat multicultureel is. Alleen de Europese geschiedenis houdt vast aan een ander discours.’ (p. 59) Daarom dat Pinxten ook pleit voor een oprechte dekolonisering van de mentaliteit van alle betrokkenen.
Uitnodiging voor progressieve scenario’s
Dat is een van de basisvoorwaarden bij het uittekenen van progressieve scenario’s die hij in het tweede deel van dit boek voorstelt. Een goed progressief scenario moet volgens hem zowel cognitief als emotioneel aanspreken en moet daarom de verbinding leggen tussen de lokale identiteit én de wereldomspannende processen invullen met kennis, ervaring en beleving. Het hart verbinden met het verstand is een belangrijke voorwaarde voor ‘het kennen en medemenselijk begrijpen’.
Als voorbeeld van zo’n progressief scenario met een sterk thema ontwikkelt hij in grote lijnen enkele krachtlijnen rond een rechtvaardige en gezonde voeding voor iedereen waardoor het denken en handelen van mensen op micro en macro op elkaar kunnen worden afgestemd, waardoor voedsel een belangrijk en universeel gedeeld politiek thema wordt dat individuen en families met de hele mensheid verbindt. Wereldwijd zijn er 771 miljoen ondervoede mensen, en daar staan 1600 miljoen overvoeden (of slecht gevoede mensen) tegenover. Neem nu het eten van een hamburger bijvoorbeeld. ‘Dat vertaalt zich gedeeltelijk in ‘gezond eten’, maar het is veel meer dan dat. Het is een diepgaande politieke keuze over duurzaamheid, eerlijke productie en dito handel, over concrete macht van kleine producenten en consumenten.’ (p. 143)
In het zoeken naar geschikte scenario’s wijst Pinxten op het belang van wat hij een tussenniveau noemt. Als schakel tussen het individuele en het wereldniveau ziet hij een almaar belangrijker plaats weggelegd voor de gemeente- en stadsidentiteit, zelfs al botst een lokaal beleid met het kapitalistisch geïnspireerd beleid op het hogere niveau van staat of internationale verdragen. Hij noemt enkele voorbeelden hiervan in Gent, de stad waar hij zelf woont, maar in de Spaanse ‘rebelse steden’ doen er zich op dit ogenblik nog veel spectaculairdere ontwikkelingen voor.
Pinxten verwijst ook naar de mogelijkheid om het internationaal en lokaal niveau op elkaar te betrekken. Zo citeert hij EU-verklaringen (‘Het Europese voedings- en landbouwbeleid is kapot. Het werkt in het belang van enkelen ten koste van de meerderheid van de mensen, de boeren en de planeet’ p. 179) waarmee hij wil aangeven dat ‘een systeemverandering op gang kan komen van onderuit maar met de steun van de internationale organisaties’.
De schets die Pinxten brengt van zo’n progressief scenario blijft ruw en fragmentarisch, maar dat kun je de man natuurlijk niet verwijten. ‘Het nieuwe vertrouwen’ moet gelezen worden als een ‘oproep naar progressieve mensen om in brede samenspraak – over alle partijpolitieke grenzen heen – te zoeken naar samenwerking en oplossingen’. Het verder uitbouwen van progressieve scenario’s op micro-, macro- en intermediair niveau van steden en gemeenten om aan te tonen dat TAMARA (There Are Many And Real Alternatives) bestaat, is echter een uitdaging voor velen.
Een antropoloog die een invitation à la danse lanceert? Om niet te weigeren, zou ik zeggen.