In Nepal zwijgen de wapens sinds het bestand dat het regime van koning Gyanendra en de maoïsten op 29 januari 2003 afkondigden. Voorlopig zijn de ogen gericht op onderhandelingen die zouden moeten uitmonden in een interim-regering. Maar hoe een langdurig compromis te vinden tussen twee tegengestelden?
Wat met de andere politieke krachten? Wat met de druk van buitenlandse mogendheden die het regime wapens leveren (waaronder België)? En vooral, welke toekomst heeft de meerderheid van de Nepalese bevolking?
Het bestand van 29 januari kwam er na druk topoverleg achter de schermen waarbij de CPN(M), de maoïstische communistische partij van Nepal, een van haar belangrijkste voorafgaande voorwaarden liet vallen, namelijk dat er een einde zou komen aan de monarchie. Er was ook al een bestand in augustus 2001 dat stand hield tot november. Het nieuwe bestand lijkt volgens diverse Nepalese bronnen veel solider.
Sinds het eerste bestand is de politieke context veranderd. Sher Bahadur Deuba, die in juli 2001 premier was geworden, ontbond in mei vorig jaar het parlement en kondigde nieuwe verkiezingen aan die hij dan voortdurend uitstelde. Maar op 4 oktober stuurde koning Gyanendra hem wandelen en trok alle macht naar zich toe. Zijn nieuwe premier Lokendra Bahadur Chand kreeg weinig krediet. Maar een van zijn ministers, Narayan Singh Pun, een gewezen legerofficier met een eigen partij (de Samata), nam contact met de maoïstische leiders.
De maoïsten beslisten vorig jaar naar een nieuwe fase in de zeven jaar oude strijd over te stappen, namelijk van ‘strategisch evenwicht’ naar ‘strategisch offensief’. Hun leiding oordeelde dat Sendero Luminoso in Peru de grote fout had gemaakt zich te lang tevreden te stellen met de fase van het strategisch evenwicht. Toch gingen ze in op het aanbod van het paleis om te praten, een bestand af te kondigen en te onderhandelen over een interim-bewind.
Is het dan toch nog te vroeg om over te gaan tot de offensieve fase? De koning is er in enkele maanden in geslaagd zijn positie te versterken. De politieke partijen, vooral de Congrespartij en de "eengemaakte" communistische partij (CPN-UML), hebben na de coup van 4 oktober weinig kunnen ondernemen tegen het paleis dat daardoor in een sterke positie stond om naar de maoïsten te stappen.
De monarchie kan eveneens rekenen op de uitdrukkelijke steun, ook militair en financieel, van de VS, Groot-Brittannië en vooral India. Dat laatste belet zoveel mogelijk dat de Nepalese maoïsten op Indiaas grondgebied een onderkomen vinden of van daaruit kunnen opereren. Nochtans hadden de maoïsten, die zeer felle nationalisten zijn wat in de Nepalese context anti-India betekent, hun houding tegenover India fel versoepeld. Des te meer omdat ze vanuit China geen enkele, maar dan ook geen enkele, steun krijgen. Integendeel, Peking steunt het regime.
De maoïstische leiders roepen hun basis op tot "vreedzame mobilisatie". Dit is niet noodzakelijk een stap achteruit, want het kan ook betekenen dat ze andere conclusies trekken uit mislukte maoïstische guerrilla’s, namelijk dat het belangrijk is de gewapende strijd te koppelen aan politieke strijd in de steden. Met talrijke stakingsacties hebben de maoïsten al enkele keren aangetoond dat ze een ernstige inplanting in de steden hebben; dat de politieke strijd ook legaal kan worden gevoerd, moet niet noodzakelijk ten koste gaan van de globale strijd. De maoïsten blijven intussen grote gebieden controleren. De regering bestempelt hen niet langer als terroristen en zet niet langer een prijs op de hoofden van de maoïstische leiders. De maoïstische toegeving bestaat erin het militair offensief (voorlopig?) niet verder te zetten.
De maoïsten eisen dat een conferentie waaraan alle partijen deelnemen, uitmondt in de verkiezing van een constituante die een nieuwe grondwet opstelt. Eer het zover is, zullen andere thema’s op tafel komen, zoals de plaats van de gewapende strijd, maatschappelijke hervormingen, mensenrechten en vooral wat er moet gebeuren met het koninklijk leger dat onder rechtstreeks bevel van het paleis staat.
Dat koninklijk leger heeft zich de voorbije jaren schuldig gemaakt aan bijzonder grove schendingen van de mensenrechten, aldus Amnesty International. Amnesty spreekt in een recente verklaring over 4.300 mensen die tussen november 2001 en oktober 2002 werden gedood, van wie de meesten personen die ervan verdacht werden maoïst te zijn of de maoïsten te hebben geholpen. De wet op "terroristische en ondermijnende activiteiten" geeft militairen en politie zeer uitgebreide bevoegdheden en leidde tot duizenden arrestaties van o.a. journalisten, advocaten en studenten. Folteringmethodes als verkrachting, elektrische schokken en schijnexecuties zijn schering en inslag. De schuldigen gaan steeds vrijuit. Dat blijft ook zo onder het bestand.
De ouders van de revolutie
Ongeacht het verder verloop van de gesprekken, blijven de oorzaken van de opstand ongewijzigd bestaan. In de krant ‘Kathmandu News’ verscheen vorige maand (maart) een interessante bijdrage van een Amerikaanse arts, Brian Cobb, waarvan de conclusie luidt dat zeer grote armoede, het misprijzen voor de massa’s, de corruptie en de sociale onrechtvaardigheden moeten aangepakt worden om uit de crisis te geraken.
"De politieke en journalistieke elite lijkt te denken dat tienduizenden jonge Nepalezen, de meesten uit de lagere kasten en arme milieus, zich op een dag tot het maoïsme bekeerden door Das Kapital (natuurlijk in de Duits) of de gedachten van Voorzitter Mao (natuurlijk in Mandarijn Chinees), te lezen onder het drinken van een glas VSOP cognac. Eeuwen van politieke en militaire onderdrukking, gebrek aan elementair onderwijs, aan gezondheidszorg en werkgelegenheid, zijn in hun ogen onbelangrijk…"
"Westerse landen pompen miljoenen dollars, ponden en euro’s in de versterking van leger en politie die zoveel haat hebben voortgebracht… Deze landen lijken te denken dat de meerderheid van de Nepalezen, die de maoïsten ondersteunen, met wapens tot andere gedachten kunnen gebracht worden. Maar ze begrijpen er niets van. De mensen steunen de maoïsten niet uit ideologische overtuiging, maar uit frustratie. Armoede is de moeder, woede de vader van de revolutie. Tenzij de regering erkent dat de mensen talrijke en gerechtvaardigde klachten hebben, zal de vrede een kort leven beschoren zijn".
De arts vertelt verder dat hij zijn (de Amerikaanse) regering steun vroeg om in een arm gebied geneeskundige zorgen uit te bouwen. Hij kreeg de belofte voor 5.000 tot 10.000 dollar, terwijl diezelfde regering 16 miljoen dollar militaire hulp verstrekt. "Ze geven 1.600 keer meer uit om mensen te doen lijden dan dat ze willen uitgeven om het leed te verzachten. Nepal heeft geen helikopters en nachtkijkers nodig, wel artsen en geneesmiddelen, geen politie met machinegeweren, wel onderwijzers met leerboeken. Relatief kleine investeringen in gezondheidszorg, onderwijs en infrastructuur zou de oorzaken van de burgeroorlog wegnemen…"
De Belgische regering had beter gedaan naar deze wijze raad te luisteren toen ze vorig jaar besliste machinegeweren aan Nepal te leveren.
Terrorisme
Washington blijft Nepal intussen met argusogen volgen. Donald Camp, een topambtenaar voor Zuid-Azië op het Amerikaans ministerie van Buitenlandse Zaken, verklaarde begin maart dat de VS alles in het werk zullen stellen om de Nepalese maoïsten de pas af te snijden. Camp zei op een bijeenkomst van de radicaal-rechtse Heritage Foundation dat de maoïsten de Amerikaanse belangen in Nepal bedreigen. Ze willen de constitutionele monarchie vervangen door een communistische dictatuur, ze verdedigen de Rode Khmers en hebben banden met andere extremistische groepen in Zuid-Azië, aldus Camp.
Nog erger, Nepal kan onder de maoïsten een basis worden voor terroristen, zoals Afghanistan dat vóór de Amerikaanse interventie was, aldus Camp. Kortom, de strijd tegen de Nepalese maoïsten maakt deel uit van de oorlog tegen het ‘internationaal terrorisme’. Het voorwendsel voor verdere inmenging ligt klaar.
België heeft hier duidelijk partij gekozen, die van de (absolute) monarchie en van Washington. Maar misschien is het nog niet te laat om het roer om te gooien.
(Uitpers, nr. 41, 4de jg., april 2003)