"Waardige arbeid en een ongebreidelde neoliberale globalisering gaan niet samen", argumenteert Martin Khor, eminent onderzoeker en directeur van de organisatie Third World Network. Martin Khor is eind april te gast in België, in het kader van de veertigste verjaardag van Oxfam-Solidariteit en de "Olympische Campagne".
Oxfam-Solidariteit, Oxfam-Wereldwinkels (en hun Franstalige tegenhanger Magasins du Monde), de "Schone Kleren Campagne" en beide grote vakbonden, ABVV en ACV voeren, naar aanleiding van de Spelen in Athene, actie voor betere werkomstandigheden in de wereld. Zij stellen de eenvoudige vraag: zijn de sportkleren en -schoenen van de Olympische kampioenen wel in waardige omstandigheden gemaakt?
Het meest unieke kenmerk van de huidige wereldorde is de steeds grotere globalisering. Nationale politiek, economie, sociale zaken, cultuur en technologie worden steeds meer beïnvloed en bepaald door internationale instellingen en gebeurtenissen in de wereld. Ook arbeid ontsnapt niet aan de globalisering.
Welke gevolgen heeft de globalisering voor arbeid en arbeidsomstandigheden in het Zuiden?
Martin Khor: "Globalisering" omvat vele facetten, die niet noodzakelijk negatief zijn. Maar de financiële globalisering heeft in ontwikkelingslanden al nefaste gevolgen gehad, zoals financiële crisissen, schuldopbouw of het ineenstorten van economieën, denk maar aan wat gebeurde in Indonesië en Argentinië. Dergelijke crisissen leiden tot banenverlies, werkeloosheid, inkomensverlies, armoedestijging, …
Een ander aspect van de globalisering komt tot uiting in de handelspolitiek. Als ontwikkelingslanden een lening aangaan bij internationale instellingen als de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF), krijgen ze een reeks verplichtingen opgelegd. Ze moeten ondermeer hun importtarieven verlagen, waardoor goedkope importgoederen het land overspoelen. Vaak gaat de lokale industrie daaraan ten onder, met werkeloosheid als gevolg. Ook landbouwproducten komen aan lage prijs binnen, waardoor de lokale boeren hun producten moeilijker verkocht krijgen, failliet gaan, en er opnieuw banen verdwijnen.
Wat denkt u over de tewerkstelling in de buitenlandse bedrijven die zich in ontwikkelingslanden vestigen?
Martin Khor: Dat is een zeer controversieel thema. In het Zuiden krijgen arbeiders in multinationals voor hetzelfde werk soms tien keer minder betaald dan hun collega’s in het Noorden. Ze worden dus uitgebuit. Maar: dat bedrag is wel hoger dan het loon dat ze in lokale bedrijven of op het platteland krijgen. Zijn we tevreden met de arbeidsplaatsen bij de multinationals? Ja, maar de lonen liggen veel te laag vergeleken met het Noorden en daarnaast zijn de arbeidsomstandigheden vaak erbarmelijk. Daarom moeten de vakbonden versterkt worden, vakbonden die nu soms verboden zijn in de fabrieken van de multinationals.
Brengen Buitenlandse Investeringen alleen maar goeds voor een gastland?
Martin Khor: Investeringen zijn niet altijd zo positief als ze voorgesteld worden. Buitenlandse bedrijven creëren inderdaad nieuwe jobs in het gastland, importeren vaak technologie en duwen de export omhoog. Positief dus. Daar staat tegenover dat ze soms vervuilende technologie en materiaal als chemicaliën of asbest gebruiken, die schadelijk zijn voor mens en milieu. Net daarom verlieten ze hun eigen landen.
De buitenlandse bedrijven kunnen de plaatselijke productie verpletteren, waardoor uiteindelijk meer banen verloren gaan dan de bedrijven zelf creëren. Verder kunnen ze financiële instabiliteit veroorzaken, omdat ze doorgaans veel importeren (grondstoffen, machines) terwijl een groot deel van de winst uit de export naar het Noorden versluisd wordt. Als gevolg daarvan krijgen de gastlanden problemen op hun betalingsbalans.
Willen de ontwikkelingslanden dan wel buitenlandse investeringen?
Martin Khor: De landen uit het Zuiden zijn niet tegen de investeringen, maar gastregeringen moeten voorwaarden kunnen opleggen aan bedrijven die zich in hun land vestigen. Kunnen vastleggen welke investeringen en welke industrieën binnenkomen, kunnen opleggen dat een buitenlands bedrijf plaatselijke producten gebruikt…
Daarom waarschuwen ngo’s wereldwijd voor het Multilateraal Akkoord over Investeringen (MAI), dat in de maak is binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Volgens dat akkoord mogen gastoverheden de buitenlandse investeerders helemaal geen voorwaarden opleggen. Dat zal een ramp veroorzaken in de ontwikkelingslanden. Op de vergadering van de WTO in Cancùn (september 2003) stelden de ontwikkelingslanden hun veto tegen het MAI, nu eisen ze dat het akkoord helemaal van de onderhandelingstafel verdwijnt. Een zware eis, maar gesteld door de meerderheid van de ontwikkelingslanden.
Worden de ontwikkelingslanden tegen elkaar uitgespeeld?
Martin Khor: De voortdurende delocalisatie van de multinationals is een uiterst gevoelig probleem. De bedrijven verhuisden eerst van het rijke Noorden naar de arme landen, nu trekken ze naar nóg armere landen, op zoek naar nóg goedkopere arbeidskrachten. Als ontwikkelingslanden te afhankelijk worden van de buitenlandse bedrijven, kunnen ze moeilijk anders dan hun arbeiders zeer laag verlonen. De multinationals zouden kunnen wegtrekken. Als de arme landen meer willen worden dan louter een leverancier van goedkope arbeidskrachten, moeten ze hun eigen technologie ontwikkelen, eigen bedrijven uitbouwen, met eigen investeringen.
Waarom doen die landen dat dan niet?
Martin Khor: De regels van de WTO, de Wereldbank en het IMF houden dat innovatieproces tegen. Ze verplichten de ontwikkelingslanden te liberaliseren en hun invoertarieven te verlagen, waardoor ze overspoeld worden door goedkope producten die de lokale industrie en landbouw vernietigen.
Dat is een bijzonder hypocriete aanpak: de rijke landen houden hun invoertarieven hoog en laten enorme subsidies toe, zoals in de landbouw. Ondertussen verkondigen ze dat hoe sneller een land liberaliseert, hoe beter. Het is echt wegen met twee maten en gewichten.
De verplichtingen van de internationale instellingen (WTO, IMF,…) bedoeld om de ontwikkelingslanden vooruit te helpen, hebben vaak nefaste gevolgen.
Martin Khor: Die instellingen volgen de zogenaamde Washington Consensus. Die stelt, in grote lijnen, dat ontwikkelingslanden moeten privatiseren, dereguleren, dat de overheid zich buiten economische en sociale zaken moet houden en dat de landen hun economieën moeten liberaliseren, via het verlagen van de importtarieven. Alle landen krijgen dat one-size-fits-all-pakket opgelegd, hoezeer ze ook verschillen op economisch, politiek of sociaal vlak.
De overheden moeten snijden in overheidsuitgaven, waardoor ambtenaren hun job verliezen, en ze verplichten hen de intrest te laten stijgen. Die ingrepen leiden tot recessie en soms zelfs tot depressie. Als de landen hun tarieven te snel verlagen kunnen de inwoners niet concurreren, waardoor nog meer jobs verloren gaan. Dat is het ergste wat je kan teweeg brengen op de arbeidsmarkt. Het gaat in tegen alle logica van ontwikkeling, de mensenrechten en de rechten van arbeiders.
Als de methodes van de internationale instellingen niet werken, waarom worden ze dan toegepast?
Martin Khor: De internationale instellingen worden veeleer door ideologie dan door de realiteit gedreven. Het liberalisme is als een religie. Ze zijn overtuigd dat meer liberalisering altijd goed is, en als dat niet het geval is, dan ligt dat aan slecht beheer of corruptie. Nooit aan het systeem.
Verder zijn de landen die de transnationale instellingen besturen, zoals de VS en de landen van de EU, maar in een beperkt aantal zaken geïnteresseerd. Ze gaan ervan uit dat hoe meer economieën hun grenzen openstellen, hoe meer ze importeren en hoe meer winst de multinationals zullen genereren. Ze hebben geen oog voor de drama’s die de liberalisering veroorzaakt in de ontwikkelingslanden.
Kunnen internationale instellingen zoals de Verenigde Naties of de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) nog een rol van betekenis spelen om de rechten van de arbeiders beter te beschermen?
Martin Khor: In ieder geval hebben de Verenigde Naties nog steeds een heel andere visie op de wereld en de wereldeconomie dan de aanhangers van het liberalisme, die binnen de WTO, de Wereldbank en het FMI de spelregels bepalen. In het verleden stonden de VN veel sterker en eisten volledige tewerkstelling en een job voor iedereen. Vandaag is dat nog steeds het streven van de ILO: "Fatsoenlijk werk voor iedereen". Iedereen moet een job hebben en een loon, dat hem of haar toelaat in menswaardige omstandigheden te leven. Deze opvatting, die stelt dat het economisch beleid gebaseerd moet zijn op de rechten van de werknemers – meer bepaald op het recht op arbeid en op volledige tewerkstelling – heeft na de tweede wereldoorlog heel lange tijd de politiek bepaald. Het waren de opvattingen van Keynes. De Bretton Woodsinstellingen hebben schoon schip gemaakt met deze visie op economie en tewerkstelling.
De VN hadden ook een andere visie op ontwikkeling dan de voorstanders van het liberalisme. In VN-kringen heerste de opvatting dat de landen van de Derde Wereld reële ontwikkelingskansen moesten krijgen. Dat betekent op de eerste plaats correcte handelsrelaties, hogere grondstoffenprijzen en dus meer exportinkomsten, wat dan weer tot hogere lonen voor de werkende bevolking moet leiden.
De VN-instellingen pleitten ook voor meer maatschappelijke ontwikkeling. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) streefde naar een degelijke gezondheidszorg voor iedereen. De Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) was een pleitbezorger voor werkelijke voedselveiligheid. Op tal van VN-wereldconferenties werd steeds voor een alomvattende ontwikkeling gepleit. Helaas bleef de VN-visie veel te zwak. Beslissingen van VN-conferenties werden zelden in de praktijk omgezet. Steeds haalden de instellingen van Bretton Woods hun slag thuis.
Bestaat er volgens u nog een mogelijkheid om het VN-systeem te versterken?
Martin Khor: Ik stel vast dat de VN-organisaties dezelfde lidstaten hebben dan de instellingen van Bretton Woods. Uiteindelijk ligt de macht bij de rijke, geïndustrialiseerde landen. Zij hebben beslist om de macht van de VN te beknotten en over te hevelen naar de instellingen van Bretton Woods. Als we willen dat er opnieuw prioriteit wordt verleend aan de maatschappelijke ontwikkeling en de rechten van de arbeiders, zal het beleid van de rijke landen grondig moeten veranderen.De arme landen geven de voorkeur aan de aanpak van de Verenigde Naties. Alles zal afhangen van de druk, die de bevolking in de Europese Unie, Japan, de VS en de andere rijke landen uitoefent op de regeringen. Die druk kan leiden tot een ander beleid, dat de arme landen niet langer uitbuit. Het is de enige weg om de Verenigde Naties meer macht en status te verlenen.
Bij de laatste vergadering van de WTO in Cancùn toonden de ontwikkelingslanden hun collectieve kracht, in de "Groep van 20" en de "Groep van 90". Is er een trend naar meer samenwerking in het Zuiden?
Martin Khor: Dat klopt. Er komt stilaan meer Zuid-Zuidcoördinatie, dat is nu te zien binnen de WTO. Om weerwerk te kunnen bieden aan de dominantie uit het Noorden moeten de regeringen uit het Zuiden hun acties en strategieën coördineren en samenwerken op internationaal niveau. Daar ligt werk voor de sociale bewegingen en de ngo’s uit het Zuiden, zij moeten hun regeringen tot samenwerking aanzetten. Maar om resultaat te halen is het noodzakelijk dat de overheden uit het Noorden constructief antwoorden op de acties van landen die zich verenigen, in plaats van wraak te nemen op zij die durven weerwerk bieden.
Hebben de rijke landen sinds Cancùn al gereageerd?
Martin Khor: Ik verwacht dat ze de "opstandige landen" op de vingers zullen tikken, behalve als hun burgers hen oproepen dat niet te doen. Als de burgers zwijgen zullen de overheden alleen luisteren naar de grote bedrijven. Sommige landen werden al op het matje geroepen voor hun optreden, terwijl bijvoorbeeld de EU en de VS druk bezig zijn bilaterale verdragen te sluiten, buiten de WTO om. Daar schuilt ook veel gevaar in.
Daarom is het zo belangrijk dat organisaties als Oxfam de nationale overheden en de Europese Commissie onder druk zetten. Zij moeten het WTO-beleid aanpassen zodat ontwikkelingslanden ten minste de kans krijgen om vooruit te gaan. De sociale bewegingen moeten hun regeringen oproepen de landen in het Zuiden niet te bedreigen, en tegelijk moeten de overheden zelf weerstand durven bieden tegen het brutale optreden van de WTO.
Zonder hulp van de burgers uit het Noorden halen we het niet. Dit is het grote gevecht voor de toekomst, en de inzet is zeer hoog: de rechten en belangen van arbeiders wereldwijd, in de landbouw, dienstensector en de bedrijven. Zij zullen winnen of verliezen door onze acties.
(Uitpers, nr. 51, 5de jg., maart 2004)
Martin Khor in België
Martin Khor, 52, is directeur van het in Maleisië gevestigde "Third World Network", een netwerk van ngo’s en onderzoekers die zich verdiepen in de ontwikkelingsproblematiek. Hij heeft tal van studies over de WTO en ontwikkelings- en milieuproblemen op zijn naam. Khor was vice-voorzitter van de deskundigengroep voor het recht op ontwikkeling van de VN-commissie voor de mensenrechten en werkte als deskundige voor de VN-organisaties UNCTAD (handel), UNDP (ontwikkeling) en UNEP (milieu).
Op 23 april organiseert Oxfam Solidariteit ter ere van 40 jaar Oxfam in België een internationaal seminarie rond investeringen, in het Internationaal Vakbondshuis, Albert II-laan 5, Brussel. Martin Khor is een van de sprekers. Een dag later neemt hij deel aan het grote Oxfam-feest in Thurn & Taxis.
Info en inschrijvingen: wendy.verheyden@oxfamsol.be, 02/501 67 67