De “bankier van God” heeft het tijdelijke met het eeuwige gewisseld. Monseigneur Paul Marcinkus is op 84-jarige leeftijd in Californische “ballingschap” overleden. Hij heeft zijn vele geheimen van de Vaticaanse, Italiaanse en internationale intriges meegenomen, ook de details over die andere “bankier van God” (en van de maffia), Roberto Calvi van de Banco Ambrosiano, vermoord in 1982. Marcinkus en Calvi waren sleutelfiguren in een van de omvangrijkste schandalenreeksen van Europa.
Marcinkus, van Litouwse afkomst, was van 1971 tot 1989 een van de machtigste mannen van het Vaticaan en van de katholieke kerk. Hij was namelijk de baas van de Vaticaanse financiën, van het Istituto per le Opere Religiose (IOR), het ‘Instituut voor religieuze werken’. Deze IOR werkte nauw samen met de bankiers Michele Sindona en Roberto Calvi. Sindona, enkele keren eregast op het Witte Huis in Washington en zeer goed bevriend met hoge Italiaanse politici, belandde uiteindelijk toch in de cel waar de maffia hem vermoordde om te beletten dat hij zou klikken.
Bankier Calvi was een sleutelfiguur van de samenzweerderloge P2 waarvan het bestaan toevallig in maart 1981 werd ontdekt. Op de ledenlijst stonden bankiers, legergeneraals, chefs van de geheime diensten, politici, zakenlui (onder wie starter Berlusconi), uitgevers, allemaal lieden die het erover eens waren dat Italië een autoritair bewind nodig had. Licio Gelli, de baas van P2, en andere kopstukken werkten samen met gevestigde maffiagroepen en met de Romeinse ‘Bende van Magliana’ waarin maffia en uiterst-rechts samensmolten.
Calvi’s Banco Ambrosiano ging bedrieglijk failliet, maar het gerechtelijk onderzoek daarover werd vanuit politieke hoek zwaar gesaboteerd. Calvi kon onder meer rekenen op de steun van Bettino Craxi, toenmalig leider van de Italiaanse socialistische PSI die het openlijk voor Calvi opnam. Later bleek dat Calvi 7 miljoen dollar op een Zwitserse rekening van de PSI-leiders had gestort. Het verklaart misschien ook waarom Craxi in 1986 als premier een nieuw concordaat met het Vaticaan sloot waarbij monseigneur Marcinkus niet langer in het Vaticaan moest opgesloten zitten.
Marcinkus had als baas van het IOR “vertrouwensbrieven” ondertekend waardoor Calvi meer dan één miljard euro van zijn bank – deels via het IOR – naar schaduwondernemingen in Panama versluisde. Waar dat geld verder naartoe ging, is niet bewezen. Wel zijn er zeer sterke vermoedens dat een groot deel naar Solidarnosc in Polen werd gestuurd, en dat een ander deel bestemd was voor de Contras die in Nicaragua de Sandinisten bestreden. Marcinkus kon ondanks alle beschuldigingen op de onvoorwaardelijke steun rekenen van paus Wojtyla, Johannes Paulus II, die eind 1978 Johannes Paulus I was opgevolgd. Die paus stierf na 33 dagen pontificaat, volgens de artsen een natuurlijke dood, volgens talrijke publicaties mogelijk vermoord omdat hij orde op zaken wou stellen in onder meer het IOR.
Marcinkus bleef op post tot 1989, ook al moest het Vaticaan voor een stukje tussenkomen in de vereffening van de Banco Ambrosiano. Hij keerde terug naar zijn geboorteland, de VS, maar bleef wel actief in de “Oost-diplomatie” van paus Wojtyla die hem steeds bleef steunen.
Enkele “klusjesmannen” van de loge P2 hebben wel uit de biecht geklapt en een en ander onthuld over de rol van Marcinkus. Maar reeds vanaf 1981 hebben politieke kopstukken (christen-democraten en socialisten voorop) en magistraten niets onverlet gelaten om ernstige onderzoeken, laat staan processen, onmogelijk te maken. Pas vorig jaar is er weer schot gekomen in de moord op Calvi van 23 jaar geleden.
(Uitpers, nr. 73, 7de jg., maart 2006)