Afghanistan is in wederopbouw. Het is om die wederopbouw te ondersteunen dat België en Nederland daar militairen hebben. Die militairen ondersteunen ook een regime dat presidents- en parlementsverkiezingen heeft gehouden en dus democratische geloofsbrieven kan voorleggen. Tot daar de theorie. In de praktijk blijkt steeds duidelijker dat de krijgsheren aan de touwtjes trekken. Een van de gevolgen is wijdverbreide corruptie, een ander de onstuitbare bloei van opiumproductie en handel. Worden de Afghanen hier beter van?
“Zonder goed bestuur geen veiligheid. En hoe kunnen we van een goed bestuur spreken met een administratie die zo corrupt is en zwaar aangetast is door drugsgeld?”, aldus een verantwoordelijke van een ngo in le Monde (28.1.06). Het is niet alleen in kringen van ngo’s dat dergelijke opmerkingen vallen.
De onveiligheid is ondanks de aanwezigheid van buitenlandse troepen, waaronder Belgische, sterk toegenomen. Na de val van het Talibanbewind eind 2001 bleven delen van het zuiden en oosten, waar vooral Pathanen wonen, onveilig. Nu werkt er in die gebieden niets meer. Volgens VN-bronnen is er in het zuiden geen enkele school meer open en is de staat in 80% van dat zuiden volledig afwezig.
Krijgsheren
Waar de rest van het land nog relatief rustig was, verandert dat ook snel. Vooral in het noorden raken benden van krijgsheren weer slaags met elkaar, zo staat in het jongste rapport van Jean Arnault, chef van de VN-diensten, aan de Veiligheidsraad van de VN.
Nochtans was er een grote operatie onder VN-toezicht geweest om al die benden te ontwapenen en leden ervan in het regeringsleger in te schakelen. Dat lijkt nu vooral een operatie van public relations te zijn geweest, waant een VN-verantwoordelijke heeft het over 120.000 tot 180.000 gewapende militieleden die in een nieuw programma zouden moeten worden ontwapend. Men kan zich afvragen waaruit dat eerste programma dan wel heeft bestaan.
Opium
De toenemende onveiligheid en de bloei van de milities hebben veel, zeer veel, te maken met de belangrijkste tak van de Afghaanse economie: de opiumteelt en de handel in opiumproducten. Met 4.100 ton opium was Afghanistan vorig jaar weer veruit de grootste opiumproducent van de wereld, volgens sommige VN-schattingen tot 87% van de wereldoogst.
Wat een verschil met het jaar 2001, het laatste jaar van het Talibanbewind. De Taliban hadden na hun machtsovername in 1996 die opiumteelt onaangeroerd gelaten. Maar onder druk van VN-sancties (blokkering van buitenlandse tegoed, verbod van vluchten en dgl.) hadden de Taliban die opiumteelt uitgeroeid. Waarmee alvast was bewezen dat het kan als de politieke wil er is.
Is die wil er nu dan niet? De druk van de “internationale gemeenschap” is in theorie zeer groot. Maar in de praktijk ligt dan enigszins anders. Die internationale gemeenschap trekt wel geld uit voor de bestrijding van teelt en handel. Maar waar gaat dat geld naartoe? Zeker niet naar de politiediensten die officieel met die bestrijding zijn belast. Ze hebben geen enkel aangepast materiaal, geen snuffelhonden en alleen zeer slecht betaald personeel dat niet gemotiveerd is. Als ze al eens iemand met een grote hoeveelheid opium betrappen, wordt die enkele uren later op bevel van hogerhand weer vrijgelaten. Er wordt dan ook zeer zelden iemand opgepakt.
In Washington werden de parlementsverkiezingen van september 2005 toegejuicht als een bewijs van verregaande democratie. Maar uit de ijst van gekozenen blijkt alweer hoe de krijgsheren en hun omgeving dat parlement grotendeels beheersen. En daar vele van die krijgsheren rechtstreeks bij de opiumhandel zijn betrokken, ligt het voor de hand dat van dit “democratisch orgaan” geen strijd tegen de drugshandel kan worden verwacht. Minstens een kwart van de parlementsleden zijn zelf drugshandelaars, daarnaast zijn talrijke gouverneurs en lieden uit de omgeving van president Hamid Karzai (onder wie een broer), rechtstreeks bij die handel betrokken. De grootste privé-bank van Kabul wordt mee gecontroleerd door een vooraanstaand drugshandelaar.
Om zeker geen illusies te laten, staat de regering de werking toe van de zogenaamde Senlis Council die openlijk ijvert voor de legalisering van de opiumteelt “voor medische doeleinden”. Drugsbestrijders vinden dat vooral erg omdat zo de boeren die opium verbouwen, de indruk wordt gegeven dat ze in feite niet zo illegaal bezig zijn.
Laksheid
Die laksheid van de internationale gemeenschap staat wel in schrik contrast met de houding vóór eind 2001. Het Talibanbewind stond onder zeer zware druk, met hard aankomende sancties, om onder meer komaf te maken met de opiumteelt en handel – wat het ook deed. De vraag kan worden gesteld waarom diezelfde druk nu niet wordt aangehouden. Washington suggereert dat het in privé-gesprekken met Karzai druk uitoefent, maar blijkbaar zonder resultaat. Dat is toch erg merkwaardig gezien de enorme Amerikaanse militaire aanwezigheid die de VS de voorbije vier jaar al meer dan 40 miljard euro heeft gekost.
Die laksheid tegenover het huidig bewind heeft natuurlijk andere motieven. Niet de strijd tegen het islamfundamentalisme, want in het bewind zelf zitten nogal wat notoire obscurantisten. Trouwens, de VS hebben jarenlang de meest extreme fundamentalisten met geld en wapens ondersteund. De toenmalige favoriet uit de jaren 1980 tot midden van de jaren 1990 was Gulbuddin Hekmatyar, een zeer extreme islamist. De militie van die man zit nu in “het verzet”, samen met de Taliban en Al Qaida, twee groepen waarvan de leiders (Osama bin Laden incluis) ook jarenlang op Amerikaanse steun konden rekenen.
Voor Washington gaat het hier in de eerste plaats, althans officieel, om de strijd tegen het “internationaal terrorisme”. Daar is op het terrein weinig van te merken. Meer dan vier jaar na de oorlog zijn de leiders van dat “internationaal terrorisme” nog altijd niet gepakt. Maar intussen zitten de Amerikanen en hun bondgenoten militair stevig ingeplant in een strategisch gebied. Dicht bij de olie en gasvelden van Centraal-Azië, in een land waardoor een belangrijke pijpleiding moet komen (vanuit Turkmenistan naar Pakistan en India). En bovendien past die militaire aanwezigheid perfect in het plan tot ‘containment’ (inperking) van China’s invloed. De bestrijding van opiumteelt is dan zeker geen prioriteit, zeker niet als de opiumbaronnen bondgenoten zijn.
De Afghaanse bevolking daarin? Het houden van de verkiezingen heeft misschien even illusies gewekt, nu is er de ontnuchtering. En de vrees voor een terugkeer naar de periode waarin de krijgsheren van vandaag ook al de lakens uitdeelden, tussen 1992 en 1996. Het was een periode waarin de bevolking zo zwaar te lijden had, dat velen de Taliban als bevrijders verwelkomden.
(Uitpers, nr. 72, 7de jg., februari 2006)