Noot van de vertaler: In het tweede deel van zijn toespraak gaat Chomsky verder op het thema van de universaliteit, het principe dat zegt dat een eerlijk mens op zichzelf dezelfde principes moet toepassen als op anderen en hoe Bush en de VS dit principe naast zich neerleggen, hoe zij hun oorlogsmisdaden verkocht krijgen, hoe de massamedia in de VS (en daarbuiten) hen hierin zeer gedwee volgen maar vooral, wat de gemiddelde Amerikaan daar van denkt. Essentiële informatie voor wie de ware redenen van de waanzin van Irak wil doorgronden.
Van alle morele evidenties is het principe van de universaliteit het meest elementaire. Het is de basis van de ‘theorie van de juiste oorlog’ en van ieder systeem van moraliteit dat iets anders dan ons misprijzen verdient. Het verwerpen van dergelijke evidenties is zo diep geworteld in de intellectuele cultuur dat het bijna niet wordt opgemerkt. Laat ons, om aan te tonen hoe diep, terugkeren naar dat principe van ‘anticiperende zelfverdediging’, dat als legitiem wordt aanvaard door beide politieke partijen in de VS en door het volledige spectrum van respectabele opinies, marginale opinies uitgezonderd. Dit principe heeft enkele onmiddellijke consequenties. Als de VS het recht heeft op ‘anticiperende zelfverdediging’ tegen terreur, dan kan je stellen dat zeker landen als Cuba en Nicaragua het recht hebben om terroristische daden te stellen in de VS omdat er geen twijfel over bestaat dat de VS zeer ernstige terroristische aanvallen heeft gepleegd tegen hen. Die aanvallen zijn uitgebreid gedocumenteerd door onbetwistbare bronnen en in het geval van Nicaragua zelfs veroordeeld door het Internationaal Gerechtshof en de Veiligheidsraad (in twee resoluties die werden afgewezen door een veto van de VS en de volgzame onthouding van GB). Het besluit dat Cuba en Nicaragua, net als vele anderen, reeds lang dat recht zouden hebben is natuurlijk compleet absurd en wordt door niemand bepleit. Dank zij onze zelfbepaalde immuniteit van morele evidenties bestaat het risico niet dat iemand die absurde conclusies zou trekken.
Er bestaan nog van die absurditeiten. Niemand viert Pearl Harbor door de fascistische leiders van Imperiaal Japan te applaudisseren. Maar volgens onze eigen normen zijn de aanvallen op militaire basissen op onze kolonies in Hawaii en de Filippijnen eerder triviaal. De Japanse leiders wisten dat enorme B-17 Flying Fortress bommenwerpers van de productielijn bij Boeing begonnen te rollen en kenden ook de openbare discussies die in de VS werden gevoerd over de manier waarop die vliegtuigen zouden gebruikt worden om de houten steden van Japan plat te branden in een uitroeiingoorlog en dat ze vanuit basissen in Hawaii en de Filippijnen zouden vliegen. Air Force Generaal Chennault beval in 1940 in een nota aan om ‘het industriële hart van het Keizerrijk uit te branden door middel van aanvallen met vuurbommen op de woekerende bamboe mierenhopen’, een voorstel waarover President Roosevelt zeer verheugd was. Dit is een veel overtuigender argument voor ‘anticiperende zelfverdediging’ dan eender welk argument dat door Bush-Blair en hun kompanen in mekaar werd gestoken – en weliswaar met tactische reserves (over de stijl en de retoriek – zie deel I) door alle respectabele opiniemakers werd aanvaard.
Voorbeelden zijn eigenlijk te talrijk om op te noemen. Om er een aan toe te voegen, de meest recente daad van agressie van de NATO voor de inval in Irak: de bombardementen op Servië van 1999. De rechtvaardiging was toen dat er geen diplomatieke opties meer waren en dat het nodig was om een aan de gang zijnde genocide te stoppen. Het is niet moeilijk om die beweringen na te gaan.
Wat de diplomatieke opties betreft, toen de bombardementen begonnen lagen er twee voorstellen op tafel, één van de NATO en één van Servië. Na 78 dagen bombarderen werd een compromis bereikt – tenminste toch qua vorm. Dit werd onmiddellijk door de NATO ondermijnd. Dit verdween allemaal snel in de nevels van de onaanvaardbare geschiedenis en werd dus nooit gerapporteerd in de media.
Wat betreft de aan de gang zijnde genocide – om de term te gebruiken die honderden malen in de media werd gebruikt terwijl de NATO zich opmaakte voor de oorlog. Dat is zeer eenvoudig na te gaan. Er bestaan twee grote documentaire studies van het State Department, die werden gebruikt om de bombardementen te rechtvaardigen, samen met documentatie van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), de NATO en andere Westerse bronnen én een gedetailleerde Britse parlementaire studie. Allen zijn ze het eens over een basiselement: de wreedheden volgden op de bombardementen, ze waren er niet de oorzaak van. Bovendien, zoals was voorspeld door het NATO-opperbevel, bevestigde Generaal Wesley Clark dit aan de pers en later in zijn memoires. De beschuldigingen tegen Milosevic uitgevaardigd tijdens de bombardementen – vast en zeker als propagandawapen ondanks implausibele ontkenningen – en die vooral op Amerikaanse en Britse bronnen waren gebaseerd, komen tot dezelfde conclusies: bijna alle beschuldigingen gaan over feiten na het begin van de bombardementen. Zulke vervelende dingen worden zeer vlotjes behandeld. Deze Westerse documentatie werd netjes uitgeveegd in de media en zelf in academisch onderzoek. De chronologie wordt regelmatig omgedraaid, zodat de verwachte gevolgen van de bombardementen werden omgetoverd tot de oorzaken ervan.
Dat wil niet zeggen dat er helemaal geen wreedheden waren voor de bombardementen: volgens dezelfde Westerse bronnen werden ongeveer 2000 burgers gedood in de 12 maanden voorafgaand aan de bombardementen van maart 1999. De Britten, nochtans de meest agressieve leden van de coalitie, beweerden verbazend genoeg zelfs dat tot januari 1999 de KLA (Kosovar Liberation Army = Kosovaars-Albanese UCK) verantwoordelijk was voor het grootste deel van die doden. Een verbazende bewering gezien de toenmalige machtsverhoudingen op het terrein. Die KLA-aanslagen op burgers en soldaten gebeurden door raids van over de grens (met Albanië) met de bedoeling een brute Servische reactie uit te lokken die dan voor propagandadoeleinden kon gebruikt worden in het Westen, zoals de KLA zelf openlijk berichtte, dit alles dan nog met ondersteuning van de CIA in de maanden voorafgaand aan de bombardementen. Westerse bronnen tonen aan dat dit niet veranderde tot monitors werden teruggetrokken enkele dagen voor de bombardementen. In een van de weinige academische studies die deze rijke documentatie aanhaalt, besluit Nicholas Wheeler dat 500 van die 2000 doden slachtoffers van de Serviërs waren. Hij verdedigde de bombardementen op basis van de bewering dat de Servische wreedheden erger zouden geweest zijn als de NATO niet had gebombardeerd. Dit is de meest serieuze studie. De pers en de meeste academici kozen de gemakkelijke weg, negeerden deze Westerse documentatie en draaiden de chronologie om.
Het is maar al te gemakkelijk om hier mee door te gaan. Maar de op een onaangename manier consistente feiten laten een cruciale vraag open: hoe reageert het ‘grote beest’, de tweede supermacht (de publieke opinie in de titel van dit artikel) hier op, vooral in de VS zelf. Het conventionele antwoord is dat de bevolking dit allemaal goedkeurt, zoals werd bewezen door de herverkiezing van Bush. Maar, zoals wel meer het geval is, een nader onderzoek kan helpen.Beide kandidaten kregen zo’n 30 % van de stemmen, Bush een beetje meer, Kerry een beetje minder. De algemene tendensen kwamen dicht bij die van 2000, zelfs de ‘rode’ (Republikeinse) en ‘blauwe’ (Democratische) staten (zie hierover meer gedetailleerd mijn twee artikels in Uitpers 60 van januari 2005 over het resultaat van de presidentsverkiezingen). Een kleine verschuiving in de stemmen zou Kerry in het Witte Huis hebben gebracht. Geen van beide resultaten zegt ons veel van betekenis over de gemoederen (in de VS), zelfs niet van de kiezers. Inhoudelijke argumenten werden zoals gewoonlijk compleet uit de campagne geweerd of zo obscuur weergegeven dat weinigen er iets van konden begrijpen.
Het is belangrijk in het achterhoofd te houden dat politieke campagnes worden ontworpen door dezelfde mensen die tandpasta en auto’s verkopen. Hun professionele bezorgdheid bij hun gewoonlijke roeping is niet het verschaffen van informatie. Hun doelstelling is misleiding. Maar misleiding is duur: complexe voorstellingen die een wagen tonen met een sexy acteur of een sportieve held die een steile klif beklimt of iets dergelijks om een beeld te projecteren dat de consument er toe moet verleiden om deze wagen te kopen in plaats van die andere die er haast identiek uitziet maar door een concurrent wordt geproduceerd. Hetzelfde is waar bij verkiezingen, die door dezelfde public relations industrie worden georganiseerd. Het doel is beelden te projecteren en het publiek ertoe te misleiden die te aanvaarden, terwijl de echte onderwerpen voor duidelijke reden aan de zijlijn blijven liggen.
De bevolking lijkt de aard van die voorstelling door te hebben. Net voor de verkiezingen van 2000, beschouwde 75 % ze als virtueel zonder betekenis, als een soort spel tussen rijke deelnemers, party managers en kandidaten die er op getraind zijn beelden te projecteren die de echte thema’s verbergen. Dit is waarschijnlijk ook de reden waarom de ‘gestolen verkiezing’ (van 2000) een zorg voor de elite was waar het publiek nauwelijks belangstelling voor had; als verkiezingen evenveel betekenen als het opwerpen van een muntje voor het ‘kiezen’ van een Koning, wie kan het dan wat schelen dat het muntje vooringenomen is?
Net voor de verkiezingen van 2004 zei 10 % van de kiezers dat hun keuze zou gebaseerd zijn op de ‘agenda’s/ideeën/platformteksten/doelstellingen van de kandidaten, 6 % voor Bush-kiezers en 13 % voor Kerry-kiezers. Voor het overige was de keuze gebaseerd op wat de pr-industrie ‘kwaliteiten en waarden’ noemt. Geeft de kandidaat een beeld van een sterke leider, het soort vent dat je in een café wil tegenkomen, iemand die geeft om jou en die net als jij is. Het hoeft dus niet te verbazen dat Bush zorgvuldig wordt getraind om ‘nucular’ (zoals de meeste Amerikanen ‘nuclear’ uitspreken) en ‘misunderestimate’ te blijven zeggen, allemaal zottigheden waar intellectuelen zo graag mee lachen. Die verkeerde uitspraken zijn waarschijnlijk net zo ‘echt’ als de ranch die voor hem werd gebouwd en de rest van zijn volkse manieren. Het zou immers niet echt doenbaar zijn om hem voor te stellen als de bedorven snotneus van Yale die rijk en machtig is geworden door zijn rijke en machtige connecties. Eerder, de beelden moeten die zijn van een gewone gast zoals wij, die onze ‘morele waarden’ deelt, veel meer dan die windsurfende ganzenjager die dan nog kan beschuldigd worden van het valselijk verkrijgen van militaire eremedailles (allusie op de upperclass-stijl van Kerry en zijn betwiste medailles tijdens de oorlog in Viëtnam).
Bush kreeg een grote meerderheid van de kiezers die zeggen vooral bezorgd te zijn over ‘morele waarden’ en ‘terrorisme’. We leren al wat we moeten weten over de morele waarden van deze regering in de bladzijden van de business pers de dag na de verkiezingen, waarin de euforie werd beschreven in de vergaderzalen van de beheerraden van de bedrijven – niet omdat CEO ’s tegen homohuwelijken zouden zijn. Of door het nauwelijks verhulde principe waar te nemen dat de zware kosten die de planners van Bush invoeren in hun toegewijde dienstbaarheid aan macht en rijkdom zullen overgedragen worden aan onze kinderen en kleinkinderen, fiscale kosten inbegrepen, net als de vernietiging van het milieu en misschien ‘ultimate doom’. Dit zijn die morele waarden, luid en duidelijk.
De toewijding die de planners van Bush hebben voor de ‘verdediging tegen het terrorisme’ wordt zeer dramatisch aangetoond door hun beslissing om de dreiging van terreur nog op te drijven, zoals trouwens door hun eigen intelligentiediensten werd voorspeld. En dat niet omdat ze terroristische aanvallen tegen VS burgers leuk zouden vinden, maar omdat dit gewoon een lage prioriteit is voor hen – zeker als je die vergelijkt met doelstellingen als het installeren van veilige militaire basissen in het hart van de energiebronnen van de wereld, die reeds sinds WO II erkend worden als ‘de strategisch belangrijkste gebieden in de wereld’, ‘een overweldigende bron van strategische macht, en een van de grootste materiële prijzen in de wereldgeschiedenis’. Het is uiterst belangrijk zich ervan te verzekeren dat ‘winsten voorbij de dromen van hebzucht’ – om een voornaam geschiedenisboek over de olie-industrie te quoteren – in de juiste richting blijven stromen, dwz naar VS bedrijven, het Treasury Department, de hoogtechnologische industrie van de VS, grote constructiebedrijven enzovoort. Nog belangrijker is echter die overweldigende strategische macht. Als je een ferme hand hebt aan de stuurknuppel heb je veto macht over je rivalen, zoals George Kennan 50 jaar geleden al stelde. Zbigniew Brzezinski (nationaal veiligheidsadviseur van president Carter) schreef recent dat de controle over Irak aan de VS ‘kritische speelruimte’ geeft over de Europese en Aziatische economieën, een belangrijke zorg voor planners sinds WO II.
Rivalen moeten zich houden aan hun ‘regionale verantwoordelijkheden’ binnen het ‘globale kader van orde’ beheerd door de VS, zoals Kissinger oplegde in zijn ‘Year of Europe’ toespraak 30 jaar geleden. Dat is nog urgenter vandaag, omdat de grote rivalen dreigen met een meer onafhankelijke koers, misschien zelfs samen. De Europese Unie en China werden in 2004 wederzijds elkaars belangrijkste handelspartners en die banden nemen nog toe, met inbegrip van de tweede grootste economie van de wereld, Japan. Kritische speelruimte is belangrijker dan ooit voor wereldcontrole in een tripolaire wereld zoals die de laatste 30 jaar is ontstaan. In vergelijking daarmee is de dreiging van het terrorisme van minder belang – hoe groot die dreiging ook is. Reeds lang voor 11 September werd aangenomen dat het Jihad- terrorisme dat door de VS en zijn bondgenoten was opgezet in de jaren ’80 meer dan waarschijnlijk massavernietigingswapens zal gaan gebruiken, met gruwelijke gevolgen.
Noteer dat de cruciale kwestie in verband met de olie in het Midden-Oosten – zo’n twee derde van de geschatte wereldvoorraden en uiterst gemakkelijk te boren – niet één is van toegankelijkheid maar van controle. De Midden-Oostenpolitiek van de VS was identiek dezelfde toen het land nog een netto uitvoerder was van olie en die politiek blijft dezelfde vandaag, wanneer de VS verwacht meer te zullen afhangen van hulpbronnen in de Atlantische Oceaan. Dat beleid zou zelfs hetzelfde zijn als de VS zou overschakelen op hernieuwbare energie. De noodzaak om deze ‘overweldigende bron van strategische macht’ te controleren en winsten te halen ‘ voorbij de dromen van hebzucht’ zou dezelfde blijven. Het gedoe met de Centraal-Aziatische pijplijnroutes geeft gelijkaardige bezorgdheden weer.
Er zijn nog heel wat andere voorbeelden die die rangschikking van de prioriteiten aantonen. Om er maar één te noemen, het Treasury Department heeft een dienst genaamd Office of Foreign Assets Control (OFAC). Die dienst heeft als taak het onderzoeken van verdachte financiële transfers, een cruciaal onderdeel van de ‘oorlog tegen de terreur’. OFAC heeft 120 personeelsleden. In April (2004) lichtte het Witte Huis het Congres in dat vier van hen de financiën van Osama Bin Laden en Saddam Hoessein moesten volgen, terwijl er meer dan twintig bezig zijn met het embargo tegen Cuba – een embargo dat door elke relevante internationale organisatie, zelfs de eerder volgzame Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) onwettig werd verklaard. OFAC informeerde het Congres ook dat van 1990 tot 2003 93 aan terrorisme gelinkte onderzoeken leidden tot $ 9000 boetes, in dezelfde periode werden 11.000 onderzoeken gedaan in verband met Cuba die tot $ 8 miljoen boetes leidden.
Waarom zou het Treasury Department veel meer energie steken in het wurgen van Cuba dan in de oorlog tegen de terreur? De redenen daarvoor worden uitgelegd in 40 jaar oude geheime documenten, toen de regering van Kennedy er naar streefde ‘the terrors of the earth’ naar Cuba te brengen. Historicus Arthur Schlesinger, vertrouweling van president John Kennedy haalde dit aan in zijn biografie van Robert Kennedy, die (als Minister van Justitie van president John Kennedy) deze terreuroperaties als zijn hoogste prioriteit beschouwde. Planners van het State Department waarschuwden er voor dat het voortbestaan van het Castro-regime een succesvol weerstaan was van het VS beleid van de voorbije 150 jaar, van de Monroe-doctrine. Niks Russen, maar onduldbaar weerstaan aan de ‘master of the hemisphere’. Bovendien, dit succesvol weerstaan moedigt anderen aan, die zouden kunnen worden besmet door het ‘idee van Castro om de zaken in eigen handen te nemen’. Dat had Schlesinger zelf geschreven in zijn nota aan beginnend president Kennedy over zijn zending naar Latijns-Amerika. Die gevaren zijn zeer ernstig, legde Schlesinger uit, als de ‘verdeling van land en andere vormen van nationale rijkdom uiterst gunstig zijn voor de betere klassen (‘the propertied classes’) … en de armen en minder geprivilegieerden, gesteund door het voorbeeld van de Cubaanse revolutie, eisen nu mogelijkheden voor een degelijke levensstandaard.’
Laat ons nog even terugkeren naar het ‘grote beest’. De publieke opinie in de VS wordt met grote zorg en zeer meticuleus onderzocht. Studies tomen aan dat zij die net voor de verkiezing stelden voor Bush te zullen stemmen er van uit gingen dat de Republikeinse Partij hun standpunten deelde, ondanks het feit dat die partij deze ideeën openlijk verwerpt. Ongeveer hetzelfde kon gezegd worden van Kerry supporters. De belangrijkste zorg van Kerry supporters was economie en gezondheidszorg en ze gingen er van uit dat hij hun ideeën deelde, net als Bush’ supporters er met dezelfde vanzelfsprekendheid van uit gingen dat de Republikeinen hun standpunten deelden.
Samengevat, zij die het de moeite vonden om te gaan stemmen aanvaardden de beelden die samengesteld waren door de PR-industrie, beelden die niet de minste gelijkenis hadden met de realiteit. Behalve dan voor de rijkeren die de neiging hebben voor hun klassebelangen te stemmen.
Wat met publieke attitudes? Ook hier, net voor de verkiezingen toonden grote studies dit aan – en we zien dan direct waarom het een goed idee is verkiezingen te baseren op misleiding, net zoals in de schijnmarkt van het doctrinaire systeem. Hier een paar voorbeelden: Een belangrijke meerderheid vindt dat de VS de jurisdictie van het Internationaal Gerechtshof moet aanvaarden, het Kyoto-protocol moet tekenen, de VN de leiding moet geven in internationale crisissen (met inbegrip van veiligheid, wederopbouw en politieke overgang in Irak), meer diplomatieke en economische maatregelen moet nemen dan militaire in de oorlog tegen de terreur en geweld alleen te gebruiken als er een imminent gevaar is aangevallen te worden. De twee partijen consensus over de ‘pre-emptive war’ werd dus verworpen, men ging eerder voor een conventionele interpretatie van het VN-Charter. Een meerderheid is zelfs voor het opheffen van het vetorecht in de Veiligheidsraad.
Overweldigende meerderheden zijn voor de uitbreiding van puur binnenlandse programma’s: vooral gezondheidszorg (80 %), maar ook steun voor onderwijs en sociale zekerheid. Gelijkaardige resultaten werden gevonden in deze studies, uitgevoerd door de meest gerenommeerde organisaties. In andere polls is 80 % voorstander van gegarandeerde gezondheidszorg, zelfs als dat een stijging van de belastingen inhoudt – een nationaal gezondheidszorgsysteem zou trouwens de uitgaven gevoelig doen dalen, en de zware kosten van bureaucratie, overzicht, administratie en dergelijke die het geprivatiseerde systeem in de VS tot een van de meest inefficiënte van de industriële wereld maakt. Publieke opinie hierover is reeds geruime tijd dezelfde; cijfers variëren slechts naargelang de manier waarop de vragen worden gesteld. Die feiten worden soms gerapporteerd in de media, waarbij de preferenties van het publiek worden vastgesteld, maar onmiddellijk verworpen als ‘politiek onmogelijk’. Dit gebeurde weer net voor de verkiezingen van 2004. Op 31 oktober 2004 berichtte de NYT: ‘Er is zo weinig politieke steun voor overheidsinterventie in de gezondheidsmarkt (onderlijning van de vertaler) in de VS dat John Kerry alle moeite deed in een recent presidentieel debat om te stellen dat zijn plan voor uitbreiding van ziekteverzekering geen nieuw overheidsprogramma zou worden’ – iets wat de meerderheid wil. Maar het is politiek onmogelijk omdat er ‘te weinig politieke steun’ voor is, wat betekent dat de verzekeringsmaatschappijen, de gezondheidsverstrekkers en de farmaceutische industrie tegen zijn.
Wat opvalt is dat het publiek die standpunten in virtueel isolement heeft. Hun voorkeuren komen niet voor in de politieke campagnes en slechts marginaal in opiniestukken in media en kranten. Hetzelfde geldt voor andere thema’s wat toch serieuze vragen doet rijzen over het ‘democratisch deficit’ in de belangrijkste staat ter wereld, om even de omschrijving te gebruiken die we meestal voor anderen reserveren.
Wat zouden de resultaten van de verkiezingen zijn als beide partijen, of één van hen, bereid zou zijn die bezorgdheden van het volk uit te drukken. Of als deze thema’s in mainstream openbare discussies zouden aan bod komen? We kunnen daar alleen maar over speculeren, maar we weten dat het niet gebeurt en dat over deze feiten nauwelijks wordt bericht. Het lijkt redelijk om te veronderstellen dat de angst (van het establishment) voor ‘the great beast’ zeer diep zit.
De werkbaar geachte definitie van democratie wordt verduidelijkt op nog andere manieren. De beste was misschien het onderscheid dat werd gemaakt tussen Oud en Nieuw Europa tijdens de aanloop naar de oorlog in Irak. Het criterium voor lidmaatschap was zo duidelijk dat men heel gedisciplineerd moest zijn om dat te missen. Oud Europa – the bad guys – waren de regeringen die hetzelfde standpunt innamen als de meerderheid van hun bevolking. Nieuw Europa – de opwindende hoop voor een democratische toekomst – waren de Churchilliaanse leiders zoals Berlusconi en Aznar die overgrote meerderheden in hun landen negeerden en onderdanig de orders vanuit Crawford, Texas (de ranch van Bush) volgden. Meest dramatisch was Turkije, waar tot ieders verbazing, de regering de wil van 95 % van de bevolking volgde. De officiële ‘gematigde’ van de regering, Colin Powell, kondigde onmiddellijk harde vergeldingen aan voor dit misdrijf. Turkije werd zwaar aangevallen in de nationale pers voor het gebrek aan ‘democratic credentials’. Het meest extreme voorbeeld was Paul Wolfowitz, die het Turkse leger berispte omdat ze de regering niet dwong de bevelen van Washington te volgen, hij eiste verontschuldigingen en de officiële erkenning dat het doel van een degelijk functionerende democratie het dienen van de VS is.
Ook op ander manieren wordt de werkbare definitie van democratie nauwelijks verhuld. Het voornaamste denkstuk in de NYT over de dood van Yasser Arafat begon als volgt: ‘Het post-Arafat tijdperk zal de meest recente test zijn van het fundamentele Amerikaanse geloofsartikel: dat verkiezingen legitimiteit geven zelfs aan de zwakste instellingen’. In de laatste paragraaf op de volgende bladzijde lezen we dat Washington ‘zich (tot voor de dood van Arafat) verzette tegen nieuwe nationale verkiezingen onder de Palestijnen omdat Arafat zou winnen, een nieuw mandaat zou krijgen’ en omdat ‘verkiezingen geloofwaardigheid en gezag zouden kunnen geven aan Hamas’. Met andere woorden, democratie is OK zolang het maar de juiste resultaten geeft, anders, in het vuur ermee.
Om nog maar een cruciaal voorbeeld te geven, nadat alle voorwendsels voor de invasie van Irak in mekaar zakten, kwamen de speech writers van Bush op iets om ze te vervangen. Ze kwamen overeen over iets dat door de pers werd omschreven als‘de messianistische visie van de president om democratie te verspreiden’ in Irak, het Midden-Oosten en de hele wereld. De reacties waren intrigerend. Ze gingen van gulzige bijval voor deze visie, die bewees dat dit de meest nobele oorlog in de geschiedenis was volgens David Ignatius, correspondent voor de Washington Post tot kritisch. Kritisch in de zin dat de visie nobel en inspirerend was maar dat dit nog een stap te vroeg was voor de Iraakse cultuur die nog niet klaar voor zo een stap vooruit naar geciviliseerde waarden. We moeten dat messianisme van Bush en Blair matigen met een dosis nuchter realisme, adviseerde de London Financial Times.
Interessant is vast te stellen dat over het hele spectrum van opinies in de media men er op voorhand onkritisch van uit gaat dat die messianistische visie inderdaad de drijfveer van deze invasie is, niet dat zotte gedoe over massavernietigingswapens en Al-Qaeda die volgens de elite niet meer geloofwaardig zijn. Wat is het bewijs dat de VS en GB inderdaad door zo een messianistische visie worden geleid? Daar is inderdaad een bewijs van: onze leiders hebben dat zo afgekondigd. Meer heb je toch niet nodig?
Er was één sector die daar een andere idee over had: de Irakezen. Op het ogenblik dat de messianistische visie applaus kreeg in Washington, werd een opiniepeiling van een Amerikaans bedrijf onder de inwoners van Bagdad gepubliceerd. Er zijn inderdaad een aantal Irakezen het eens zijn met het bijna unanieme standpunt van de elite opinies in het Westen dat het doel van de invasie het brengen van democratie naar Irak is. Eén procent. Vijf procent dachten dat het doel het helpen van Irakezen was. De meerderheid ging uit van het evidente: dat de VS de energiebronnen van Irak wil controleren en haar basissen in Irak wil gebruiken om de hele regio te reorganiseren voor haar eigenbelang. De inwoners zijn het er ook over eens dat er inderdaad een probleem is van culturele achterlijkheid: in het Westen niet in Irak! Eigenlijk waren hun standpunten iets genuanceerder. Hoewel 1 % gelooft dat het doel van de invasie het brengen van de democratie is, denkt ongeveer 50 % dat de VS wel een democratie willen, maar niet een die zou functioneren zonder de druk en de invloed van de VS. Zij verstaan dat fundamentele Amerikaanse geloofsartikel maar al te goed, omdat het ook een fundamenteel Brits geloofsartikel was toen de Britse laars nog op hun hoofd stond. Zij moeten de geschiedenis van het Wilsoniaans idealisme niet kennen, of de Britse nobele evenknie daarvan, of de Franse beschavingsmissie of de nog verdergaande visie van Japanse fascisten en vele anderen. Hun eigen ervaring is daarvoor genoeg.
Bij het begin (van deze toespraak, zie deel I) heb ik de grote successen vermeld van populaire strijd in de voorbije decennia, die aanzienlijk zijn als we er een beetje over nadenken maar nauwelijks (in de media) aan bod komen om redenen die niet moeilijk te ontwarren zijn. Zowel de recente geschiedenis als publieke attitudes tonen aan dat er ideeën leven voor korte-termijnacties door zij die niet willen wachten op China om ons van de ‘ultimate doom’ te redden. We genieten van grote privileges en vrijheden, die zeer opmerkelijk zijn vanuit een vergelijkend en historisch standpunt. Die erfenis werd niet toegekend van bovenaf. Ze werd gewonnen door toegewijde strijd, wat meer is dan om de zoveel jaar op een knopje duwen. We kunnen die erfenis laten varen en de weg van het pessimisme volgen – alles is hopeloos, dus geef ik het op. Of we kunnen van die erfenis gebruik maken om de basis te creëren – of ‘opnieuw’ te creëren – voor een functionerende democratische cultuur waarin het publiek een rol speelt bij het bepalen van het beleid, niet alleen in de politieke arena waar het nu al nauwelijks aan bod komt, maar ook in de cruciale economische arena, waar het vandaag principieel volledig van uitgesloten is.
Dit zijn nauwelijks radicale ideeën te noemen. Zij werden reeds helder uitgedrukt , door bijvoorbeeld de leidinggevende 20ste eeuwse sociaalfilosoof John Dewey die er op wees dat zolang ‘industrieel feodalisme niet wordt vervangen door industriële democratie, politiek de schaduw zal blijven die big business over de maatschappij laat vallen’. Dewey was zo Amerikaans als appeltaart, om een familiair gezegde te gebruiken. Hij viel gewoon terug op een lange denktraditie over ideeën en actie die waren ontwikkeld in de working class cultuur van bij het begin van de industriële revolutie. Zulke ideeën blijven ergens onder het oppervlak altijd aanwezig en kunnen een levend deel worden van onze maatschappijen, culturen en instellingen. Maar net als andere overwinningen voor vrijheid en rechtvaardigheid, zal dat niet zomaar gebeuren. Een van de duidelijkste lessen van de geschiedenis, de recente geschiedenis inbegrepen, is dat rechten niet worden toegekend, ze worden gewonnen. The rest is up to us.
Vertaling door Lode Vanoost
(Uitpers, nr. 62, 6de jg., maart 2005)