INTERNATIONALE POLITIEK

Iberisch links verenigt zich

Image

Na Portugal in 2015 hebben nu ook in buurland Spanje de linkse partijen elkaar gevonden in een minderheidsregering. Voor het eerst ooit is links verenigd aan de macht op het Iberisch schiereiland. Een blik over de Pyreneeën.
‘Kijk,’ sist mijn Spaanse schoonpa. ‘In dit huis wonen franquisten’. Net zoals duizenden Erasmusgezinnen met kinderen bezoeken we met Kerst de andere kant van de familie. Op zoek naar wat zon, maar vooral naar een warm weerzien. Het is niet de eerste keer dat ik de opmerking hoor. In dit slaapdorp, diep verscholen in het Valenciaanse binnenland, weet iedereen nog perfect in welke straten de ‘zwarten’ en de ‘roden’ wonen. Tijdens de dictatuur onder Franco kon je aanspraak maken op de eigendommen van je buurman als je hem verklikte als communist. Zo komt het dat de kinderen van franquisten ook vandaag nog wonen in huizen die eigenlijk niet van hen zijn.
Na de val van de dictatuur in 1978 sloot men in Spanje een ‘pacto del olvido’, een pact om te vergeten. Het was de enige manier om de transición naar een democratie te doen slagen. De misdaden bleven ongemoeid, Franco onder de grond en de geconfisqueerde eigendommen in de hand van franquisten of de kerk. ‘Geen enkel land waar de doden nog zo levend zijn als in Spanje’, zei de dichter Federico García Lorca begin 20e eeuw over zijn land. En dat bleek, een eeuw later, nogmaals op 24 oktober 2019 toen de opgraving van de stoffelijke resten van Franco uit zijn mausoleum nabij Madrid het land op zijn kop zette.
Dit onverwerkte verleden had decennialang een impact op het politieke landschap. PP en PSOE waren afwisselend aan de macht en voerden een grotendeels inwisselbaar beleid. Zelfs inzake corruptie leken ze op elkaar, al kende PP net wat minder schroom met de envelopjes onder tafel. ‘Todos son iguales‘, ‘ze zijn allemaal gelijk’ hoor je over politici in de bars waar de hele dag de televisie aanstaat en de tertulias (politieke talkshows) te volgen zijn. PP en PSOE bestierden met een centrumkoers het land; alles voor de stabiliteit van de prille democratie.
Die tijd is niet meer. Op 7 januari werd de nieuwe regering-Sánchez ingezworen. Voor het eerst sinds de val van de dictatuur krijgt Spanje een coalitieregering en dan nog wel met Podemos, een partij die PSOE op links passeert.
Daarmee gaat Spanje Portugal achterna. Ook dat land is nog maar sinds 1974 een democratie. Toen maakte een geweldloze militaire staatsgreep een einde aan het autocratische bewind van Marcello Caetano. Na de Anjerrevolutie volgde het Revolutionair Overgangsproces met voortdurende confrontaties tussen rechtse en linkse politieke krachten, maar eens een democratie in 1975 waren centrumlinks en centrumrechts afwisselend, maar vaak ook samen in een grote coalitie, aan de macht. In november 2015 zag, geheel onverwacht, een minderheidsregering het licht, onder leiding van António Costa van de Partido Socialista en geruggensteund door de Communistische Partij, Links Blok en de Groenen vanuit het parlement. Na lastige crisisjaren waar de broeksriem fel werd aangetrokken, was een historische coalitie geboren. Daarmee werd een groot taboe doorbroken: een regeerakkoord tussen linkse partijen die altijd al op gespannen voet hadden geleefd met elkaar. Net zoals de regering-Sánchez nu onstabiel en fragiel wordt genoemd, kreeg de regering-Costa bij haar start het label ‘krakkemikkig’ (‘geringonça‘). Maar kijk, sindsdien reed Costa een indrukwekkend parcours en in oktober 2019 werd hij makkelijk herverkozen (al wordt de regering nu enkel nog gedoogd vanuit de oppositie door Links Blok en niet langer door de Communistische Partij en de Groenen). Het gaat goed met Portugal. De economie boomt, de werkloosheidscijfers zakken en veel Portugezen die in het buitenland wonen keren terug naar hun land.

De financiële crisis verenigt Links

Op een paar jaar tijd zijn een aantal politieke zekerheden op het Iberische schiereiland op losse schroeven komen te staan. In Portugal en nu ook in Spanje is de decennialange centrumkoers van tafel geveegd. Het politieke midden is, zoals elders in Europa, echter niet verschrompeld door de opkomst van rechts-populisten; in Portugal zijn die er gewoonweg niet en in Spanje nog maar sinds kort met Vox. Neen, oorzaak is het jarenlange besparingsbeleid dat werd gevoerd sinds 2008. Daarmee maakte de financiële crisis mogelijk wat de pijnlijke geschiedenis van beide landen altijd had verhinderd: links verenigen.
Tot voor kort was dat schier onmogelijk. In Portugal lustten socialisten en communisten elkaars bloed. Socialisten zagen, de woelige nasleep van de dictatuur indachtig, het als hun historische taak om een dam te zijn tegen het ‘gevaar van de communisten’, die in een aantal bolwerken altijd sterk zijn gebleven. In Spanje is de setting anders. PSOE is een oude staatspartij, met de mythische Felipe González die van 1982 tot 1996 het land in rustig vaarwater bracht. Podemos is een jonge zweeppartij, die pas in 2014 het licht zag en voortkwam uit de Indignados-beweging die eerder maandenlang de Madrileense pleinen had bezet tegen het besparingsbeleid van PSOE-premier José Zapatero.
Op vrij korte termijn is daar verandering in gekomen – een historische ontwikkeling. Costa haalde muren neer die al meer dan 40 jaar bestonden en Sánchez trok Podemos mee in het bad. Na Portugal in 2015 hebben nu ook in buurland Spanje de linkse partijen elkaar gevonden in een minderheidsregering. Voor het eerst ooit is links verenigd aan de macht op het Iberisch schiereiland. Portugal toont dat zo’n linkse coalitie op sociaal, economisch, financieel en ook electoraal vlak lonend kan zijn. Gaat Spanje haar buurland achterna?

Het Spaans regeerakkoord

Het akkoord van de ‘progressieve regering van de dialoog’ oogt spectaculair. Het leest als een statement en steekt schril af tegen wat gangbaar is in de meeste Europese lidstaten. Een blik op een aantal maatregelen.
Vooreerst worden een aantal van de arbeidsmarkthervormingen van PP uit 2012 teruggedraaid. Die perkten collectieve onderhandelingsrechten in en maakten het voor bedrijven makkelijker om werknemers te ontslaan, ook op basis van ziekteverlof.
De pensioenen en de minimumlonen worden opgetrokken, en er komt hogere, progressieve belastingen: de belastingen op inkomsten van meer dan 130.000 euro stijgen met 2%, en die op inkomsten van meer dan 300.000 euro met 4%. Er komt een Tobintaks op financiële transacties, een ‘Google-belasting’ voor grote technologiebedrijven die hun belastingen elders aangeven en een verhoging van de vermogenswinstbelasting met 4% op rendementen van meer dan 140.000 euro.
Inzake sociaal beleid, komt er een nieuw programma om gratis, universele openbare kinderopvang voor kleuters van nul tot drie jaar te garanderen. De gelijkheid van ouderschapsverlof wordt wettelijk vastgelegd – met betaald en niet-overdraagbaar verlof van 16 weken voor zowel moeders als vaders. Het inschrijvingsgeld voor de universiteiten wordt verlaagd tot het niveau van voor de crisis. Investering in de gezondheidszorg stijgen van 5,9% naar 7% van het bbp, terwijl de uitbesteding van diensten wordt teruggeschroefd en vertraagd.
Verder neemt men maatregelen vóór een meer gelijk loon van mannen en vrouwen en tégen het in Spanje grote probleem van huishoudelijk geweld, en – gevoelig – komt er een voorzichtige verdieping van de Spaanse ‘historische geheugenwet’ met een audit van activa en eigendommen die in beslag werden genomen tijdens de dictatuur.
Zeer opvallend zijn de klimaatambities met een plan om de uitstoot tegen 2030 te verminderen met 55%, conform aan de ambities van de EU. Spanje moet klimaatneutraal zijn tegen 2050. En er komt een begeleidend plan zodat de klimaatmaatregelen sociaal rechtvaardig zijn, en bepaalde groepen en regio’s niet achterblijven. Het is de ambitie om de Spaanse daken weer vol zonnepanelen te krijgen (Spanje was onder de regering-Aznar voorloper inzake zonne-energie, maar moest met de crisis de ambities drastisch terugschroeven).
De klimaatambities zijn logisch. Spanje staat in de frontlijn van de klimaatverandering. In januari werd het Iberische schiereiland nog getroffen door serieuze stormen. Ook de zomers worden stilaan ondraaglijk warm; in het dorp van mijn schoonpa groet men elkaar in de zomer met ‘uf, que calor’ in plaats van ‘hola’. Pedro Sánchez heeft de les van Portugal goed geleerd. Daar kende de regering-Costa tijdens de eerste legislatuur wellicht haar moeilijkste moment in de zomer van 2017 toen de dodelijke bosbranden het leven kostten aan meer dan 100 mensen; vooral te wijten aan het slechte management van de overheid. Het was het enige moment dat de ‘krakkemikkige’ constructie van Costa echt in gevaar was. Ondertussen plaatst Climate Action Network Europe Portugal op de tweede plaats, na Zweden, in de ranking van landen die de klimaatverandering aanpakken. In haar tweede termijn drijft de regering-Costa de klimaatstrijd nog verder op. Zo lanceerde ze onlangs een nationaal investeringsplan van 20 miljard euro, een enorme som voor een klein land als Portugal. Zo’n 60% van het geld gaat naar het openbaar vervoer: de lijn tussen Lissabon en Porto wordt gemoderniseerd, de stedelijke metronetwerken uitgebreid en er wordt geïnvesteerd in het openbaar vervoer op het platteland. De resterende 40% gaat naar de energiesector en milieuprojecten.

Portugal toont de weg

De reacties op het linkse regeerakkoord in Spanje waren voorspelbaar. De Spaanse Bisschoppenconferentie riep al op ‘te bidden voor Spanje’, de machtige IBEX35 (dat is de Spaanse BEL20) reageerde zeer afwijzend, en de City of London vreesde dat de beurzen zouden ‘kelderen’ met Podemos aan de macht. Vanuit de Europese Unie is er opluchting dat inzake de Catalaanse kwestie opnieuw het politieke pad wordt bewandeld, maar tegelijk kijkt de Europese Centrale Bank met argusogen naar Madrid: wie gaat al die mooie maatregelen van Sánchez betalen?
De reacties doen denken aan die toen Antonio Costa in 2015 premier werd. In Portugal sprak de centrumrechtse oppositie over ‘luchtfietserij’. In Duitsland bestempelde bondskanselier Angela Merkel het vooruitzicht van een ‘radicale antibesparingsregering’ als ‘zeer negatief’ en vreesde de minister van Financiën Wolfgang Schäuble ‘dat Portugal opnieuw het vertrouwen van de financiële markten zou verliezen’.
Eens aan de macht schroefde Costa meteen een aantal besparingsmaatregelen terug (net zoals Sánchez nu). Al snel bleek dat fel investeren in sociaal beleid en tegelijk de Europese begrotingsdoelstellingen halen, perfect compatibel zijn. Toen de regering-Costa er in 2015 aan begon, bedroeg het overheidstekort nog 4,4%. In 2016 daalde het tekort al naar 2,1%, netjes onder de door Europa gevraagde 3%. En in januari 2020 boekte men een begrotingsoverschot van 0,2%; de allereerste keer in 45 jaar democratie dat dat het geval is. In Portugal werd TINA, het verhaal dat There Is No Alternative dan besparen om uit de crisis te geraken, gelogenstraft.

Een paseo in het park wordt het niet

Spanje is Portugal niet
Makkelijk wordt het echter niet voor de regering-Sánchez. Ook voor 2020 voorziet men een werkloosheidspercentage van 13%, zowat het dubbele van Portugal. Spanje is een pak groter dan Portugal; de schaal van de uitdagingen is niet te vergelijken. En er is de Catalaanse kwestie die als een zwaard van Damocles boven de regering hangt. Het lot van de regering ligt in handen van een aantal regionalistische partijen, niet in het minst van de linkse Catalaanse Republikeinen van ERC. De politieke dialoog met Catalonië wordt nu opgestart, maar binnenkort vinden in Catalonië wellicht nieuwe verkiezingen plaats en de uitslag daarvan kan de steun op losse schroeven zetten. Een paseo in het park wordt het dus niet voor de regering-Sánchez. Iedereen met wortels in het franquisme mobiliseert zich. En ook de economische en mediakrachten heeft de regering tegen zich.
Podemos is de Portugese Communistische Partij niet
Net zoals Spanje Portugal niet is, is Podemos een andere partij dan de Portugese Communistische Partij. Hoe zal Podemos zich gedragen? De handen jeuken om eens goed de beuk te zetten in het Spaanse bestel en definitief een einde te maken aan het bipartidismo, de decennialange alleenheerschappij van ‘PPSOE’. Podemos heeft onmiskenbaar het regeerakkoord een linkse inslag gegeven. Maar tegelijk moest ze als junior partners ook een aantal van haar eisen inslikken: geen nationalisering van Bankia als publieke investeringsbank, geen nieuw publiek energiebedrijf, en geen belasting op bankwinsten.
Podemos heeft vijf ministerposten. Pablo Iglesias is vicepremier en minister van Sociale Zaken, diens partner Irene Montero minister van Gelijke Kansen en Yolanda Díaz minister van Werk. Izquierda Unida levert Alberto Garzón (de eerste communist aan de macht sinds de Burgeroorlog) aan als minister van Consumentenzaken en de Catalaanse affiliatie van Podemos, En Comú Podem, de vermaarde socioloog Manuel Castells als minister van Universiteiten. Het zijn niet de zwaarste portefeuilles. De echte beslissingsmacht en de portefeuilles die beslissen over de centen zijn in handen van PSOE.
Sánchez is Costa niet
Sleutelfiguur in het Portugese succesverhaal is António Costa: enigma uit Goa, zoon van een communistische vader en socialistische moeder. Hij is ex-burgemeester van Lissabon en een politicus met veel kilometers op de teller. Ideologisch is hij niet in een hokje te steken, en dat helpt als premier van een minderheidsregering die afwisselend links en rechts steun moet vinden in het parlement. Elk jaar zijn de budgetbesprekingen een lastige bevalling en is het schipperen tussen het aan boord houden van de linkse partijen in het parlement (die de euro geen warm hart toedragen) en het voldoen aan de fiscale vereisten van de EU. Daarin slaagt Costa met verve. Hij is een bedreven dealmaker. Pragmatisch, discreet en loyaal aan de communistische partners. Zelfs als zijn persoonlijke populariteit hem zou toestaan zelf meer te scoren.
Vraag is of Pedro Sánchez een persoon zoals António Costa kan zijn. In de woorden van mijn schoonpa: ‘No es de fiar‘, ‘hij is niet te vertrouwen’. Dat hij een sluwe kat is met zeven levens, bewijst zijn politiek parcours. Om in 2017 opnieuw verkozen te worden als PSOE-voorzitter vervelde hij van centrumlinkse sociaaldemocraat tot linkse socialist, om vervolgens de minderheidsregering-Rajoy te depanneren. En in de aanloop naar deze verkiezingen werd duidelijk dat hij het liefst in zee ging met PP of Ciudadanos, om direct na de verkiezingen een akkoord te sluiten met Podemos. De hamvraag: zal Podemos af en toe mogen scoren als regeringspartij. Dat Sánchez bij de vorming van zijn regering maar liefst 22 ministerposten met 4 vices installeerde, was op dat vlak meteen een bittere pil voor Podemos.
Er is weer hoop
Tijd zal uitwijzen of de linkse minderheidscoalitie in Spanje standhoudt. ‘Ojalá que funcione’, ‘hopelijk werkt de coalitie’ herhaalt mijn schoonpa tot in den treure. Maar er is weer hoop. De eerste maatregel die de regering-Sánchez trof was meteen een zeer symbolische: de pensioenen werden, conform de inflatie, met 0,9% verhoogd; het is een eerste stap. Niet veel later volgde een verhoging van het minimumloon tot 950 euro; een stijging van 5,5% die impact heeft op meer dan 2 miljoen Spanjaarden.
Het leven in het Valenciaanse slaapdorp is al bij al goed voor mijn schoonpa. Zo’n 35 jaar lang werkte hij in Zwitserland. Daarom geniet hij nu, terug in Spanje, van een buitenlands pensioen. Helaas besloot de regering-Rajoy in 2013 dat teruggekeerde Spanjaarden een flink stuk van hun buitenlands pensioen moeten afdragen aan de Spaanse staatskas. Een onrechtvaardige maatregel. Niet alleen omdat het een dubbele belasting betreft. Maar ook omdat meer dan 2 miljoen Spanjaarden in de jaren 1960 en 1970, vaak tegen hun eigen wil, de miserie en uitzichtloosheid van het Franco-regime ontvluchtten op zoek naar een beter leven. Nog steeds lijken de woorden van Federico García Lorca te gelden: ‘Geen enkel land waar de doden nog zo levend zijn als in Spanje’. De beslissing over de buitenlandse pensioenen werd genomen door toenmalig minister van Financiën Cristóbal Montoro, die al meerdere katholieke eretekens mocht ontvangen. De schaduw van Franco is wel erg lang.
Deze maatregel heeft de regering-Sánchez nog niet teruggedraaid. Maar een aantal andere hoogstnoodzakelijke eerste maatregelen om de pensioenen en de minimumlonen te verhogen zijn wel al genomen. Wie weet kan de minderheidsregering van Sánchez, net zoals die van Costa in Portugal, een aantal jaar regeren en komt de kwestie die mijn schoonpa elke maand weer zo boos maakt later op de regeringstafel. Er is weer hoop. ‘Ojalá que functione’.
Wim Vermeersch – Hoofdredacteur Samenleving & Politiek
(Deze bijdrage verscheen in het februari-nummer 2020 van het politieke maandblad Samenleving & Politiek)

Laatste bijdrages

SYRIË: EEN MIDDELEEUWS OPBOD

De weg naar Damascus is lang. De apostel Paulus werd er van zijn paard gegooid. De kruisvaarders moesten eerst de oninneembaar  geachte stad Antiochië (vandaag Turks Antakya) belegeren –…

Komt er stabiliteit in Syrië na het verdwijnen van Assad?

Het regime van Bashar al-Assad is gevallen, maar daarmee is er nog geen eind gekomen aan de gevechten. Het land is nu opgedeeld in twee stukken. Met het vertrek…

Assad is geschiedenis

Het ene weekend Aleppo binnengewandeld, het weekend daarop Damascus ingenomen. Het regime van de familie Assad is na een halve eeuw in één week tijd opgedoekt. Bijna zonder slag…

Grenskolonialisme

You May Also Like

×