Janine R. Wedel. Collision and Collusion. The strange case of western aid to eastern Europe 1989-1998..
St. Martin’s Press, New York. 1998
Wie is de auteur ?
Mevrouw Wedel is professor in het departement van antropologie van de George Washington University en schrijft artikels voor de New York Times , Wall Street Journal Europe, The Nation en The Christian Science Monitor.
Toen de muur van Berlijn in oktober 1989 is gevallen, verbleef de auteur reeds 6 jaar in Polen. Zij was dus reeds kind aan huis. Zij verklaart veldonderzoek gedaan te hebben over de periodes 1989-90, 1991-92, 1994, 1995 en 1998 in Centraal Europa, Rusland en Oekraïne.
Tenslotte meldt zij ons dat zij veel inside- informatie heeft kunnen inwinnen , juist door haar jarenlange kontakten zowel aan de kant van de “gevers” ( in het bijzonder de USA ) als aan de kant van de “ontvangers”.
Verder heeft de auteur zich gebaseerd op actuele literatuur : een uitgebreide bibliografie is hiervan getuige.
Ik geef de lezer deze informatie mee om te zeggen dat naar mijn mening de auteur in deze nochtans ideologisch behepte materie van een noemenswaardige kritische geest blijk geeft.
Waarover gaat het boek ?
Het boek handelt over de bedoelingen en de manipulaties van de “financieel- technische hulp” van het Westen aan Centraal Europa en Rusland .
Over de periode januari 1990 tot en met december 1996 is een goede 80 milliard US $ “gegeven” door het Westen ( de G-24 ) aan Centraal en Oost-Europa ( tabel op p.199).
Naar onze mening heeft de auteur haar verhaal geschreven rond twee vragen :
- Waarom heeft het Westen deze inspanning gedaan ?
- Wat is er eigenlijk-feitelijk met dat geld gebeurd ?
- Waarom heeft het Westen deze “hulp” gegeven ?
- Wat is er eigenlijk-feitelijk met het geld gebeurd ?
De auteur stelt op pagina 49 en vlg. dat de hulp een ideologische keuze was van het Westen : het daadwerkelijk herscheppen van de gehele post-communistische economie naar het model van het Westerse kapitalisme juist op het moment dat er wereldwijd een beweging was begonnen onder impuls van de internationale financiële instituten als IMF en World Bank naar privatisering.
Een van de USA officials in Centraal Europa deed volgens onze auteur de volgende kernachtige opmerking : “Privatization is our first, second, and third priority.” ( p.50 )
Voor de uitvoering van dit groots project werd in meerderheid gebruikt gemaakt van de goeroe’s van de privatisering, namelijk de Big Six accounting firma’s . De auteur vermeldt er vier van: Coopers & Lybrand, KPMG, Deloitte & Touche, Price Waterhouse.
“The Big Six were to play a critical part in cleansing communism.” ( p. 51 )
Alle gelden van USA, Europese Unie, Wereldbank enz. gingen voor het grootste gedeelte naar de Big Six.
Dezelfde ideologische keuze vinden we volgens onze auteur terug in de selectie van de mensen in de ontvangende landen.Een zeer verhelderend verhaal daarover geeft zij ons in hoofdstuk IV, dat ons leert hoe de Chubais- kliek indertijd was uitgekozen vanuit de USA om de sleutelrol te spelen in de privatizering van de Russische bedrijven.
Een bijkomend antwoord op de vraag naar het waarom geeft ons de auteur waar zij verwijst naar uitspraken zowel van “gevers” als van “ontvangers” : de technische hulp was eerder bedoeld om de werkeloosheid in het Westen te verlichten dan om daadwerkelijke hulp te bieden aan Centraal en Oost-Europa. Een Price Waterhouse consulent in Polen zei : “At the end of the day, the funding sort of ends up in the pockets of the Western governments…. If you’re cynical… you could see it was a way for Western governments to pay money to Western professional firms like ours.” (p.59)
Een laatste reden voor de hulp ziet de auteur in een niet onmiddellijk, maar snel gegroeide opportuniteit voor de Westerse consulenten om aan gratis industriële spionage te kunnen doen: zij konden slechts een juiste waardebepaling doen van de onderzochte bedrijven, indien zij de volledige en juiste informatie verkregen. Met deze exacte kennis van zaken konden de consulenten de potentiële Westerse kopers unieke informatie geven.
Op de eerste plaats maakt de auteur het ons overduidelijk dat dit geld nooit als zodanig terecht is gekomen in de landen zelf, in de zin dat het bij “de mensen” is terechgekomen.
Van de hogergenoemde 80 milliard is er een 31 milliard “grant aid” gegeven, giften dus. Voor de duidelijkheid, de 80 milliard omvat de periode januari 1990 tot en met december 1996. Zoals we weten, is het merendeel van de leningen (tegen rente) van het IMF aan Rusland eerst de jaren daarna losgekomen.
Het grootste (alhoewel niet gepreciseerde) gedeelte van de 80 milliard is in de zakken terechtgekomen van de Big Six consulenten.
Het resterende en veel kleinere is bij een selectief gezelschap van “klieken” ( sic ) aangekomen met de bedoeling allerlei instituten en fondsen op te richten zowel voor “demokratie-opbouw” als voor privatiseringsprojecten.
De overige 49 milliard bestond uit leningen ( waarover rente betaald moest worden ) en investeringen/participaties.
Op de tweede plaats ontrafelft onze auteur vlijmscherp de uiteindelijk politieke bedoeling van de selectie van de personen in de ontvangende landen. Zeer illustratief is het reeds hogergenoemde verhaal van de Chubais – kliek ( sic ), dat door de toenmalige Deputy Secretary Summers (nu minister van financiën van de USA) het “dream team” werd genoemd.
Onze auteur citeert het volgende hierover : “Chubais has what no other elite group has, which is the support of the top political quarters in the West, above all the USA, the World Bank and the IMF, and consequently, control over the money flow from the West to Russia.” ( p.126 )
Het gehele privatiseringsproject, in 1992 in Rusland begonnen, was in handen van de Chubais-kliek. Al snel werd dit de “great grab” , de grote roof genoemd . Grote en strategische bedrijven kwamen in handen van groepen, die we nu oligarchieën kunnen noemen. De ganse privatisering – met intellectuele en financiële hulp van World Bank en IMF – werd aan de Russische bevolking verkocht met behulp van de beste marketingsmachinaties.
Volgens de auteur heeft deze steun aan één kliek bij de Russische bevolking een sterk anti-Westers sentiment veroorzaakt. In plaats van een transparante en niet exclusieve steun heeft deze manier van Westerse hulp niet de opbouw van de demokratie bevorderd , maar omgekeerd het anti-politiek denken versterkt: de communistische kliek is vervangen door een kapitalistische.
Conclusie
Een verhaal van een “onbesmet” iemand als onze auteur heeft altijd meer overtuigingskracht :
- Zij is Amerikaanse en jong , dus in principe open van geest en niet belast met onze Europese verstarring vol van achterliggende gedachten.Een Europees iemand, die zo kritisch als zij zou schrijven, zou minder geloofd worden onder verdenking van een nostalgische crypto-kommunist te zijn.
- Zij laat zich kennen (tussen de regels door) als voorstander van een demokratisch , maar transparant pluralisme . Het is juist vanuit deze opvatting dat zij het niet-transparante gekonkelfoes van de kliekvorming van Big Six, World Bank, IMF, USA Agencies, EU- programma’s als juist niet demokratie-bevorderend veroordeeelt.
- Als rechtgeaard antropoloog laat ze zich ook kennen als iemand met veel respect voor de zeden en gewoontes van de volkeren in kwestie.Het is ook dit gebrek aan respect, dat zij aanklaagt. Onze auteur beschrijft met grote kennis van zaken de arrogantie van deze consulenten : met geen enkel kennis van het land en zijn gewoontes kwamen zij in het betreffende land aangestormd om de mensen eens te komen vertellen hoe het nu allemaal moest.
Kortom, onze auteur heeft zich niet laten vangen in het ideologisch wespennest,- wat in dezer toch gemakkellijk had gekund.
Verder is het steeds aangenaam een boek te lezen, dat zo goed gedokumenteerd is . Zij is niet over een nacht ijs gegaan.
Een leerrijk en overtuigend boek