Edwin Koopman, Venezuela, De oliekoning, Hugo Chávez en de beloftes van zijn Latijns-Amerikaanse revolutie, Uitg. Podium, Amsterdam, 2001, 218 blz. ISBN 9789957591297
Nederlandstalige boeken over Latijns-Amerika zijn eerder schaars tegenwoordig. Het continent is verdrongen in het wereldnieuws door andere regio’s en bewoners-journalisten zoals Jan Van de Putte en Dirk Vandersype zijn niet meer actief of gestorven. En… uitgevers zijn niet meer zo happig om in de nieuwe mediacontext van oppervlakkigheid nog dieper gravende analyses uit te brengen. Dat heet dan ‘risico-publicaties’. Daarom is het des te meer een aangename verrassing om nog eens een fris boek over de regio te kunnen lezen.
Begrijpen van het onbegrijpelijke, een poging
Edwin Koopman is geen beginneling. Deze Nederlandse buitenlandjournalist die werkt als correspondent voor Trouw, Elsevier, VPRO-radio en de Wereldomroep, is al jaren actief in Latijns-Amerika en dan voornamelijk in de Caraïbische regio, waar hij geregeld Venezuela, Colombia, Cuba, Suriname en de (ex) Nederlandse Antillen bezoekt. Eerder verscheen van hem De ritselaars van Havana over het Cuba van de laatste jaren.
Dit boek gaat over Venezuela, olie en Hugo Chávez en zijn Bolivariaanse revolutie. Doordat Koopman geregelde gast aan huis is, kan hij de ontwikkelingen in een historisch perspectief plaatsen en dat doet hij dan ook uitstekend. De journalist bouwt zijn boek niet eenvoudig chronologisch op. Om stilistische redenen en om de spanningsboog in het verhaal aan te scherpen neemt hij vaak bewust een loopje met de tijd. Uiteindelijk vallen alle stukjes wel in een goede plooi en krijgt de lezer een uitstekend beeld voorgeschoteld van een land en vooral van een figuur met wie de auteur niet zo goed raad weet. Koopman is geen voor- of tegenstander van Chávez: hij is en blijft een goed geïnformeerde buitenstaander en nuchtere Nederlander van de goede nieuwsgierige soort, iemand die het onbegrijpelijke wil leren begrijpen.
Intellectuele worsteling
Dat hij met de materie zou worstelen blijkt al uit het eerste hoofdstuk ‘Revolutie is oorlog’ wanneer hij in 2002 hals over kop naar Caracas vertrekt om aanwezig te zijn tijdens de staatsgreep tegen Hugo Chávez. Hij schrijft: ‘De gebeurtenissen zetten mijn beeld van Chávez op zijn kop. Ik heb Venezuela in de eerste drie jaar dat hij aan de macht is vaker bezocht dan de eerste tien jaar daarvoor. En al die tijd bleef ik hem zien als een militair van de foute soort. Per slot van rekening had hij in 1992 zelf een staatsgreep gepleegd tegen de gehate president Carlos Andres Pérez.’ (p. 18) Maar wat merkt hij ook? ‘Hij is één van hen. Een man van het volk, die hun taal spreekt, en die al die mensen die nooit mee mochten doen het gevoel geeft dat er iets groots gaande is in Venezuela en dat ze daarvan deel uitmaken.’ Deze passage had Koopman ook kunnen schrijven over Evo Morales. Dat volkse enthousiasmerende element kan Koopman met allerlei voorbeelden niet genoeg benadrukken, maar al snel beginnen zich ook de vraagtekens op te stapelen. Dit belangrijke leesteken speelt een zeer belangrijke rol in dit boek en geeft zeer goed de intellectuele worsteling aan die Koopman tijdens het schrijven met zichzelf moet hebben gevoerd. ‘Brengt nu een tiran via democratische weg de democratie zelf om zeep ? Of is het andersom en bracht een haperende democratie een superdemocraat aan de macht?’ (p. 36)
Chávez
Ik had verwacht dat hij voor de staatsgreep van 2002 misschien zou verwezen hebben naar de Ierse documentaire ‘Chávez’ die toevallig gedraaid werd ‘van binnenuit’ toen de afzetting en ‘wederopstanding’ van Chávez plaats vond. Hij doet het niet. Die unieke beelden vertellen méér dan wat een Nederlandse journalist van op afstand te weten kan komen. Koopman beschrijft wel zeer goed welke propagandaoorlog er toen in de media werd gevoerd. Hij voelde zich een toeschouwer in een propagandaoorlog ‘maar ik heb geen idee meer wat ik zie’. Betrouwbare informatie was en is moeilijk te vinden in Venezuela. Dat benadrukt de journalist ook nog eens in zijn ‘verantwoording’. De polarisatie rond de persoon van Chávez maakt het lastig om betrouwbare informatie te vinden. Zeer treffend en met vele voorbeelden beschrijft hij ook de heldenverering die rond Chávez gecultiveerd wordt. Zo stuit hij in een volkswijk bijvoorbeeld op een creatieve variante op Het Laatste Avondmaal van Leonardo da Vinci waarin naast Marx, Castro, Lenin ook Chávez als special guest optreedt. ‘Hij creëert een Bolívar naar zijn evenbeeld, een soort omgekeerde reïncarnatie van zichzelf.’ (p. 77)
Petroleumsocialisme
Een van de paradoxen van het ‘petroleumsocialisme’ is volgens Koopman ook de participatie van onderaf, maar dan van bovenaf geregeld. ‘De oliekoning’ Chávez zou het geld van het zwarte goud ook aanwenden om bevriende regimes in Latijns-Amerika mee aan de macht te helpen. Naast Bolivia, Nicaragua en Peru vermeldt hij koffertjes geld die zouden zijn gegaan naar Kirchner in Argentinië en volgens wikileaks ook naar Bouterse tijdens de verkiezingen van 2010 in Suriname. Chávez is een buitenbeetje maar hij maakt van zijn land ook een buitenbeentje door bijvoorbeeld de officiële Venezolaanse tijd een half uur vooruit te zetten want dat zou volgens hem leiden ‘tot een eerlijker verdeling van zonlicht’.
Curaçao
Koopman besteedt ook een belangrijk hoofdstuk ‘Bange buren’ aan de relatie tussen de Verenigde Staten, Nederland en de (ex) Nederlandse Antillen. Vooral dan over Curaçao dat op een boogscheut van het Venezolaanse vasteland ligt. Hij kent dat dossier goed. Het gonst er van geruchten dat Chávez dat kleine eiland zou willen binnenvallen. Of zijn het misschien de Amerikanen? ‘Curaçao balanceert op een koord tussen twee tegengestelde buitenlandse belangen. Amerikaans materieel voor de drugsoorlog staat er pal naast de raffinaderij met Venezolaanse olie. Duidelijker kan de gespletenheid niet zijn.’ (p. 171) Curaçao is de arena van een politieke en commerciële wedloop tussen de Verenigde Staten en Venezuela en daartussen beweegt moederland Nederland zich behoedzaam. Zal Chávez ooit Curaçao binnenvallen? De kans is vrijwel onbestaande, komt Koopman te weten, omdat een dergelijke annexatie in de eerste plaats veel te duur zou zijn, want dan moet Venezuela ook de levensstandaard daar onderhouden.
En na de olie?
Koopman is behoedzaam in zijn waardeoordeel over Chávez, maar toch eindigt hij met een vernietigend oordeel over 12 jaar Bolivariaanse politiek. ‘Niemand in de wereld had ooit tegelijkertijd zo lang de steun van de absolute meerderheid van de bevolking, zoveel macht en zoveel geld in combinatie met het besef dat het land aan een grondige hervorming toe was als hij. Maar hij verzuimde dit te verzilveren door te investeren in de toekomst. De enorme inkomsten hebben niet geleid tot ontwikkeling maar tot afhankelijkheid: het volk is afhankelijk van de staat en de staat van voedselimporten en daarmee van de olie-inkomsten. Venezuela heeft in 2010 met 30 procent de hoogste inflatie van Latijns-Amerika en als enige land een krimpende economie.’ (p. 206)
Goed geschreven twijfel
Verwacht als lezer van dit boek geen pasklare antwoorden. Daarvoor blijft de intellectuele twijfel van Koopman te groot. En dat siert hem. Koopman is een journalist – en een goede ook – geen ideoloog. Daarom raakt hij verstrikt in het Venezolaanse labyrint onder Chávez: ‘Er zijn zoveel tegenstrijdheden dat ik me afvraag of ik getuige ben van een socialistische, een populistische, een nationalistisch, een militaristisch, een romantisch, een anti-Amerikaans, een autoritair experiment, of zelfs maar iets in de geest van Simón Bolívar.’ (p. 91) Om al die goed geschreven twijfel is ‘De oliekoning’ voor mij een goed boek.
(Uitpers
nr. 134, 13de jg., september 2011)