Op 12 december 1998 vond in Venezuela een politieke aardverschuiving plaats. Hugo Chávez Frías, ex-kolonel en de bezieler van de mislukte staatsgreep van 4 februari 1992, werd tot president verkozen. De traditionele partijen, AD (sociaal-democraten) en COPEI (christen-democraten), die gedurende meer dan veertig jaar de macht hadden gedeeld, hadden alle krediet en geloofwaardigheid bij de bevolking verloren en lieten op het allerlaatste moment hun eigen presidentskandidaten (die geen schijn van kans maakten) vallen, en gaven hun steun aan de rechtse tegenkandidaat van het recent opgerichte “Proyecto Venezuela”, Henrique Salas Römer. Deze daad van politiek opportunisme versnelde nog het desintegratieproces van deze twee centrumpartijen.
Venezuela werd tot voor kort aanzien als één van de stabielste “democratieën” van Latijns-Amerika. Sinds de val van dictator Marcos Pérez Jiménez in 1958 en het “Pact van Punto Fijo”, dat de basis moest leggen voor een democratische samenleving, werd Venezuela afwisselend geregeerd door AD en COPEI, waarbij de ideologische verschillen tussen beide partijen steeds kleiner werden en zij stilaan uitgroeiden tot “machtspartijen”, met verticale structuren waarbij geen inspraak van de basis geduld werd. Dankzij de enorme olie-inkomsten van het land1 werd een politiek van “sociale pacificatie” gevoerd, waarbij de tegenstellingen tussen de verschillende sociale klassen en belangengroepen geneutraliseerd werden door de “sinterklaaspolitiek” van de opeenvolgende regeringen, hetgeen tot een relatieve welvaart leidde. Na de gouden jaren ’70 begon echter de terugval. Dalende olieprijzen in de jaren ’80, een zich opstapelende buitenlandse schuld, toenemende corruptie, een groeiende kloof tussen arm en rijk en de politieke sclerose van AD en COPEI zorgden voor een steeds groter wordend ongenoegen bij de bevolking. In 1989 braken massale protestbewegingen uit in Caracas tegen de neoliberale politiek van president Carlos Andrés Pérez, waarbij na hard optreden van het leger honderden, misschien wel duizenden doden, vielen.2
Binnen het leger, dat zichzelf vooral ziet als de “behoeder van de nationale veiligheid en soevereiniteit”, groeide het ongenoegen. Veel van de jonge officieren identificeerden zich met een groot deel van de bevolking, dat zwaar getroffen werd door de sociaal-economische crisis en de neoliberale politiek. Het inzetten van militairen voor repressieve doeleinden tegen de eigen bevolking viel bij velen niet in goede aarde. Gleed het leger zo niet af naar de status van “pretoriaanse wacht”, die bescherming gaf aan een kleine economische en politieke (corrupte) elite? De coup van 1992 verwoordde voor een groot deel dit ongenoegen.3
Hugo Chávez werd gevangengezet, maar na twee jaar werd hem gratie verleend door de christen-democratische president Rafael Caldera, die de – wegens corruptie afgezette – president Carlos Andrés Pérez was opgevolgd. Chávez stak zijn politieke ambities niet onder stoelen of banken. Bij de bevolking kon hij op veel sympathie rekenen.4 Vooral zijn belofte om komaf te maken met de corruptie, en met de corrupte politici van de traditionele partijen AD en COPEI in het bijzonder, kon op veel bijval reken van de Venezolaanse kiezer. Ook een grondwetswijziging stond op het programma.
Chávez bekent zich duidelijk tot “links”, maar verder is elke ideologische plaatsing moeilijk, zoniet onmogelijk. Hij is vooral geïnspireerd door Simon Bolívar5, hét boegbeeld van Latijns-Amerikaanse integratie en nationale soevereiniteit uit de vorige eeuw. Naast Bolívar wordt echter ook veel naar de bijbel verwezen, en durft hij zichzelf nogal eens vergelijken met de “messias”. Ook Jezus Christus was een “vreedzaam revolutionair”. Het belang van de nationale soevereiniteit en het veroordelen van elke vorm van buitenlandse inmenging (alluderend op de VS), frontvorming van de derde wereld en het afwijzen van het “wilde kapitalisme” en het neoliberalisme zijn steeds weerkerende thema’s.
Voor de staat wordt een grotere rol weggelegd6; tegelijkertijd reist Chavez de wereld rond om buitenlandse investeerders aan te trekken. Zijn vriendschap met Fidel Castro steekt hij niet onder stoelen of banken – een vette kluif voor de rechtse oppositie – maar elke twijfel omtrent de opbouw van een socialistische maatschappij wordt weggenomen wanneer Castro in een marathon-persconferentie met Venezolaanse journalisten te kennen geeft dat Chávez noch hij ooit het woord socialisme over hun tong lieten rollen tijdens hun ontmoetingen. Het zijn vooral het recht op gratis onderwijs en gezondheidszorg, en het recht van een volk om z’n eigen weg te gaan (soevereiniteit), waar beiden het roerend over eens zijn. Voor de rechtse oppositie echter meer dan voldoende om Chávez voor communist uit te maken en erop te wijzen dat Venezuela in sneltreinvaart afstevent op een dictatuur. De bemiddelende rol van Chávez in het vredesproces tussen de Colombiaanse (Marxistische) guerrilla en de Colombiaanse regering, en de weigering van Chávez om Amerikaanse militaire vliegtuigen tot het Venezolaanse luchtruim toe te laten in hun strijd tegen de “drugskartels”, zetten nog meer kwaad bloed bij de oppositie.
Chávez kan echter rekenen op de (bijna) onvoorwaardelijke steun van de lagere sociale klassen en een deel van de lagere en hogere middenklasse. De economische en politieke elite, die het staatsapparaat jarenlang gebruikt (misbruikt) heeft als persoonlijke melkkoe, en haar privileges bedreigd ziet, haalt het zwaarste geschut boven in haar oppositiestrijd. Ook de katholieke kerk – de bisschoppen voorop – komt voortdurend in aanvaring met de president. Ondanks de verbale krachtpatserij van Chávez aan het adres van de media, is er totale persvrijheid en kan de oppositie ongestoord kritiek spuien. De combinatie van charisma, een groot redenaarstalent en het inspelen op de massa – en dit in een Latijns-Amerikaanse context – kunnen al snel tot de conclusie leiden dat het hier om “populisme” gaat. Volgens Ruddy Doom7 kan het stramien van populisme als volgt worden omschreven:
- ‘De oude machtsstructuren gegroeid uit een vroegere productiewijze zijn uitgehold. De nieuwe klassen in wording – in de eerste plaats burgerij, industrieel en agrarisch proletariaat – kunnen hun belangen niet als nationale belangen opdringen.‘8 De economische en politieke elite in Venezuela heeft een groot deel van haar macht, krediet en geloofwaardigheid verloren. Chávez wil in de eerste plaats de belangen van de nieuwe klassen in wording verdedigen: het leger werklozen, de daklozen, de “informelen”, maar ook de gefrustreerde middenklasse (die de laatste jaren sterk uitgedund is); alsook het productieve apparaat weer activeren (kredietprogramma’s voor kleine ondernemers en boeren) en het “rentenierskapitalisme” bestrijden.
- ‘De coalitie tussen kleinburgerij en numerieke macht van de volksmassa leidt tot een historisch substituut van een werkelijke revolutie.’ Chávez zelf spreekt over een “vreedzame revolutie”, een “Bolivariaanse revolutie”, een onomkeerbaar proces dat gedragen wordt door het “volk”.
- ‘Deze “revolutie” wordt belichaamd in de figuur van een charismatisch leider.’ Chávez is een meester in het bespelen van de massa’s. Grote massabijeenkomsten en druk bijgewoonde persconferenties zijn z’n natuurlijk biotoop, waar vooral Simon Bolívar, filosofen uit de Franse Verlichting én de bijbel geciteerd worden; ook wordt er steeds verwezen naar de mislukte coup van 1992, en worden de traditionele partijen en 40 jaar “schijndemocratie” zwaar onderuit gehaald. Voor een select publiek (bijvoorbeeld buitenlandse investeerders) komt Chávez over als een intelligent, charmant en gematigd man, die met kennis van zaken de tegenpartij steeds voor zich weet te winnen. Het charisma van Chávez is tegelijkertijd z’n sterk én zwak punt. Het revolutionair proces drijft vooral op hem. Een groot deel van de volksmassa ziet Chávez als de messias – de ultieme kans om het land uit het slop te trekken. Vandaar ook het grote krediet dat hij nog steeds geniet. Chávez wil ook niets te maken hebben met politieke partijen. Hij beschouwt deze eerder als een noodzakelijk kwaad – in periodes van verkiezingen – voor het verwerven van de macht. Hij is een “einzelganger”, gaat zijn eigen weg; als hij daarmee de politieke formaties die hem steunen in verlegenheid brengt, moet dat maar. Politieke formaties die bevolkt zijn door politieke opportunisten, “bekeerlingen”, rechtse militairen, oud-communisten….kortom een ideologisch allegaartje waar interne machtsstrijd en gekibbel schering en inslag zijn. Wanneer Chávez morgen wegvalt als enig overblijvend bindmiddel, is de kans groot dat het “revolutionaire proces” op zeer korte tijd ontmanteld wordt en de reactionaire krachten het heft weer in handen nemen, bij gebrek aan een stevige politieke organisatie die het werk zou kunnen verder zetten.
- ‘Populisme steunt op de participatie van alle klassen van de bevolking.’ Participatie, samenwerking tussen de verschillende sociale lagen van de bevolking en inspraak van de bevolking via het referendum staan hoog op de politieke agenda. Na de laatste grondwetswijziging, werd deze voorgelegd aan de bevolking, en op 15 december 1999 via een referendum met een overweldigende meerderheid goedgekeurd. In de nieuwe grondwet wordt ook de rol benadrukt van de “civiele maatschappij”.
- ‘Deze broze alliantie houdt evenwel zelden stand en heeft vrijwel steeds tot gevolg dat de volksmassa buiten spel wordt gezet. Het leger is hierin de bepalende factor.’ Zoals hierboven reeds vermeld, het amalgaam van politieke bewegingen dat achter Chávez staat (“Polo Patriótico”) is verdeeld door interne tegenstellingen en machtsstrijd. Dit kwam het sterkst tot uiting toen Francisco Arias Cárdenas (ex-kolonel), wapenbroeder van Chávez tijdens de coup van 1992, eind vorig jaar in aanvaring kwam met Chávez en besloot om zich kandidaat te stellen voor de presidentsverkiezingen van dit jaar.9 Cardenas verwijt Chávez de revolutie verraden te hebben; hij zou dezelfde fouten maken als zijn voorgangers, de corruptie zou alomtegenwoordig zijn en Venezuela zou naar een totalitair regime afstevenen. Ook de oppositie en de kritische pers worden volgens Cardenas gemuilkorfd. Chávez van zijn kant verwijt Cardenas een “verrader” te zijn, een reactionair, gesteund door de oude economische en politieke oligarchieën. Gezien het hier om twee ex-militairen gaat, is het ook duidelijk dat ook in het leger verdeeldheid heerst. Het is een feit dat verscheidene ministers in de regering van Chávez ex-militairen zijn. Ook het zogenaamde plan “Bolivar”, waarbij militairen ingezet worden bij “civiele” acties, zoals het bouwen van wegen, scholen, woningen….wijst op een grotere betrokkenheid van het leger. Enkele militairen met hoge rang hebben reeds openlijk hun ongenoegen geuit hierover. Net voor de verkiezingen van 30 juli kwam ook een complot aan het licht om Chávez te vermoorden. Het was een van de samenzweerders, de ontslagen kapitein Luis García Morales, die de plannen in de pers bracht. Volgens waarnemers zijn de Venezolaanse strijdkrachten helemaal niet blij met de hun opgelegde “huis-, tuin-, en keukenklussen”.10
Om echt al een objectief oordeel te vellen over het beleid van Chávez is het nog te vroeg. Na zijn aantreden in februari 1999 ging alle aandacht naar de grondwetswijziging; er werden ook een nieuw congres (met grondwetswijzigende bevoegdheid), regionale gouverneurs en deelstaatparlementen verkozen. Ook werden er twee referenda gehouden, zodat heel het jaar 1999 volledig beheerst werd door puur electorale thema’s.
Na de goedkeuring van de nieuwe grondwet werden dan nieuwe “mega”-verkiezingen uitgeschreven11, waardoor de electorale strijd nogmaals voorop stond. Ook de overstromingsramp in Vargas eind 1999 was een kink in de kabel.
Dé kritiek op Chávez is dan ook dat hij teveel met “politiek” bezig is en té weinig met het oplossen van de sociaal-economische problemen. Ondanks de (onverwacht) hoge olie-inkomsten dit jaar is de economische situatie van het land nog steeds niet rooskleurig; buitenlandse investeerders wachten af of trekken zich (al dan niet tijdelijk) terug, de werkloosheid en de informele sector halen recordhoogtes, de inflatie wordt niet echt bedwongen, de armoede lijdt tot frustratie en een stijging van de criminaliteit. Hoogopgeleide universitairen houden het voor bekeken en emigreren naar het buitenland.
De meeste waarnemers zijn het er echter over eens dat ná de herverkiezing van Chávez op 30 juli jongstleden het echte regeringswerk kan beginnen.12 De politieke confrontatie ligt achter de rug; en geruggensteund door een congres waarvan de meerderheid (echter geen 2/3 meerderheid) Chávez goedgezind is, kan er eindelijk werk gemaakt worden van het oplossen van de sociaal-economische problemen. Chávez zelf had het na zijn recente verkiezingsoverwinning over een “proefperiode van drie jaar”.13 Pas dan zullen de Venezolanen kunnen oordelen of de “bolivariaanse revolutie” daadwerkelijk een verandering in positieve zin heeft teweeggebracht in “La República Bolivariana de Venezuela”.
Noten
1
Venezuela is één van de mede-oprichters van de OPEC. Het is de derde grootste olieproducent ter wereld. Olie vertegenwoordigt meer dan 70% van de exportinkomsten van het land.2 Volgens officiële cijfers gaat het om enkele honderden doden. Mensenrechtenorganisateis en NGO’s hebben het over duizenden doden. Aangezien velen in massagraven werden gedumpt of gewoonweg verdwenen, is het exacte dodenaantal moeilijk te achterhalen.
3 In november 1992 vond een tweede couppoging plaats, die ook weer mislukte.
4 Ondanks het feit dat de overgrote meerderheid van de Venezolanen de democratie verkiest, gaf meer dan 70% toch te kennen begrip op te brengen voor de couppoging van Chávez.
5 Na de grondwetswijziging van 1999 werd de naam Venezuela vervangen door “La Republica Bolivariana de Venezuela”.
6 In de nieuwe grondwet wordt uitvoerig ingegaan op de katalyserende rol van de overheid in de economie.
7 Ruddy Doom is hoofd van de vakgroep Studie van de Derde Wereld aan de Rijksuniversiteit Gent.
8 R. Doom, ‘Derde Wereld Handboek, Noord-Zuid en Zuid-Zuid in politiek perspectief’. NCOS/NOVIB/METS, 1992.
9 Na de goedkeuring van de nieuwe grondwet, moesten alle “politieke lichamen” (president, parlement, gouverneurs, regionale parlementen…) opnieuw verkozen worden. De stembusgang van 30 juli had eigenlijk al op 28 mei moeten plaatsvinden, maar niet te overkomen problemen met de stemcomputers maakten dat onmogelijk, zodat deze drie dagen voor de verkiezingsdatum afgeblazen en verschoven werd naar 30 juli.
10 “Ontevreden militairen beraamden moord op Chávez”, De Morgen, donderdag 27 juli 2000, blz. 1.
11 Behalve de herlegitimering van de president moesten ook 6.200 functies op nationaal, regionaal en lokaal niveau ingevuld worden.
12 Zoals algemeen verwacht versloeg Chávez zijn tegenkandidaat voor de presidentsverkiezingen, Arias Cárdenas, met “knock-out”. De derde kandiaat, Claudio Fermin (ex-AD), kwam er niet eens aan te pas.
13 In de nieuwe grondwet staat ingeschreven dat na drie jaar (de helft van de presidentiële ambtstermijn), de president via een volksreferendum afgezet kan worden.
(Uitpers, oktober 2000)