In augustus 2004 was het vijftig jaar geleden dat in de Verenigde Staten de Senaat een voorstel goedkeurde om de Communistische Partij buiten de wet te stellen. Dat gebeurde op initiatief van de Democratische senator Hubert Humphrey die daarmee de Republikeinen van president Dwight Eisenhower wou voor zijn. Het gebeurde zelfs tegen het advies in van de beruchte chef van de FBI, Edgar Hoover.
Die verjaardag herinnert er ons nogmaals aan dat de Amerikaanse Democraten niet altijd een geloofwaardig alternatief zijn voor de Republikeinen. John Kerry, de kandidaat van de Democraten voor de komende presidentsverkiezingen, doet ook zijn best om daar op te wijzen. Hij vindt de Amerikaanse inval in Irak ondanks alle leugens daarover een goede zaak en betreurt dus genendele dat hij in de Senaat voor die oorlog stemde. Zijn positie tegenover de strijd van de Palestijnen verschilt in principe niet van die van de huidige regering, de Israëlische haviken moeten van die kant weinig vrezen, de Palestijnen moeten zich geen illusies maken in Kerry.
Het was onder Democratische presidenten dat de inval van de Varkensbaai op Cuba plaats had, dat de Amerikanen steeds massaler oorlog voerden in Vietnam, dat de dictaturen van Indonesië, de Filippijnen en zovele anderen op onvoorwaardelijke Amerikaanse steun konden rekenen, zelfs van mensenrechtenactivist Jimmy Carter. Het is trouwens onder Carter dat de bewapeningswedloop, met onder meer de middellange afstandsraketten in Europa, werd opgevoerd.
De Democraten zijn niet het "kamp van vrede en sociale rechtvaardigheid". Allicht zullen veel Amerikaanse progressieven redeneren dat alles beter is dan Bush en zullen ze daarom geen kans geven aan alternatieven als Ralph Nader. Maar met die redenering van het minste kwaad wordt intussen de opbouw van het zo noodzakelijke linkse alternatief voor het karikaturale tweepartijenstelsel alsmaar op de lange baan geschoven.
Freddy De Pauw
(Uitpers, nr. 56, 6de jg., september 2004)