Noam Chomsky, Hoop en vooruitgang, EPO, Berchem, 2011, 343 blz. ISBN 978-90-6445-731-9
83 jaar is Noam Chomsky intussen, maar zijn analysevermogen blijft perfect intact. Dat hebben zijn toehoorders in Brussel dit jaar kunnen ervaren. Deze Amerikaanse hoogleraar en politiek activist is sinds 1955 als hoogleraar linguïstiek aan het Massachusetts Institute of Technology verbonden en heeft talrijke studies gpubliceerd over linguïstiek, filosofie en politiek. Hij is al jaren de intellectuele spreekbuis van dat andere Amerika, dat zich afzet tegen het gevaarlijke rechtse simplisme van vele van zijn landgenoten. Hopes and prospects, in het Nederlands vertaald als ‘Hoop en vooruitzicht’, is de zoveelste publicatie van deze Amerikaanse intellectueel en tevens de zoveelste illustratie van zijn vlijmscherpe denktrant, die van de buitenlandse politiek van zijn land geen spaander heel laat.
‘Hoop en vooruitzicht’ is een nieuwe bundeling van essays die verschenen tussen 2006 en 2009. Een groot deel ervan handelt over Latijns-Amerika en is gebaseerd op een reeks voordrachten die Chomsky in 2006 in Chili hield. Dat is het eerste deel van dit boek dat focust op Latijns-Amerika en zijn relatie met de Verenigde Staten. Het tweede deel bestaat uit uitgebreide en gereviseerde debatten en artikels over de Amerikaanse buitenlandse politiek. Irak, Israël en Palestina, Bin Laden en de foltermemo’s, maar ook het aantreden en de politiek van Barack Obama komen uitvoerig aan bod.
Latijns-Amerika
Ik beperk me in deze bespreking tot enkele aspecten van de visie die Noam Chomsky ontwikkelt in verband met Latijns-Amerika. Hij opent met een hoofdstuk waarin een cryptisch jaartal opduikt, namelijk 514, wat vanuit 2006 het 514de jaar is na 1492, het jaar dat Colombus de zogenaamde Nieuwe Wereld veroverde en vooral de inheemsen volken onderdrukte. Dat leidt hem tot één van zijn stokpaardjes, namelijk de heropleving van inheemse culturen en talen en de strijd om politieke en gemeenschapsrechten. Dat noemt Chomsky een van de meest heuglijke ontwikkelingen van de laatste decennia en dan spreekt hij natuurlijk niet alleen als linguïst.
Optimisme
Chomsky is ronduit optimistisch als hij het heeft over de toekomst van Latijns-Amerika: “Vandaag is de volksstrijd in Latijns-Amerika een inspiratie voor de hele wereld, een baken in de zoektocht naar een menselijke vorm van globalisering.” (p. 48)
In het eerste hoofdstuk heeft hij het uitvoerig over Haïti en over de hongeropstanden, die er in 2008 uitbraken als reactie op de sterk stijgende voedselprijzen. En dan voegt hij er even duidend aan toe: “Een jaar later berichtte de Londense Financial Times dat het Wereldvoedselprogramma van de Verenigde Naties aankondigde ‘zijn voedselhulprantsoenen te verminderen’ en sommige van de activiteiten stop te zetten omdat de donoren die in eigen land voor een fiscale crisis stonden, hun bijdragen tot het fonds terugschroefden.” (p. 21) De zware bezuiniging kwam er op een moment dat het aantal hongerigen de 1 miljard overschreed terwijl de voedselprijzen stegen en schenkingen afnamen ten gevolge van de economische crisis in het Westen. A bon entendeur salut.
Vlijmscherp is Chomsky ook wanneer hij het heeft over de zogenaamde vrijhandelsakkoorden: “Als General Motors investeert in Mexico, heeft het dezelfde rechten als een Mexicaans bedrijf. Als een Mexicaan van vlees en bloed zou aankomen in New York en er om ‘ nationale behandeling’ vragen, mag hij blij zijn dat hij niet in Guantánamo terechtkomt.” (p. 40)
Hermilitarisering
In het volgende hoofdstuk waarschuwt Chomsky voor een hermilitarisering van Latijns-Amerika onder VS-auspiciën. Tussen 2002 en 2003 steeg het aantal Latijns-Amerikaanse troepen dat getraind werd door Amerikaanse programma’s met meer dan vijftig procent en de Amerikaanse Forth Fleet, ontbonden in 1950, werd gereactiveerd in 2008. De VS kunnen gebruik maken van zeven militaire basis in Colombia en één in Honduras. De VS hebben ook toegang tot Curaçao en Aruba van waaruit de FOL verkenningsvluchten uitvoert over de Caraïben, zogezegd om drugsactiviteiten op te sporen.
En Obama?
Volgens Chomsky staan de beleidsplanners van Obama voor nieuwe en onverwachte problemen. “In Centraal-Amerika was de rust, voorlopig toch, teruggekeerd dankzij Reagans terreur, maar beginnen de VS hun greep te verliezen op de regio van Venezuela tot Argentinië.” (p. 78) En daar is dan intussen nog Peru bijgekomen na de overwinning van Humala. En Obama? Volgens Chomsky houdt hij zich aan de traditie: democratie kan enkel en alleen als het goed is voor de strategische en economische belangen van de VS.
Het voorbeeld van Bolivia
Vooral over de ontwikkelingen in Bolivia is Chomsky op diverse plekken in dit boek bijzonder lyrisch. Evo Morales en het Boliviaanse volk zijn dragers van Chomsky’s hoop. En daar zijn goede redenen voor die hij deskundig weet op te sommen en die ik na mijn recente reis naar Bolivia grotendeels kan beamen. Toch zit er naar mijn gevoel een addertje onder het gras.
Het valt mij op dat linkse intellectuelen zoals Noam Chomsky, maar ook Marta Harnecker, Naomi Klein, Raúl Zibechi en Jean Ziegler, vanuit hun abstracte politieke analyses, maar ook vanuit hun eigen ideologische opstelling, een overtrokken beeld schetsen van de ontwikkelingen in Bolivia en van de rol die Evo Morales daarin speelt. Het proceso de cambio zoals het in Bolivia heet, is een zeer moeizaam proces dat verloopt met veel vallen en moeizaam weer opstaan. Er zijn goede redenen om dit proces ook van binnenuit met zeer veel aandacht te volgen, zeker ook als het minder goed gaat. Misschien is er in al die juichende analyses iets te veel wishfull thinking en iets te weinig ‘terreinkennis’ van binnen uit aanwezig. De linkerzijde moet zich hoeden voor overtrokken verwachtingen, zoals rond het Sandinistische Nicaragua of het Tanzania van Nyerere in de jaren zeventig van vorige eeuw, want daar wordt niemand beter van.
Is dat een kritiek op ‘Hoop en vooruitzicht’? Nee, want Chomsky schreef naar mijn gevoel alweer een zeer goed boek. Het is in de eerste plaats een aansporing om voorzichtig om te springen met Das Prinzip Hoffnung.
(Uitpers nr. 136, 13de jg., november 2011)