De Hongaarse kiezers hadden in de parlementsverkiezingen van april vooral keuze tussen aan de ene kant de Socialisten (MSzP) van premier Ferenc Gyurcsany, aan de andere kant de rechts-nationalistische Fidesz van Viktor Orban. Op het eerste gezicht leek dat een duidelijke keuze. Maar het is niet wat het lijkt. De zegevierende Socialisten zijn grote voorstanders van nog verdere liberalisering en privatisering, Fidesz pleit daarentegen voor renationalisering, maar uit puur nationalistische motieven.
Gyurcsany leidt dan wel een partij ontstaan uit de as van de vroegere Communistische Partij (officieel de Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij), maar het zijn vooral figuren uit dat vroegere communistische apparaat die zich met de liberaliseringen persoonlijk konden verrijken. Gyurcsany zelf behoort tot de jongere generatie van dat apparaat. Hij was in 1989 secretaris van de Communistische Jeugd. In dat jaar besloten de Hongaarse communisten zelf het regime op te doeken omdat het volgens hen toch niet meer werkte – en om zelf de handen vrij te krijgen in een grote herverdeling – via privatiseringen – van de nationale rijkdom.
De loopbaan van Gyurcsany is typisch voor die jongere generatie van de nomenklatura in Centraal- en Oost-Europa. Na het regime zelf te hebben opgedoekt, gaan ze in de business. Hij werd in 1990 consultant voor een bedrijf van financiële consultancy, waarna hij tussen 1992 en 2002 fortuin maakte aan het hoofd van een investeringsmaatschappij. In die periode werd er op grote schaal geprivatiseerd, vaak in zeer duistere omstandigheden waardoor “investeerders” voor een habbekrats staatsbedrijven in handen kregen. Dat heeft veel buitenlands kapitaal gelokt: sinds 1990 heeft Hongarije 40 miljard euro buitenlands kapitaal aangetrokken.
Marktaanbidders
Geen wonder dat Gyurcsany en zijn “Socialisten” grote voorstanders zijn van een kapitalistische markteconomie, ze worden er zelf beduidend beter van. Die MSzP kwam in 1994 een eerste keer opnieuw aan de macht na vier jaar regering van het MDF, Hongaars Democratisch Forum, een rechtse nationalistische partij. Bij elke verkiezing in postcommunistisch Hongarije won de oppositie, er was telkens aflossing van de wacht. Tot nu.
De MSzP regeert niet alleen. Ze heeft een stevige alliantie met de “Vrije Democraten”, een kleine liberale partij waarvan de kern wordt gevormd door de vroegere marxistische dissidenten. De oppositie inde jaren 1970-1980 was in Hongarije inderdaad lang beperkt tot linkse intellectuele kringen. Maar ook zij hadden er geen last mee zich nog tijdens het vorige bewind tot de markteconomie te bekeren en er zelf in te stappen. De coalitie MSzP en SzDSz (Vrije Democraten) verenigt dus zowel de erfgenamen als de opposanten van het oude bureaucratische regime – waarin echter al zeer lang ruim plaats was voor privé-ondernemerschap.
Nationalisten
Rechts werd vanaf 1989 gedomineerd door het MDF, Hongaars Democratisch Forum van Jozef Antall die in 1990 premier werd. Dat MDF voerde toen campagne met onder meer grote kaarten met de grenzen van Hongarije vóór 1920. Op meetings klaagde het MDF het ‘Verdrag van Trianon’ van 1920 aan. Toen kreeg Hongarije de grenzen van vandaag, een derde van het grondgebied van het Hongaarse rijk met al zijn etnische minderheden. Trianon schiep meteen een nieuw probleem van minderheden, dat van de 3,5 miljoen etnische Hongaren in de buurlanden (Roemenië, Servië, Slovakije, Oekraïne). Antall wierp zich op als premier van alle Hongaren, ook die van buiten Hongarije, wat tot grote spanningen met de buurlanden leidde.
In 1990 was de Fidesz van Viktor Orban een kleine beweging van jonge liberalen die originele campagnes voerden. Orban had de Fidesz in 1988 opgericht als een anticommunistische jongerenbeweging. Ik herinner me Orban vooral van zijn ophefmakende tussenkomst in juni 1989 op het Heldenplein in Boedapest. De Hongaarse leiders hadden toen in een soort zuiveringsceremonie de herbegrafenis georganiseerd van Imre Nagy, Peter Maleter en enkele andere communistische leiders van de Hongaarse opstand van 1956. Die “nationaal-communisten” waren na het neerslaan van die opstand terechtgesteld als verraders. Met die rehabilitatie in 1989 wou het regime zich rehabiliteren. Orban maakte op de plechtigheid ophef met zijn uitspraken dat Nagy en compagnie toch ook communisten waren en eiste het vertrek van de Sovjettroepen.
Rechts won met brio de verkiezingen van 1990. Maar de zware sociale gevolgen van privatiseringen en de daarmee gepaard gaande schandalen, maakten dat de Socialisten (ex-communisten) in 1994 wonnen. Het MDF werd marginaal, Orban zag zijn kans het leiderschap van rechts over te nemen. Van een liberale jeugdbeweging met enkele progressieve ideeën, maakte hij een conservatieve nationalistische partij waarmee hij in 1998 de verkiezingen won. Orban nam de oude landkaart van Hongarije over en vaardigde in 2001 een wet uit waarbij de etnische Hongaren uit de buurlanden rechten kregen als waren zij staatsburgers van Hongarije, iets wat in die buurlanden en bij de EU onrust en wrevel opwekte. Orban wierp zich ook op als de verdediger van “christelijke waarden”. Fidesz is lid van de Europese Volkspartij (EVP) van Wilfried Martens. Orban werd deels de politieke erfgenaam van het MDF (dat nog bestaat) en ook deels van de MIEP, een uiterst-rechtse beweging die openlijk racistische campagnes voert (tegen zigeuners, joden…).
Het is in die nationalistische optiek dat Fidesz opkomt voor hernationalisaties, onder meer van de luchthaven van Boedapest. De MSzP wil integendeel verder gaan met privatiseringen: ziekenhuizen, transport, posterijen, loterijen. De keuze van de Hongaarse kiezers was dus wel erg beperkt: enerzijds conservatieve nationalisten, anderzijds erg liberale ‘socialisten’.
Dit verschijnsel is niet beperkt tot Hongarije. Het zelfde is te zien in Polen waar de oud-communisten een liberaal beleid voorstaan, terwijl conservatieve nationalisten vrezen dat die liberalisering de economie steeds meer in handen geeft van buitenlandse groepen. In vele ex-communistische landen valt vooral de afwezigheid op van een links alternatief, wat rechtse nationalisten veel ruimte laat om in te spelen op het ongenoegen over de gevolgen van de liberale globalisering.
(Uitpers, nr. 75, 7de jg., mei 2006)