54 – 34. Dat is de samenvatting van de Hongaarse parlementsverkiezingen. Met 54 % voor de reactionaire Fidesz van Viktor Orban, 34,35 % voor de verenigde oppositie rond kandidaat-premier Peter Marki-Zay. Dit zijn erg duidelijke cijfers die niet alleen kunnen worden toegeschreven aan de greep van Orban over de media.
Het verenigd front van de oppositie, 6 partijen van centrum-links tot stevig rechts, is geen front meer. Marki-Zay krijgt vooral kritiek van sociaaldemocraten en liberalen dat hij met zijn imago van conservatief katholiek geen alternatief bood voor Fidesz. Dat kon men bij voorbaat weten, maar het waren de kiezers die in voorverkiezingen, waaraan 800.000 personen deelnemen, deze kandidaat hadden uitgekozen.
Ferenc Gyurcsany, de leider van de centrumlinkse “Democratische Coalitie”, wijt het beschamend resultaat van de oppositie aan Marki-Zay. Met zijn herhaalde geloofsbelijdenissen als goede katholieke huisvader, kon hij geen kiezers van Orban overtuigen, die bleven bij het origineel.
Gyurcsany is zelf meeverantwoordelijk voor de slechte staat van de oppositie. Als sociaaldemocratisch premier (2004-2009) voerde hij een sterk neoliberaal beleid van privatiseringen die volgens Fidesz neerkwamen op uitverkoop aan buitenlandse belangen. In 2010 won Orban de verkiezingen.
Programma?
De verenigde oppositie had nauwelijks een programma. Hongarije zou met de oppositie terug een trouw EU-lid worden en corruptie bestrijden. Maar terwijl Orban een reeks sociale maatregelen uitvaardigde, hield de oppositie zich op de vlakte, want daarover was er verre van eensgezindheid. Orban verhoogde het minimumloon, blokkeerde de prijzen van brandstoffen, gaf belastingvermindering voor jonge gezinnen en verhoogde de gezinstoeslagen. Dat allemaal terwijl de economie goed draait, de welvaart toeneemt en de oppositie nauwelijks oppositie is.
Bij die oppositie zat ook het uiterst-rechtse Jobbik. Dat zag een deel van zijn kiezers overlopen naar de nazi-partij “Mijn Vaderland” die de kiesdrempel van 5 % haalt en 7 zetels in het parlement wint.
De oorlog in Oekraïne had roet in het eten kunnen gooien, want Orban heeft goede banden met de Russische president Vladimir Poetin. Maar hij heeft die oorlog in zijn voordeel aangewend, als een staatsman van de vrede die zich op afstand houdt en niet meedoet aan sancties. Het lukte Orban de oppositie als oorlogspartij voor te stellen. Zodat ook die oorlog in zijn voordeel uitdraaide.
Orbans vaste greep op de media is natuurlijk niet onbelangrijk. De oppositie kreeg geen platform en werd permanent aangevallen, zonder verweer. Een “illiberale democratie” in de praktijk. Maar het zijn niet alleen de media die Orban een ruime zege bezorgden.