Een ambitieus opzet is het zeer zeker. De auteur, filosoof Henk Vandaele, gaat op zoek naar de oorsprong van het sociaal ongenoegen dat onze samenleving kenmerkt en doet dat met een uitgebreid en zorgvuldig historisch overzicht, beginnend bij enkele ‘natuurvolkeren’ en eindigend bij Elon Musk. Passeren de revue, de middeleeuwse christenen, de vroege modernen, Hobbes, Marx en Engels, Thomas More en Francis Bacon, Hitler en Heidegger, en Ayn Rand.
De fundamentele vraag die de auteur zich stelt is dan ook niet min: hoe kunnen we de sociale ellende opvangen die het gevolg is van de ecologische crisis? Hij zoekt het antwoord in de spanning die hij in de hele geschiedenis waarneemt tussen ‘zorg’ en ‘offer’, waarbij ‘zorg’ wordt bepaald als de “politieke basiscategorie van ons mens-zijn”. Is de zorgzame mens ook een offerend wezen? Is er niet altijd een wisselwerking, een zekere relationaliteit? Is de klimaatcrisis misschien een gevolg van een brandoffer aan één of andere God die zich diep in onze cultuur heeft genesteld?
De titel van het boek komt van een oud-Griekse term die ‘geheel verbrand’ betekent en ook een ‘brandoffer aan de goden’.
De homo holocauston is de mens die totaal transcendent wil worden, één met het bovennatuurlijke, de mens die de zorgende relationele verhouding met de leefwereld wil overwinnen, de mens die offert ten koste van zorg. Kan dit de oorzaak zijn van het ontsporen van onze moderne cultuur?
De spanning tussen zorg en offer is een motor van de geschiedenis van de menselijke cultuur met dus een impact op de verhouding met de natuur, aldus de auteur. In elk tijdsgewricht manifesteert die spanning zich op een andere manier.
In onze moderniteit, aldus Vandaele, wordt de zorg in onze leefwereld geofferd aan een groeieconomie, aan een oneindig overstijgen van onze aardse en eindige werkelijkheid. We leven met een transcendent waanbeeld van utopische groei.
Onze moderne politiek streeft naar morele en materiële onafhankelijkheid én naar een totaal loskoppelen van de natuur. Het verlangen naar onthechting loopt uit op een cultuur die elke vorm van zorg wil overstijgen.
Kortom, de auteur is op zoek naar een radicale kritiek op de moderniteit.
Om zover te komen is er dus het historisch overzicht dat erg interessante inzichten biedt en het boek zeer lezenswaardig maakt. Het zou ons voor deze recensie echter te ver leiden op de verschillende tijdsgewrichten in te gaan.
Moderniteit
Omdat het overzicht eindigt bij onze tijd, de sociaal-democratie en de verzorgingsstaat en wat daarvoor het alternatief kan zijn, wil ik daar wel iets dieper op ingaan.
Hoewel de verzorgingsstaat “het beste is wat de moderne politiek heeft voortgebracht” en zelfs als een “soort common” kan worden gezien, vindt hij in de ogen van de auteur toch geen genade (p. 205). Zomin als de sociaal-democratie overigens.
Het probleem, aldus de auteur, is dat beiden vertrekken van een ‘homo economicus’, van een individuele mens in een contractuele relatie tot de staat en dat die relaties ‘gemathematiseerd en gejuridiseerd’ worden (p. 322). Ze laten totaal geen structurele ruimte voor zorg “op het niveau van de gemeenschap” (p. 332). De sociale zekerheid is vandaag niets meer dan een abstract fonds met geld dat onderuit wordt gehaald door de markt. Gevolg: eens te meer ontspoort de moderniteit. De moderne zorg eindigt in een holocauston. We moeten er daarom voor zorgen dat onze zorgstructuur van het dagelijks leven opnieuw kan groeien. We moeten beseffen dat de ‘maakbaarheid’ van mens een maatschappij ook grenzen heeft.
Er valt op de logica en de rationaliteit van de redeneringen van de auteur niets aan te merken. Hij weet waarover hij spreekt en heeft alles grondig bestudeerd. Zijn argumenten klinken overtuigend.
Toch ziet hij m.i. één ding over het hoofd. Je kan de basisregels en de essentiële achtergrond van de moderniteit belichten, maar niets wijst op een noodzakelijk determinisme. Mensen en samenlevingen hebben altijd de vrijheid een andere weg te kiezen en enkel die elementen van een nieuwe filosofie over te nemen die hen goed uitkomen. Ook daarvan zijn er duizenden voorbeelden te vinden in de oude en recente geschiedenis.
Terecht schrijft de auteur dat de verzorgingsstaat ook als een ‘soort common’ kan worden gezien. Mochten we dat doen – ik schreef er tien jaar geleden een boek over – dan zou de sociale zekerheid alles behalve als een abstract iets worden gezien. Ja, de moderniteit én de sociale zekerheid baseren zich op individuen, maar die individuen hebben een structurele horizontale solidariteit – zorg – ontwikkeld die inderdaad tot het beste behoort wat onze tijd heeft voortgebracht. Dat besef helpt om te zien dat de zorg helemaal niet is verdwenen uit onze leefwereld, maar dat mensen die, afhankelijk van tijd en plaats, verschillende vormen geven. Jonge mensen geven ook andere invullingen van die zorg voor elkaar, denk aan de co-working places waar nieuwe vormen van solidariteit ontstaan. Die nieuwe vormen krijgen het echter moeilijk als de structurele zorg van de sociale zekerheid wegvalt. Persoonlijk geloof ik niet dat die structurele vormen van pensioenen, gezondheidszorg of sociale huisvesting moeten en zelfs kunnen vervangen worden door persoonlijke gemeenschapsvormen. Het zijn precies die elementen die ruimte scheppen voor bijkomende interpersoonlijke zorg die anders niet mogelijk zou zijn.
We komen met deze discussie terecht in wat in onze contreiën zo makkelijk ‘verbondenheid’ wordt genoemd. Het is gebaseerd op een verlangen naar een verloren gewaande gemeenschapsvorm, de dorpen van vroeger waar beslist méér problemen dan voordelen aan verbonden waren. Ik twijfel er zeer sterk aan dat de zorgstructuren zoveel beter functioneerden honderd jaar geleden.
De auteur stelt ook terecht dat de markt vandaag de dag de verzorgingsstaten onderuit haalt. Dat klopt, maar ook dit kan toch makkelijk anders? Wat belet onze overheid om een eerlijker belastingsysteem in te voeren? Een draagvlak is er zeker voor aanwezig in de samenleving!
Ik moet mijn bespreking van dit boek dus in twee delen opsplitsen. Enerzijds, bewondering voor een bijzonder ambitieuze onderneming die zonder meer is geslaagd. De auteur neemt je mee van de Siberische boerjaren naar Elon Musk, zonder de coherentie van het verhaal geweld aan te doen. Niet dat het een boek is om te lezen op tram of bus. Je moet er het hoofd bij houden, maar het is in alle elementen bijzonder leerzaam.
Anderzijds, blijf ik zitten met de vraag waarom het wantrouwen in het potentieel van onze samenlevingen om bestaande oplossingen – de verzorgingsstaten – te verbeteren en te vernieuwen vandaan komt? ‘We zullen meer zelf meeroeten doen’, lees ik bij enkele progressieve auteurs. Maar wat dan? Bestaan er nu al geen samenwerkingsvormen tussen vrouwen voor de kinderopvang? Is er nu al geen vrijwilligerswerk in zorgcentra? Komen bij de eerste lentezon de mensen niet in bosjes naar buiten om samen een glas te drinken op een terrasje? Is ook dat geen zorg voor elkaar? Is ons wereldbeeld echt zo mechanisch als sommigen denken?